CriQWEEKBLADÖpGED.GQ0nD5IA6^ÖRDËZyD-HOIlInZCEUWJCII EIIAnDEn N.Y. DiïGEYERSMAATSCHAPPU „EILANDEN-NIEDWS" Over Staatsvormen Bieten rooien PUROL Officieele berichten. 13e Jaargang WOENSDAG 9 OCTOBER 1940 No. 1183 Een strijdbaar held. UITGAVE VAN niEuws Abonnementsprijs 80 cent per 3 maandenb^j vooruitbetaling. Veisc£d|nt lederen Woeosdag en Zlaffrdag 2 nual per weeik. A£zoiader^e bummer« 5 oemi Buitenland 8 gulden per jaar Gevestigd te MlddelhamUs R Prins Hendrikstr. 122 G Giro 167930 i Fortboc 8 Tel. 17. B^pzamtoor toof Zeeluid: Sb Maartensi^k Alarfet, Xelef. 69. Adv<erientiejil>r§s 20 cent per regel. RedanKS 40 ot.; IMensi» aanvragen en aambiedingen van 1—6 t^eb 80 et; Boeb«aan^ kondiging 10 cent p» regel Contracten behngr^ lager. 13. Israël riep dus uit zijn tijdelijke druk, Israël riep ter oorzaak van de Midianieten tot den Heere. Er is evenwel een groot onderscheid, hoe men roept; of men alleen roept, aangegre pen door de ellende van het ogenblik, dan wel of men roept uit de diepte der veroot moediging en verbrijzeling des harten, om dat men de moeiten en het verdriet, waarin men verkeert, aanschouwt als de vruchtge volgen van eigen zonden, van eigen verla tenheid van den Heere. Dit laatste gaat zooveel dieper. Dan is niet een ander de schuld van onze ellende, dan heeft niet- een ander het gedaan, maar dan hebben wij hetzelf gedaan. Dan wordt eigen hand in eigen boezem gestoken, en dan wordt ze er uitgehaald, melaats, wit als de sneeuw. Ja, dan wordt het een klagen en kermen: „Gena, o God, gena, want ik heb gedaan, dat kwaad is in Uwe heilige ogen." Dan worden wij in waarheid zelf de man. En op dat plaatsje nu, wilde de Heere Zijn Is raël hebben. En daarom ook hield de Heere ogenschijn lijk met hen zo'n vreemde weg. Want in- plaats, dat Hij nu dadelijk', nu het volk be gon te roepen uit zijn tijdelijke druk, dit be gon te vertroosten met een hoop op een krachtdadige verlossing, deed Hij wat an ders. Hij zond een profeet, een Godsman, die het land doorging van stad, tot stad en van vlek tot vlek met een boodschap, waar van dit de korte inhoud was: „Gij hebt ge zondigd tegen een goeddoend God en ge daan, dat kwaad is in Zijn heilige ogen." Meer niet, maar ook niet minder. Over ver lossing werd met geen woord gerept. Wat zijn' de wegen des Heeren toch dik wijls wonderlijk en onbegrijpelijk. Israël riep uit het midden zijner benauwdheid en wij zouden menen, dat de Heere, Die toch zo'n barmhartig Wezen is, wel ogenblikkelijk zou toesnellen, om Zijn volk te verlossen uit de hand der Midianieten. Gold dan voor hen niet het Woord des Heeren: „Roep mij aan in de dag der be nauwdheid. Ik zal er U uithelpen, en gij zult Mij eren." Doch wij, mensenkinderen maken de toepassing dikwijls zo ganselijk verkeerd. De Heere zou uit de benauwdheid heid uithelpen, doch op Zijn tijd. Israël was nog niet op de plaats, waar de Heere het hebben wilde. En daar moest het eerst komen. Wie de bedoelde Godsman was, weten wij niet. Zijn naam is ons niet bekend. Och, wat doet het er ook toe. De Heere heeft toch Zijn dienstknechten maar te roepen en tot den enen te zeggen: Ga, en hij gaat, en tot den anderen: Kom, en hij komt en tot den derden: Doe dat, en hij doet het. Zijn ze niet al te samen als leem in de han den van den hemelschen pottenbakker? Eén ding wist de profeet echter zéér goed, en wel dit, dat hij belast was met een God delijke zending, Het was geen boodschap, die hij zo maar eens uit zichzelf ging bren gen, maar hij gevoelde zich van Godswege geroepen en aangegord met kracht van Boven, zodat hij met volle vrijmoedigheid het dan ook den voUae toeriep: „Alzo zegt de Heere, de' God Israels." Voor hem was het dus geen „misschien," Wie hem gezon den had en Wie hem de boodschap in zijn mond en hart had gelegd, maar voor hem was het zakelijke werkelijkheid geworden en vormde dan ook de grondslag en de in zet van zijn lastgeving. En daarbij, het was nodig ook, dat hij het wist, wie hem als een boetgezant had gezonden en hét was ook nodig, dat het volk Israels dit wist, opdat ze zijn woord niet klakkeloos zouden aanvaarden als eens mensenwoord, maar als het woord van den levenden God. Wat is het d9,n ook een voorrecht voor een Godsgezant, als hij in de concienties zijner hoorders mag geopenbaard