J CMDWEEKBLADöpGED.GD0t1D5IA€ N.V. ültgeversmaatSGhapofl „EILANDEN-NIEÜWS" Uit het Kijkvenster. KRUSCHEN Eeo weggelegde schat Buitentand 13e Jaargang ZATERDAG 1 MAART 1941 No. 1222 STICHTELIJKE OVERDENKING Brinkman Zoon WAARIN SEDERT 1 NOV EMBER 19 35 OPGENOMEN HET BLAD .ONZE EILANDEN" - 18E JAARG AN G UITGAVE VAN ----- MAGAZIJN „RIO" V l-Kdns gtv««Hgd Postkanbor Galerij A22 Cöolsfngel r--,:hel:'57973- W- Alle Lijders aan Rheumatiek niEuws Gcvesügd te Middelhamis Prins Hendrikstr. 122 C Giro 167930 w Postbox 8 Td. 17, Bijkantoor voor Zeeland: St. Maartensdijk Markt, Telef. 59. Abonnementsprijs 90 cent per 3 maanden bij vooruitbetaling. Verschijnt lederen Woensdag: en Zaterdag 2 maal per week. Afzonderlijke nummers 5 cent Buitenland 8 gulden per jaar. Advertentie-prijs- 20 cent per regel. Reclames 40 et.; Dienst- aanvragen en aanbiedingen van 16 regels 80 et.; Boekaan- kondiglng 10 cent per regel Contracten belangrijk lager. Hij legt weg fvoor de oprechten een bestendig wezen; Hij is een schUd dengenen die opreclit«lijk wande len. (Spr. 2 7.) Wij zagen in onze eerste bescliouwing over deze woorden wie de onderwerpen wa ren wien de gezegende weldaad wordt toe gezegd: Hij legt weg-----een bestendig we zen. Dat waren n.l. de oprechten. Wij komen dus thans vooreerst tot de beschouwing wat wij onder dat bestendig wezen verstaan en merken op: Het besten dige staat tegenover het onbestendige. En wat is er nu in wezen en nature bestendig anders dan God Zelf? Hij is de eeuwige God van eeuwigheid tot eeuwigheid Dezelf de. Dat verrukkensmaohtige Wezen was ééns het goed, het ^estendige eeuwige goed van den rechtschapen mensch. Hij kon niet anders dan een eeuwig goed om met JJem in de eeuwige zaligheid te leven om Hem te loven en te prijzen op conditie van gehoorzaamheid aan den mensch toezeg gen. Maar de mensch, verleid door den va der der leugenen koos het onbestendige. Hij koos den dienst van een slaaf een slaaf die een vrije vrijheid en heerlijkheid be. loofde. Hierdoor kon niet anders volgen dan dat de goederen van een eeuwige substantie voor dien mensch verloren gingen omdat hij het Wezen Gods verwierp en den dienst van een dienstbare koos. Wie zou nu anders kunnen denken als dat de zaak voor eeuwig verloren was om een bestendig goed deel achtig te worden? Geen raad van engelen of menschen kon hier dienen. De hemel zelf noch de aarde kon eèii uitweg vinden om dit verloren schepsel in een staat van eer en zaligheid te herstellen. Maar Hij deed het. Hij Die verzaakt en verworpen was. Hij Die opzij gezet was voor een af vallige. Ben Zijner schepselen die de hand tegen Hem had opgeheven en een ander schepsel in denzelfden staat - zoo hij meen de van eeuwige afval en dienstbaarheid gebracht had door list en leugen. Hij sprak nu een tweede sententie uit over dien afval lige. De eerste gold een eeuwigen uitworp en een bewaren tot het oordeel om ge straft te worden. En de tweede sententie betrof een vermorzelen van zijn kop door een aangekondigd Vrouwenzaad, Hetwelk reeds te voren opdracht ontvangen had om een zaad. Hem geschonken, uit de klauwen van dezen tiran terug te halen met krijg. En dit zaad, dat Hem als loon op Zijn ar beid zou geschonken worden, zou Hij door betaling van hunne schuld en volbrenging van al de eischen hun gesteld, terug bren gen tot Hem Dien zij zoo smadelijk ver worpen hadden. Hij zou het rechterlijke vonnis voor hen dragen, zoodat dat volk een vrijsprekend vonnis verkrijgen kon uit den mond