CI1QWCEKBI/^ÖpGED.GD0nD51AGvo5RKZUID-H0UEriZCElJW3CriEEIII^
N.V. DITGEVERSMAATSCRAPPU „EILANDEN-NIEUWS"
Schuiling bij God in
bange tijden
Uit het Kijkvenster.
STICHTELIJKE
OVERDENKING
13e Jaargang
ZATERDAG-25 JANUARP1941
No. 1212
DÉyÜlPENT^
Brinkman Zoon
GOEMAN
WAARIN SEDERT 1 N O V EMBER 19 35 OPGENOMEN HET BLAD .ONZE EILANDEN" - 18E JAARGANG
UITGAVE VAN
Posl■kan^oorGalerij/
A22 Goolslngel
M: 57975
Muziekhandel C. W. H. SNOEK
thans: Postkantoor Galerij
----- MAGAZIJN „RIO"
niEuws
GcTCftigd te MiddeBuzait i Prins Hendrilotr. 122 C Giro 167930 Foatbax 8 i Td, 17,
Bl^ntoor voor ZeelsHid: St. Haartensdgk Harkt, Telet. 68.
AboimementspFtJB 90 cent per 3 maandenb^ vooruitbetaling.
Verschijnt lederen Woensdag en Zaterdag 2 maal per week.
Afzonderlj^ ttummera 5 oemi Buitenland 8 gulden per jaar
Advertentie<pi§s 20 cent p«r icgeL Reclames 40 et.; Diensf
aanvragen en aanbiedingen van 1—6 rcsek 80 ot.; Boek'aan'
keodiging 10 cent pa regel Gsntracten belan^k lager.
Van liet einde des lands roep ik
tot tJ, als mijn hart overstelpt is;
leid n4i op eenen Rotssteen, Bie
mU te hoog zou ziyin.
Psalm 61 3.
Wat is wel het beste werk in de slechtste
tijden? In dagen van weedom en smart?
In tijden van oorlogen en geruchten van
oorlogen Als de aarde geslagen wordt met
de roede van Gods verbolgenheid? Als het
woord dreigt in vervulling te gaan: „Zend
Uwen sikkel en maai, want de oogst der
aarde is rijp geworden?" Wat is dan het
beste werk, hetwelk nochtans door de mees
ten veracht wordt? Deze aarde wordt al-
lerwege doorploegd. Schuilgang bij schuil-
gang wordt gemaakt om zich te beveiligen
voor het nakend gevaar. Maar helaas, waar
is dat vragen en zoeken naar die Schuil
plaats. Die genoegzaam is onder alle ge
vaar Die genoegzaam is In leven en in ster
ven en ziel en lichaam beide behoudt Die bo
ven het bereik ligt van satans macht en zon
dekracht envan alle geweld van deze tegen
woordige wereld? Die toch in de Schuil
plaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal
vernachten in de schaduw des Almachtigen.
0,-elkè schuilplaats buiten den Almachtige
redt niet va,n den dood en verlost niet van
het verderf. Alleen in Christus, in de ver
zoening door Zijn bloed, is beveiliging voor
den dreigenden storm en het onweder des
Heeren, Die uit Zijne plaats is uitgegaan
om de ongerechtigheden van de inwoners
der aarde, te bezoeken.
Bange dagen waren het voor David.
Groote nood omgaf hem ten dage, toen hij
dezen Psalm dichtte. Balling is hij, vluchte
ling, zooals tienduizenden in deze dagen
vaS^izóSldhg en ontzetting. Hoe moet Da.
vid de bitterheid van de zonde smaken,
waar het zwaard van zijn huis niet wij
ken zou. De zonde is toch de oorzaak van
alle leed en waarom de Heere toornt over
alle goddeloosheid en boosheid van de kin
deren der menscheni; ook Zijne liefhebbers
tuchtigt en hunne zonden niet voorbij gaat.