zijn. Daarvandaan schrijft ook Paulus aan de Corinthiers: „Doch ik hoop ook in uw ge weten geopenbaard te zijn." De boodschap, die de profeet had te bren gen, was niet erg strelend voor het vlees. Een mens van nature zegt liever: „Spreek ons zachte dingen," die wordt liever wat gevleid en geprezen, maar die hoort liefst niet te veel, aangaande dat, wat zijn eigen schuld uitmaakt. Wanneer men dan ook zit in 't midden der ellende, en men komt dan van alle zij den om te beklagen, of men probeert te troosten door verwijtingen te richten tot diegenen, die de ellende hebben veroor zaakt, ja, dat kan nog, maar om te moeten horen; „Zie, dat is alles uw eigen schuld, dat is vanwege uw zonde en ongehoorzaamheid en Godsverlating;" dat valt niet mee, en is zo maar niet over te nemen. Wie dan ook met eèn dergelijke boodschap komt, mag er gerust wel bijzeggen, van God daartoe ge roepen te zijn. Zo was het ook hier. En, wanneer we nu verder op zijn bood schap gaan letten, merken we eerst op, dat de profeet gaat zeggen, welke weldaden de Heere aan Zijn Volk had verricht. Hoor maar. Hij verkondigt dat de Heere zegt: „Ik heb u uit Egypte doen opkomen en u uit den diensthuize uitgevoerd, en Ik heb u verlost van de hand der Egyptenaren, en van de hand van allen, die u drukten; en Ik heb ze voor uw aangezicht uitgedreven en u hun land gegeven." Ver lost dus had de Heere ze uit de hand der Egyptenaren, verlost van Aén. Kanaaniet en diens land hun ten erfdeel gegeven. Wat had de Heere meer aan hen kunnen doen? Had Hij niet al Zijn goedertierenheid ten opzichte van hen bewezen? Was Hij voor hen niet geweest een goeddoend God, om Zijns Verbonds wil? Vervolgens gaat de profeet getuigen van de eis, die de Heere Zijn Volk had gesteld: ,,En Ik zelde tot ulieden: Ik ben de Heere, Uw God, vreest de goden der Amorieten niet, in welker land gij woont." Was die eis dan te zwaar gev^eest? En nu had het volk maar het leven, dat achter hen lag- met deze eis des Heeren te vergelijken, en dan konden ze zelf de rekening wel opma ken. En daarom ook laat de profeet er op vol. gen, als een aanklacht van den Heere te gen Zijn volk: „Maar gij zijt Mijner stem niet gehoorzaam geweest." Daar had je het nu, daar kwam al de zwaarte op te lig gen: „Niet gehoorzaam geweest, gezondigd en gedaan, dat kwaad was in de ogen des Heeren." En deze boodschap nu diende in- gegrift te worden in de harten der hoor ders. Met deze boodschap dienden ze tot zichzelf in te keren, met deze boodschap dienden ze te geraken op de plaats des be- rouws. Opmerkelijk is het, dat de profeet met geen ehkel woord over den vijand spreekt, die het land is ingevallen, noch goed, noch kwaad. Zijn Goddelijke lastgeving betrof den vijand niet, daar zou de Heere op Zijn tijd wel mee afrekenen. Zijn lastgeving be trof alleen het volk van Israël. En nu moge de boodschap: ,,Gij hebt gezondigd," hun in den beginne misschien wel niet aangenaam in de oren hebben geklonken, ja mogelijk door sommigen met wrevel zijn aange hoord, in de grond der zalak was het niet anders als een wijze behandeling van den Oppersten Medicijnmeester, tot hun eigen behoud. In sommiger oren was het mogelijk aan genamer muziek geweest, wanneer de pro feet was rondgegaan met op den vijand te toornen en te schelden en het volk van Is raël te beklagen, dat het toch zo erg was,, dat ze zoveel van den vijand te verduren hadden. Maar ai, zeg mij, zou het Volk van Israël op deze manier op zijn plaats zijn ge komen in de erkenning van eigen schuld en zonde en ongerechtigheid? Zou het dan pasklaar gemaakt zijn geworden voor de aanstaande verlossing, zou dan bewaarheid zijn geworden het Woord des Heeren: ,,Als Mijn Volk zich schuldig zal kennen, zal Ik aan Mijn verbond gedenken?" Och, de weg des Heeren ter verlossing loopt meestal,, van 's mensen zijde gezien,, door het onmogelijke heen. Vraag dat maar eens aan Gods ontdekte volk, hoe het hun zo ook is gegaan in de weg der genade, hoe ze meenden van deugd tot' deugd en van kracht tot kracht te zullen voprtgaan om welhaast te verschijnen voor God in Sion, doch hoe het zo geheel anders met hen is geworden, toen de Heere kwam met Zijn Geest des oordeels en der uitbranding, met Zijn Geest ter ontdekking, hoe ze toen met Efraïm op de heup hebben leren kloppen