van Hem, Die waarheid en ge rechtigheid als de grondzuilen van Zijnen Troon gezet had. En zoo zou Hij hun God en Vader worden uit kracht van de verzoe ning en uit kracht van de Waarheid Die Zich alleszins zoo verklaard had. Zoo krijgt dus dat volk een bestendig Wezen terug en wordt het in den tijd ont dekt door den eeuwigen Geest aan den staat van gescheidenheid waarin ze van na. ture liggen. Ze worden bekend' gemaakt met hun schuld die ze maakten en met het Middel en den Weg waardoor ze kunnen en zullen zalig worden;, en zij mogen bij tij den jubelen met de Kerke: De Heere is mijn Deel, zegt mijne ziele, daarom zal Ik op Hem hopen, Klaagl. 3 24. Het is evenwel een weggelegde Schat. Onze tekst zegt: Hij legt weg voor de oprechten een bestendig wezen. Voor eerst komt ons hierin de natuur en aard van de groote weldaad aan dat volk ge schonken, voor, n.l. dat wijl ze God, ja God Drieëenig terug ontvangen, dan ook Niet in de Verwachte heerlijkheid, maar in daarin al hun heil en zaligheid gelegen is. God. Niet in de bewijzen van hun kind schap of in de aangename vertroostingen, want ook die zijn onbestendig. David zegt: Gij hadt mijnen berg vastgezet door Uwe goedgunstigheid, maar toen Gij Uw aange zicht verbergdet werd ik verschrikt. Lag 't dus in het zien of niet zien van Davld, hing daaraan zijn zaligheid, dan ware het in den tijd van verschrikking verloren. Maar nu ligt hunne zaligheid in het Wezen in de onveranderlijke Deugden van" een eeuwig God. De Kerke zegt: In dezelve, n.l. in die deugden, is de eeuwigheid opdat wij behouden werden. Het is dus vanzelf sprekend dat zij in het bezit van een Drie ëenig Wezen de waarborg vinden voor een eeuwigen gelukstaat. Ze krijgen in, door en m e t God alles wat ze tot het leven en de gelukzaligheid van noode hebben. Ze krijgen in en door Hem niet alleen de verlo ren goederen in Adam weer terug, maar ze krijgen een wezenlijken staat waar ze in eeuwigheid niet uit kunnen val len. Ze krijgen een Man, een Goël, Die hunne zaak tot een goed einde brengen zal en daarom nog steeds leeft om voor hen te bidden aan 's Vaders rechterhand. Maar ten andere komt ons hier voor dat de uitnemende goederen aan dat volk toe gezegd niet overeenkomstig noch vereenig. baar zijn met hun tegenwoordigen staat en daarom legt H ij het weg. Hij legt weg de volle kennisneming van dat lieve Wezen in al Zijn verheven volmaaktheden, want hun eng en bekrompen verstand is daarvoor niet vatbaar hier op aarde. Ze zien daarom maar als door een spiegel in een dmstere rede, 1 Oor. 13 12. Die ken nisneming is daarom maar in een klein be- ginseltje hun geschonken, terwijl zij inwo nen in het lichaam en uitwonen van den Heere. Wie zal tot de volmaaktheid toe den Almachtige vinden? Hij legt weg de groote zaligheid die in het zien en genieten van dat Wezen de Kerke zal toevloeien in de heerlijkheid. Hun aardsche tabernakel zou onder het gericht en genieten daarvan zeker bezwijken en inéén st«rten. Het is niet overeenkomstig met hun staat het in. wonen in het lichaam der zonde en in een moeitevolle wereld om die zaligheid te ge nieten die hier geen oog gezien, geen oor gehoord en in geen menschenhart is opge klommen. Volk van God, u wacht dus een zaligheid, een genieten van God met volmaaktheid en vreugde n a dezen. U wacht een ken nisneming van het Wezen en de Personen, nadat ge ontslagen zult zijn van den we- reldschen ballast, van zonden en ongeloof en aJ ■d«:tgenè-'\vat u hier de zoete gemeen schap met