Was het een uitwendige vijand, die Da
vid benauwde? Bedreigde hem het oor
logszwaard van buiten? Waren het de Fi
listijnen, de erfvijanden van Israël, die hem
uit de hofstad hadden verdreven en tegen
wie hij zoo menigwerf gesteld had het Heil
des Heeren? Geenszins. Zwaarder leed was
zijn deel. Absalom, zijn eigen kind, had zich
verheven. Had zich wagenen en paarden be
reid en een machüg heir. Had een geheim
verbond aangegaan "met den arglistigen
Achitofel, om David van den troon Israels
af te stooten.
Absalom greep naar de macht. Hij was
een, die God niet vreesde en geen mensch
ontzag. Maar hij zou ook ervaren, dat de
goddeloozen wandelen in duisternis. Zij
weten niet waurover zij struikelen zullen.
Zij vallen van den top van eer, in eeuwige
verwoesting neer.
Bange nood voor David. Tot het uiterste
des lands verdreven, is zijn hart overstelpt.
Van buiten was strijd, van binnen vreeze.
Er scheen geen ontkoming voor hem te
zijn. O, die overstelping des harten. Dat
zich besloten kennen van rondom. Dat ge
zeten zijn in duisternis en de schaduwen
des doods, gebonden in verdrukking en
gzer. Dan wordt onze ziel gansch neerge
drukt en verslagen. De benauwdheden des
harten hebben zich dan wijd uitgestrekt.
Dan houdt de Heere Zijn eigen werk be
dekt. Dan verbergt Hij Zijn aangezicht en
houdt al Zijn vertroostingen in en ver
toont de fronselen van Zijn heilig misnoe
gen, loutert in den smeltkroes der ellende.
Dan is het de klaagzang van Sion: als mijn
geest in mij overstelpt was, zag Ik uit ter
rechterhand, en ziet, zoo was er niemand,
«ue mij kende; daar was geen ontvlieden
voor mij, niemand zorgde voor mijne ziel."
Dan IS het met de klaagkerk: „mijne sterk
te IS vergaan en mijne hoop zelfs van den
Heere," Dan siddert onze ziel als een ge
dreven blad. O, die overstelping des har-
<^och, de Heere pleit de bedrukt-
Jieid Zijns volks. Hij zal de ziele Zijns volks
nooit ganschelijk begeven noch verlaten.
Dat kan niet. Dat gedoogt Zijne liefde niet.
De Heere heeft de Zijnen eeuwlglijk lieif.
Hij werpt de Zijnen wel in den smeltkroes
der ellende, maar niet ten verderve, maar
ter behoudenis. Een moeder moge haren
zuigeling vergeten, dat zij zich niet ont
fermt over dea zoon haars buiks, de Heere
zal Zijn volk niet vergeten. Hij heeft ze in
Zijne beide handpalmen gegraveerd. Ge-
wisselijk, in bange dagen houden de oprech
ten nog het beste over. De Heere blijft
toch het deel Zijns volks. Hij voert Zijn
Kerk door alle bange wereldweeën veilig
heen.
O, hoe wonderlijk handelt de Heere met
Zijn gunstvolk. Hij wil het liever bedroefd
zien onder tegenspoed en kruis, dan zorge
loos en traag onder voorspoed. Hij doet
Zijn volk wel vele kwaden zien, maar zal
het ter dood nooit overgeven. Hij oefent de
Zijnen in een weg van tucht, bedroeft hen
door menigerlei verzoekingen ter verkla
ring van Zijne eigene Heerlijkheid en ter
bevordering van Zijns volks gelukzaligheid.
Hierin wordt openbaar dat, hoe lief Hij Zijn
volk heeft, Hij echter hunne zonden niet in
willigt noch beschermt. Zijn wij ontrouw;
misbruiken wij Zijne zegeningen en welda
den; zijn wij den aarden, iflesschen gelijk
geworden; dreigt een geest van Laodicea
ons te overmeesteren; is Gods Kerk hare
teederheid kwijt, God zal weten wat Hij
doen zal. Hij zal zoo rechtvaardig zijn, dat
Hij Zijne kinderen zal tuchtigen vanwege
hunne zonden, opdat zij met de wereld niet
zouden veroordeeld worden. En door die
zelfde tuchtiging, zal de Heere zorg dragen
voor "^ijne Heerlijkheid, die door de afwij
kingen en boeleeringen Zijns volks was ver
duisterd.