den Heere dikwijls belemmert. Twee zaken moeten hier noodzakelijk uit afgeleid worden: Vooreerst, het Woord des Heeren komt hier in vervulling belangende den armen wereldling, Ps. 17 14, welker deel in dit leven is. De wereld heeft hier alles en is niets meer te wachten dan leed en wroeging. Ze hebben en zoeken hier de vervulling hunner begeerten: God kennen ze niet en daarom bekoort hun noch het We. zen Gods noch Zijn dienst noch Zijn volk. Zij leven de leuze uit: Laat ons eten, drin ken en vroolijk zijn. En de godsdienstige wereld? Och, die weet van geen tranen- brood noch smart over het Godsgemis. Ze wanen door een uiterlijk stichtelijk leven - een elk het zijne te geven en het vervullen van uiterlijke godsdienstplichten ^en Heere te behagen en zoo Zijn gunst te winnen door doode werken des vleesches. En daar door hebben zij ook hier hun deel. Ze stel len hun consciëntie gerust of schroeien de zelve toe en leven zoo gemakkelijk en onbe zorgd. Ten andere: Hier moet noodzakelijk vol gen dat het volk des Heeren het hier op aarde dikwijls zoo breed niet heeft. Hun schatten zijn weggelegd. En aan die schat ten kunnen ze niet komen noch gebruik daarvan maken naar eigen willekeur. Ge zult ze daarom dikwijls hooren klagen over hunne geringe kennis van het Wezen Gods. Soms is het of Hij Zich geheel voor hen ver. bergt. Zoodat er een afstand tusschen hen en den Heere is, waarom Davld zegt: Van het einde des lands roep ik tot U, Psalm 61. Zij schreeuwen dikwijls uit banden en ge vangenissen: Hoe lange Heere zult Gij U steeds verbergen? Zij klagen daarom over de geringe kennis van den weg der zalig heid, maken verkeerde toepassingen van de Voorzienigheid Gods over hen. Zij kunnen niet doorzien waarom Hij hen laat in het duister en Zijn lieflijk aange zicht verbergt. Zij hebben dikwijls nauwge- lijks genoeg om van te leven, dragen de teerkost in hunne hand met Gideons volk, maar voorraad voor morgen hebben ze nooit. En o, dat leven bij den dag is hun soms zöo moeilijk en bezwaarvol, dat ze wel uitroepen: Mijne ziele is der tegenhe- den zat. En vragen we nu hoe dat komt dat zoo vele duisternissen en moeiten hun dikwijls bejegenen Wel, ze houden er geen rekening mee -althans niet genoeg dat hun deel is weggelegd. O, volk van God, als ge eens om kon springen naar eigen goed vinden met het deel dat u wacht af met hetgeen ge nu reeds van God geschonken is, wat zoudt ge toch niet al verknoeid en vermorst hebben? Ge weet dikvrtjls de klei ne rente van het groote kapitaal nog niet wél te gebruiken, wat zoudt ge dan begin nen met den schat zelf? Hoe zoudt ge be antwoorden aan het uitleven van uw te genwoordigen staat: een arm en ellendig volk te zijn, als ge naar eigen goeddunken dat maar gebruiken kon? Zoudt ge wel ver. langen naar den bruilof Isdag als ge hier de zalige en zoete gemeenschap met uwen Heer dagelijks genoot?'Maar nu zal de om- vrtsseling groot zijn; uit den strijd in de ze gepraal; uit de vervreemding en verberging in het zalig aanschouv^n en genieten; uit de banden en naakthefti, uit honger en dorst in de eeuwige zalige vervuiling. En houd u verzekerd dat weggelegde goed is in goede handen. Het is weggelegd is het land dat verre is; het^ordt bewaard door uwen getrouwen en grfjoten Heere Die niet liegen kan maar al dé goede woorden die Hij eenmaal sprak zeker zal ver'vullen. En voorzeker, zooals dat TJestendige goed voor u bewaard wordt, >zoo'wordt G,ij op aarde bewaard om straks dat alles in zalig bezit te ontvangen. Ge wordt bewaard in heeten strijd in de kracht Gpds door het geloof tot de zaligheid en dus- bewaard tot den dag der verlossing. M. Ds. H. MAGAZIJN „HOLLANDIA" v.h. GOUDSCHEWEG, thans: HERLAEBSTlSAAT 28 b (Noordsingel, t.o. Gerechtsgebouw) ROTTERDAM Een keuTcollectie Wasclunachines, Wringmachines, Stofzuigers enz. Beijorlandsehelaan 61 ROTTERDAM Z. TELEF. 