De verdrukkingen dienen ter bevorde
ring van Zijns volks gelukzaUgheid. De
zonden huns harten worden daardoor ge
dood, de verdrukkingen doen oprichten de
trage handen en de slappe knieën en voe
ren de ziele Zijns volks tot ware nederig
heid en kleinigheid des harten en tot de oe
feningen van de levende Godzaligheid, om
meer aanhoudend, geestelijk en vuriglijk
te bidden en toevlucht te zoeken bij Hem.
Die de Psalmen geeft in den nacht. Vad
sigheid en vleesciielijke gerustheid staan
gereed het hart van Gods volk in te drin
gen ten dage van voorspoed. Daarom heeft
•de Heere door alle tijden heen Zijne uit-
nemendste kinderen geoefend in een weg
van het scherpste lijden en veelvuldige ver
drukkingen. Hebt ge ooit opgemerkt, dat
muziek op het water zeer liefelijk klinkt?
Welnu, nog veel meer is waar, dat de zoet
ste melodie des gebeds vernomen wordt op
de wateren der verdrukking en beproeving,
het beste werk in bange tijden. Bemerk het
bij David.
Waarheen zal hij zich wenden? Waar
steun zoeken? Zalhij betrouwen op een
vleeschen arm? Van menschen hulp ver
wachten? Neen, de indrukken des Hee
ren vallen op Zijne ziel. Zijn toevlucht is
tot God. Uit de diepte zijner ellende roept
hij tot den Heere, Wiens raad zal bestaan
en die al Zijn welbehagen zal doen. Die
hem zoo menigwerf gehoord had en uitge
voerd uit al zijn nooden en Die nimmer is
een land van uiterste duisternis.
Wat is het gebed een dierbare zaak. Het
beste werk in bange tijden. Dat worstelen
aan den troon der gena. Kenmerk van den
waren zuchter. Zijne klage uit te storten
voor den Heere, t)ie een hoog vertrek voor
Zijne ellendigen is. Werd het eens meer
gekend. Bange dagen zijn het. Hoe is aller
mond vol van de verschrikkelijke dingen
die gebeuren op de aarde. Maar helaas,,
hoe weinigen wier hart en mond zijn ge
opend tot God in ware ootmoed en verne
dering. Hoevelen zoeken schuiling in de
ingewanden der aarde, maar zijn vreemd
van die eenige Schuilplaats, dien eenigen
Rotssteen des Heils, Wiens werk volkomen
is. Neen, David zoekt het niet in de aarde;
zoekt het niet in de groeve van gewapend
beton. Neen, de beste schuilplaats op aarde
is, ontoereikend. Niet dat we de middelen
verachten. Maar wat weldaad zou het zijn
indien in deze dagen van ellende en ver
schrikking overheid en volk terugkeerden
tot der vaderen God, tot Davids God en
Heere. Indien onze zonen, mannen en va
ders toevlucht zochten bij Hem, van Wien
de beproefde man naar Gods hart getuigt:
leid mij op eenden Rotssteen, die mij te
hoog zou zijn. De Heere is de Rotssteen der
heiligen, de Toevlucht Zijns volks. Het is
de roem van Gods gunstgenooten: de Heere
is mijne Steenrots, en mijn Burcht,(mijn
Rots op Welke ik vertrouw. O, er is geen
veiliger plaats dan in de schaduw van de
zen Rotssteen. Het was Asafs troost: be
zwijkt ook mijn vleesch en mijn hart, zoo
is God de Rotssteen mijns harten en mijn
Deel in eeuwigheid. In deze klove der
Steenrots zat Mozes veilig, om de Heer
Ujkheid des Heeren te aanschouwen.