72227 Ruim gesorteerd in Pendules en Wekjters, Gero - Zilmeta, Glas en Porceilein. Een anider oordeel over de conven- tikelen„Dominee Kees" Pro- fetiën die uitkwamen De dwaas heid der predlkinig. Er is eenige weken geledeneen artikel verschenen van een Gereformeerd predi kant, die de conventikelen, de gezelschap pen, In een beter daglicht plaatste, dan men in die kringen gewoon is te doen. Prof. Waterink schreef in het Calv. Week blad, dat het onrechtvaardig is, over de gezelschappen, vooral zooals ze bestonden in het begin en midden der vorige eeuw, zoo fel te schrijven. Hij veiCördeelt de wij ze waarop vooral eenige jongeren dat doen, die ijveren voor den opbloei van het Calvi. nisme in een bepaalden wijsgeerigen vorm. „We mogen niet vergeten - aldus Prof. Waterink - dat in deze gezelschapskringen het Calvinisme als geestelijk bezit van ons volk is bewaard gebleven. De gezelschap pen zijn voor ons volksleven een rijken zegen geweest. Niet „de officieele kerk" - ze hebben de Gereformeerde confessie door den tijd der revolutie heen bewaard in „de praktijk der godzaligheid." Wat zou er van het Calvinisme en Nederland terecht geko men zijn, zonder de schippers- en boeren- gezelschappen Laat een jonger geslacht, dat overal „heidendom" ontdekt en zichzelf Calvinist waant in den meest exclusieven vorm, vooral in dezen tijd, eens trachten te verstaan, welk een zegen God aan Neder land in de gezelscha,psmenschen schonk." We kunnen hier ten volle mee instem men. Meestal wordt er in den kring van dezen schrijver over de gezelschappen een ander geluid vernomen, we behoeven slechts te herinneren aan de vele boeken zooals van Rudolf van Reest en anderen, waar de uitwassen sterk naar voren wor den gebracht en in 't generaal het gezel- schapsleven wordt gediskwalificeerd. Inder daad zijn er, waar het gezelschapsleven hooger gesteld wordt, dan de zuivere pre diking des 'Wjoords en, er zouden meer on gezonde dingen van te zeggen zijn. Onder dat volkje van „boeren en schip pers" is echter in den loop der tijden het Cal-vinisme bewaard gebleven. Het valt op, dat men dat van die zijde zelf moet zeggen. In dagen van strijd, van vervolging, van dwaalleer e.d. zocht het ware volk elkan der op en werd het levende Woord Gods, dat soms schaarsch was, in bijeenkomsten nog eens herkauwd. Druk van buiten, maar naar binnen innerlijke groei. Zoo heeft God in dezen weg, zelif. gezorgd voor de instandhouding Zijner Kerk. Het zou kunnen zijn, dat het volk des Hee ren, als in dien tijd, ook nu weer meer naar elkander werd toegedreven. Helaas ligt al les nu zoo verbroken en verdeeld, als been deren aan den mond des grafs. De kerk zit er tusschen öf, men staat een graadje hooger in de genade dan z'n buurman. Met wat beuzelachtige dingen houdt men zich bezig en dat in zulk een tijd! Gave God, dat er meer ware eenheid kwam. Het zou den geestelijken opbloei ten goede komen. Zoo was de bekende Ds. C. v. d. Oever (18011877) ook uit het schippersvolk. „Dominee Kees" noemden zijn aanhangers hem in zijn glorie-tijdperk te Rotterdam. In dien naam schuilde niets minachtends, men kon er in beluisteren een mengeling van sympathieën van gemeenzaamheid. Er zijn nog vele oudjes in leven, die hem gekend en gehoord hebben. Uit een intree-preek, die hij hield voor de gemeente Rotterdam in de Raampoort- laan, welke later in druk verscheen, zijn veel van zijn levens-bijzonderheden bewaard gebleven. 