Waarlijk, de Heere is meer dan de sterk
ste steenrots dezer aarde. Die zullen wan
kelen. Maar in den Heere is een eeuwige
Rotssteen. Die wankelt nimmer. O, Hij is
een hoog vertrek voor den verdrukte; een
vaste toevlucht voor den ellendige. Hij, de
Heere, de Jehova. In Hem is verberging
voor den schrik des nachts; voor den pijl,
die des daags vliegt; voor de pestilentie
die in de donkerheid wandelt: voor het
verderf, dat op den middag verwoest. Geen
enkel instrument zal hier gelukken. Alle
list en geweld stuit af op dezen Rotssteen.
Hier is volkomen beveiliging voor den
vloek eener gebrokene wét^; voor den toom
Gods en alle verzoekingen des satans. Dood
en graf vermogen hier niét.
O wonderlijke Schuilplaats. Hier vloeien
de wateren des levens om niet. Hier is he-
melsch- manna ter verzadiging. Hier vrede
en blijdsoha,p door den Heiligen Geest.
Wonderlijke Rotssteen, i Wie zal klimmen
op dezen berg des Heeren? Zij kan door
vleeschelijke oogen niet gevonden worden.
Zij kan in eigen kracht' niet worden be
klommen. Door eigen mojgendheid kan nie
mand zich hier staande *iouden of zichzel-
ven bewaren. Dat leert Gods volk. Daarom:
leid mij op eenen Rotssfeen, die mij te
hoog zou zijn. Mij, David; die zoo krachte
loos ben in mijzeM; die door vele benauwd
heden ben omgeven en door banden des
doods omringd. Het is niet David als met
Asaf, dat de Heere zijne rechterhand vatte,
als met Mozes gezet te vlbrden in de klove
der<<iSteenrots. f
We moeten eindigen. Q. mensch, bemerk
nog wat tot uwen vrede {s dienende. O, als
de Heere doortrekt als' ^n onweder. Als
de verwoesting komt alleen wervelwind.
Als pest en hongei!?nood, de ver
dervende wapenen des Almachtigen, over
ons komen zullen. O, haast u, haast u, haast
u om uws levens wil. Öe gansche aarde
brandt als vuur. Zoek no'g schuiling in die
eenige Steenrots, Die belenden kan.
O, dat Gods volk moclit opwaken! Dat
de trage handen en de slappe knieën moch
ten worden opgericht. Hoevelen van Gods
kinderen zijn naar huis'gehaald. Ze zijn
het te boven. Ze hooren Se stem des drij
vers niet meer. Helaas, h|nne plaatsen be.
neden blijven zoo ledig, ffacob is dun ge
worden. Zoek uw deel aan de zaligheid
vast te maken door de oe^mng des geloofs.
Laat het in uw hart gewcfteld zijn, dat het
beter is verdrukkingen fe" lijden, dan te
vallen in de zionde. Gelooft het toch, dat
de wegen van zonde en afwijking van
God vervloekt zijn. Laat de dagen van be
proeving en wee, dagen zijn van sterke roe
ping en tranen als het beste werk, om
krachtig te worden in den Heere en in de
Sterkte Zijner Macht tot Zijne eere en uwe
zaligheid. Amen.
D. B.
- :->i^ii-A;"-rt'k'im-rtti^a«a--
l'Kans gcvcaHgd
v/h J. O. VUeger - lEaasmarfet 7,
Ooolsingel A 17 Xelef. 37874
vam Heusdestnaat 5 Rotterdam
Weer alle Muziek leverbaar.
Be^erlandschelaan 61
ROTTERDAM Z. TBLEF. 72327
Ruim gesorteerd in Pendules en
Weliikers, Gero - Zilmeta, Glas en
Foroelein.
MAGAZIJN „HOLLANDIA"
v.h. GOUDSCHEWEG, thans:
HERLAERSTRAAT 28 b
(Noordsingel, t.o. Gerechtsgebouw)
ROTTERDAM
Een keurcollectie Wasdunachines,
Wringnaacliines, Stofzuigers enz.
De vanouds tielkende
Poffertjes en Wafelensalon
v/h Hoogstr. Is thans gevestigd
STATIONSSINGEL 34
b/d tunnel Beukelsdil^
ROTTERDAM
Komt U weer eens Iiyiien?
lilUllllllIUUIIfflliHDtllillillllllllilUIIIIIIIUIUU»^^
In Denemarken is liet thans noodzakelijk zooveel mogelijk wol van den eigen
scliapenstapel te bekomen. Eén der schapen, wordt geschoren.
(Foto Polygoon).
Zonde, schuld en straf. Een roep
om vrijheid. De oplossing nog niet
in 't zicht. Wat beduiden die „aan-
Iialingsteekens
Op den bodem aller vragen,.
Ligt der menschen zondeschuld!
Deze versregels zijn altijd waar, maar
vooral in onzen tijd waard, overdacht te
worden. Er zijn immers .nu zooveel vragen,
duizenden vragen zelfs. En altijd weer is
het antwoord: zonde-en-schuld!
Als men zoo hier en daar zijn oor te
luisteren legt, dan wil het gros van de
menschheid daar niet aan.
Neem nu b.v. de oorlog waarin ons land
gewikkeld werd, met al de gevolgen, die
daar tot op heden uit zijn voortgevloeid en
nóg zullen voortvloeien. Aan wien geeft
men de schuld Let maar op, men zoekt de
schuld in een neven-oorzaak, niet bij zichzelf.
Wij zijn wellicht allen kerkelijke menschen,
we houden van een zuivere waarheid en
zouden niet gaarne een leugenleer hooren,
en toch ontkennen we in woorden en daden
de waarheid der Heilige Schrift, dat het
om onzentwille is, dat ons al dit kwaad
overkomt. In onze natuurstaat liggen we
door dp zonde weggezonken in dood en jam
mer, zijn we onder de heerschappij van sa
tan, gedompeld in de diepste ellende naar
ziel en lichaam.
De gevolgen van de zonde zijn schuld en
straf, de bezoldiging der zonde is de dood.
Alles naar luidt der Schrift. En als God
nu met zijn oordeelen die zonde aan ons
komt straffen - aan ons als volk, door oor
log, door bezetting of anderszins, dan wij
zen we dat van ons af, dan komt alles in
opstand, want zóó moet het niet! Nu weet
ik wel dat dit bevindelijk gekend moet
worden voor eigen leven, er zal zonde- en
ellende-kennis moeten zijn, door het werk
des Heiligen Geestes. Ik kom daar straks
op terug.
Maar ik sta toch altijd weer verbaasd
over ons gereformeerde volk, dat prat gaat
op z'n belijdenis, hoe over de huidige toe
standen wordt geredeneerd. Spreekt men
historisch dan maar over de eerste oor
zaak, dat Gods aangezicht om der onge-
rectigheids-wille verborgen is, dat hij niet
hoort (Jes. 59 2) dan zegt men: nu moet
U de wereld-geschiedenis niet gaan ver-the-
oiogiseeren, vrijheid moeten we hebben, we
zijn een vrij volk, daar hebben we recht op!
Alsof het wereldgebeuren buiten het ge
openbaarde Woord Gods om ging?
Ja, ja, er is nu een algemeene roep om
vrijheid, nu men eenigermate de druk en
de gebondenheid voelt. En het is verstag,n-
baar. Maar helaas is er geen geroep om van
nu en voortaan de zonden af te breken
door gerechtigheid en naar Gods Heilige
Wet te leeren leven. De gebondenheid aan
die Wet zou vrijheid geven.
Waarnemer is geen profeet noch een pro-
fetenzoon, maar hij gelooft dat om de hier
boven genoemde redenen, de oplossing die
men zich waant, nog niet in 't zicht is. Het
is opmerkelijk dat de Heere zich zoo stil
houdt ook in de openbaringen aan zijn lie
ve volk. Toen de Heere kwam om Sodom
te venvoesten sprak Hij: ,,Zou ik voor
Abraham verbergen wat ik doe?" Daar
valt weinig van te beluisteren en dat geeft
te denken.