't Was een man uit het volk. Twee en twintig jaar lang was hij schippersknecht. Van zijn prille jeugd af, had hij godsdiensti ge indrukken, welke echter bij het op groeien door andere dingen overschaduwd werden. Kort na zijn huwelijk had er een omkeering bij hem plaats, waarbij hij, naar hij zelf schrijft, heilig was als de Farizeën en meende langs dien weg ten hemel te kunnen. Onder een preek van Ds. Knap te Valkenburg over Luc. 7 14 en 15: „Jon geling, ik zeg U, sta op! en de doode zat overeind," werd hij aan zichzelf ontdekt. Hij mocht gelooven, dat de Heere hem deelgenoot gemaakt had aan de eerste op standing en dat de tweede dood niet over hem zou heerschen. Hij beschrijft, hoe hij later tot het pre dikambt is geroepen. Eerst als leerend ouderling, later tot predikant op een ge zette kerkverbinding" te Rotterdam. Toen was hij 42 jaar oud. Een groot wonder was hem dat: ,,een verachte timmermanszoon, een geringe schippersknecht werd gebracht tot dat eer waardige ambt, om een dienstknecht van Jezus Christus te zijn; een huisverzorger Gods; een wachter op Sions muren; een herder om de schaapjes van Christus te weiden; een arbeider in den 'wijngaard des Heeren; een mede-arbeider van Christus; een planter; een natmaker; een engel der gemeente; een opziener." Veel is Ds. v. d. Oever bekend ook om zijn uitgegeven preeken van zeer alle- gorischen aard, o.m. het Boek Ruth over het hoofd gegaan. Hij maakte de periode mee van het schisma, van oneenigheid in de kerkgroep der Kruisgemeenten.l) Zondag aan Zondag trok hij groote scha ren volks tot zich en vermaande zijn hoor ders tot boete, berouw en bekeering. Kennelijk was ééns (in 1856) toen de beruchte cholera Nederland teisterde en' in Rotterdam slachtoffers vielen, dat do-- minee v. d. Oever aan het eind van- zijn preek een opzienbarende mededeeling aan de gemeente deed. Onder ademlooze stilte zei hij, dat de Heere hem was voorgekomen met de woorden uit Handelingen 17 22: „Doch alsnu vermaan ik U goedsmoeds te zijn, want er zal geen verlies van iemands leven onder U zijn!" Toehoorders van die zelfde preek verklaarden later, dat er in derdaad niemand der gemeenteleden aan deze gevreesde ziekte overleed. Het was in alle opzichten een merkwaar dige man. In 1870 stond hij in correspon dentie met den Koning van Pruisen, bij het uitbreken van de Fransch - Duitsche oorlog. Hij schreef, dat hij werkzaamheden met de zaak der Pruisen had gehad en dat de Koning de oorlog tegen de Pran- schen zeker winnen zou. ,,Zie niet op wa gens en op paarden, nóch op de menigte van zijn volk en moordinstrumenten zoo sohreaf hij letterlijk hoor ook niet naar zijn trotsche bedreigingen of valsche vleiïngen, want die met U is, is meerder, dan diegenen, die tegen U zijn." En aan de Koningin richtte hij een brief: „Hij zal overvyinnen en met .vrede wederkeeren." Aldus is ook geschied. Na beëindiging van den oorlog ontving hij een dankschrij- ven van den Koning, met een bedrag aan geld, waarvoor een mooie gaskroon in de nieuwe kerk werd gekocht. Tweemaal is hij geschorst geweest. Één maal in 1864, terwille van vuige laster. waarbij men hem betichtte, dat hij in ver keerde