Het is nu een tijd om lessen op te doen.
Het komt nu niet alleen op de belijdenis aan
maar op de beleving: Wat gelooft gg van
de Voorzienigheid Gods? Geloof oefenen in
Zijn Voorzienig bestel en er geenszins op
vooruit loopen. Dat alleen geeft onderwer
ping en rust. Er gebeure wat er gebeure,
dan is het altijd goed,
't Is waar, de zonde zal er tusschen
blijven zitten, tot dé dood toe. Maar die
werkelijk geloof hebben leeren oefenen^ zul
len er niet in onder gaan. Ze kunnen het
dien dichter nazeggen:
Al had ik dan ook al de zonden
Van Adams' nakroost saamgebonden,
Zijn bloed wascht al die zonden uit!
ïfS *1S
'ftér ik mign. venster~srüït~ïnöêE"nf~Sog^
even wat zeggen over „aanhalingsteekens."
U zult begrijpen, dat Waarnemer uit hoof
de van zijn vak veel leest en daarbij ook
wel op de leesteekens let. Want die hebben
in sommige gevallen veel te beduiden.
Nu las ik Woensdag j.l. in een Christelijk
Dagblad een verslag over de begrafenis
van den plotseling overleden Ned. Herv.
Predikant Ds. A. H. J. G. van Voorthuizen
te Hierden, welke in een familiegraf te
Ede is bijgezet. In den rouwstoet liep een
lange rei van collega's, waarvan velen aan
de groeve het woord voerden. Wïj hebben
dezen predikant niet gekend, maar naar
hetgeen zijn medebroeders aan zijn laatste
rustplaats zeiden, mogen wij aannemen, dat
hij een ruimen ingang heeft gehad in het
Koninkrijk der hemelen. Het deed aange
naam aan, zulk een verslag over dien afge
storven Godsgezant te Jezen. Dè Heere zelf
zegt er van in Zijn Woord: Over weinig zijt
gij getrouw geweest, over veel zal ik U
zetten, gaat in, in de vreugde uws Heeren.
En op een andere plaats: De leeraars nu
zullen blinken als de glans des uitspansels,
en die er velen rechtvaardigen, gelijk de
sterren, altoos en eeuwiglijk.
Maar in hetzelfde verslag komen ^en
paar aanhalingsteekens voor,, die mij verba
zend hinderden. Ik laat U ze zelf lezen:
Ds. C u p e r u s van Doornspijk ge
waagde van den ruimen ingang, dien
de prediking van den gestorvene vond
onder hen, die tot het „ellendige" volk
behooren. Zijn teere Godsvrucht ver
kwikte de zielen. Hoe kon hij de godde
loozen waarschuwen, doch ook de ge-
loovigen bemoedigen uit den rijken
schat van Gods Woord.
Die uitdrukking van Ds. Cuperus wordt
hier als een absurditeit,^ aangeteekend. Het
ellendige volk van God moet tusschen aan
halingsteekens!'Als ik redacteur was van
zoo'n blad, zou ik zoo'n verslaggever vra
gen, man, waarom doet U dat? Moet dat
zoo opvallen? En ik zou ze schrappen.
Want het ware volk van God is inderdaad
ellendig.
Die simpele aanhalirfgsteekens karakte-
riseeren m.i. dien verslaggever.
Het vroolijke Christendom van onze da
gen wil ook niet meer van ellende weten.
De vraag van den Heidelbèrger: „Waaruit
kent gij Uwe ellende" moest eigenlijk den
catechismus uit. Maar het volk van God,
dat zoo arm, zoo doodarm is in zichzelf,
heeft kennis van die ellende. Ze roepen het
wel uit:
Schoon 'k arm ben en ellendig
Denkt God aan mij .bestendig
Hij is mijn hulp, mijn^ kracht!
Roemtaal in de ellende! God neemt het
zelf voor dat ellendige'volk op. Dat behoef
ik dus niet te doen. Maar ik meende het
toch evefa te moeten aanstippen.
WAARNEMER.