verhouding stond tot een bij hem in wonend meisje, een nichtje van zekere Dr. Boodt. In een vergadering, waarin de acte van beschuldiging tegen hem werd voor gelezen, bezwoer hij in den Naam. des Hee ren zijn onschuld er bij wijze van een eed aan toevoegende, dat God dit zekerlijk klaarlijk toonen zou. Drie van de voor naamste beschuldigers zijn jammerlijk, op buitengewone vrtjze aan hun levens-eind gekomen. Een profetie dus, die uitkwam. Zijn eere stond er niet alleen mee op het spel, maar ook de eere Gods, Wiens Naam en zaak er door gelasterd werd. En God is geen ledig aanschouwer. Drie en tvrintig gemeenten zijn door hem gesticht en achttien leeraars bij de kruis, gemeenten ontvingen bij hem hun vorming Hij had naar de typische uitdrukking: achttien leeraars den steek opgezet." 2) Dikwijls heeft Dsf C. v. d. Oever tegen zijn eigen, broeders die hij tot het predik ambt had geordend, het spit moeten afbij ten. Er waren er telkens, die hem afvielen, een groepje om zich heen zamelden en „voor zichzelf begonnen". Wie de historie der kerken en kerkgroep- jes in de 19e eeuw naspeurt, weet zich in dien chaos schier geen weg te -vinden. Veel is er nu verdwenen. Opmerkelijk is, dat Ds. v. d. Oever in het verband waarin hij stond, tot zijn dood toe heeft gearbeid. Hoe men ook over de verschillende kerk- groepeeringen en voorgangers van dien tijd oordeelen moge, ontegenzeggelijk werd door sommige dier predikanten aan des Heeren verstrooide erfenis het heil in Christus verkondigd. Zoo ook door Ds. C. van dèn Oever. Voor velen is hij ten zegen geweest, ondanks zijn heftig tem,perament en vele (feilen. Wij, die in een gezet kerk verband,, leven, zijn zoo licht geneigd te oordeelen en te veroordeelen. Maar door de dwaasheid van hun prediking heeft het Gode behaagd zalig te maken, die geloo ven. (1 COr. 1:21.^ - Over een niet minder merkwaardige man uit dien tijd zal ik een volgende keer iets vertellen. WAARNEMER. 1) Men leze eens het bij Fa. T. Wever N.V. te Franeker in 1940 uitgekomen werk van Dr. J. C. v. d. Does: Kruisgezinden en Se paratisten. 2) In die kringen was de ambstkleedij een steek en een korte broek. Zoover ons be kend is Ds. Blaak te St. Philipsland, opvol ger van Ds. Boone, de eenige predikant in ons land, die dit ambtsgewaad nog draagt. moesten de eenvoudige Kruschen-kuur volgen, zooals miljoenen menschen over de heele wereld dat dagelijks doen. Kruschen zal ook U uitkomst brengen! Daarom, neem óók Bij apoht. en drog. 1.62, 1.47, 0.76, 0.41. De Pührer en de Duce hebben bijna ge lijktijdig een rede gehouden, welke vanzelf sprekend de aandacht trekken. Het was een en tvrintig jaar geleden dat het partijprogram van het Nationaal-Socialisme werd bekend gemaakt, en dezen jaardag heeft de Pührer te München met een rede herdacht. Hij greep in de historie terug en wees erop, hoe reeds van het begin af, hem den ondergang werd voorspeld, doch hoe hij trots al die profetieën het Duitsche Rijk had groot gemaakt, zooals het nimmer te voren was. Na de blnnenlandsche crisis overwonnen te hebben, vreesde hij niet ook de buitenlandsche te overwinnen. Wat betreft de naaste toekomst zeide de Pührer dat met Maart en April de En- gelschen zouden onder-vinden dat de Duit- schers gedurende den afgeloopen winter niet gesla,pen hebben, maar hun tijd, nuttig hebben besteedt. Breedvoerig stond de Pührer stil bij het feit dat de gouden standaard niet meer zou

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1941 | | pagina 1