vanwege hunne zonden, en beschaamd en schaamrood werden van aangezicht, hoe ze toen met den knecht van den ouden dag hebben uitgeroepen: „O, mijn ingewand, mijn ingewand! Ik heb barenswee; o wan den mijns harten! Mijn hart maakt getier in mij, ik kan niet z-wijgen." Ja, hoe ze nergens geen weg ter ontkoming meer za gen en meenden straks te moeten verzinken in de buitenste duisternis, en dat alles om eigen schuld. Maar dan ook dat eeuwig wonder van genade, als ze klagende en ker mende waren: ,,Is er nog een middel, om die grote straif te ontgaan, en wederom tot genade te komen," dat voor hun geloofs. oog ontsloten werd Hem, die de Gegevene des Vaders is, ja, de Weg, de Waarheid en het Leven. En wat nu van 's mensen zij de onmogelijk leek, was mogelijk aan de zijde Gods, omdat de verlossing reeds was aangebracht en alleen moest worden toege past aan de harten Zijner uitverkorenen, in de zegeningen door het geloof. Welzalig dan ook, die ontdekt aan eigen macht- en krachteloosheid zich door het geloof werpen mag in de armen van Gods eeuwige liefde en overanderlijke Honds trouw. ni. De 'klassieke Indeeling. Het beginsel, dat aan een staatsvorm ten grondslag ligt, bepaalt de oorsprong, het wezen, de begrenzing en het doel van het staatsgezag. De staatsvormen, waarin déze beginselen zijn belichaamd, kunnen echter zeer verschillend zijn. Eigenlijk zegt de vorm der staatsorganisatie weinig over het beginsel, waarvan het gezag uitgaat. De beginselen ziin niet aan één vorm ge bonden en hebbewzich dan ook in de loop der historie op velerlei wijze geopenbaard. Het aantal staatsvormen is daarom legio. Er zijn of waren geen twee staten, wier re- geeringsvormen precies aan elkaar gelijk zijn, omdat er een ontelbaar aantal nuan ceeringen en variaties werden gevormd in de loop der tijden. Mkar al deze vormen z;jn door de eeuwen heen steeds herleid tot een drietal, dat we thans meer uitvoerig willen bespreken. De beroemde driedeeling, welke we op het oog hebben, is die van monarchie, aristo cratie en democratie. Reeds de bekende Grieksche geleerde Aristoteles beschrijft de ze vormen in zijn werk Politica." De eerste grondvorm der staatsinrichting is de mo narchie, wat letterlijH beteekent: heer schappij van één. De tWfeede is de aristocna- tie, hetgeen beteekent: heerschappij der voor naamsten, der edelen en de derde der de mocratie of heerschappij van het volk. De ze Aristotelische of Helleensche indeeling is in de geschriften der Romeinen (Cicero b.v.) overgenomen en waar de Middeleeu wen en de Nieuwe tijd zich in dit opzicht schier geheel op de Oudheid oriënteerden, is zij ook in de literatuur uit die tijden over gegaan en speelt zij in de geschriften ovet staatsrecht ook nu nog een voorname rol, al moet toegegeven worden, dat een herzie ning met het oog op de jongste ont-wlkke- ling wel gewenscht is. zij het niet in wezen, dan toch wat de namen betreft. Onder monarchie verstaat men dus, de eenhoofdige regeerlngsvorm; die meestal erfelijkheid in zich sluit. Niet altijd, want het Duitsche Keizerschap was gedurende eeuwen niet op erfrecht gegrond, maar af hankelijk van de stem der Keurvorsten: Oorspronkelijk was de monarchie niet al leen in naam, maar ook inderdaad een per soonlijk bewind van één man. Men kon .zich in vroegere eeuwen een monarchie slechts denken in haar absolute vorm. Daarom stelde men principieel tegenover de monar chie de aristocratie en de democratie, die tezamen de republikeinsche regeerlngsvorm werden genoemd, omdat hierbij het staats bestuur een res publica, een openbare zaak werd. Wanneer oudere schrijvers over staats recht het dan ook over de monarchie heb ben, verstaan ze hieronder steeds de re geering van den alleenheerscher, den abso- luten monarch, -wiens gezag niet beperkt is en wiens wil de landswet is. In het begrip monarchie ligt dus allereerst opgesloten al le regeering, die onbeperkt door één per soon wordt uitgeoefend, ongeacht welke ti tel deze draagt: koning, keizer, czaar, sul tan, mikado, dictator. ledere dictatuur is dus naar de letterlijke beteekenis een mo narchie, ofschoon men deze naam er nim mer aan gegeven heeft. Men houde dus in het oog, dat wanneer b.v. Rousseau en Cal- vijn, om slechts deze twee antipoden te noemen, over de monarchie schrijven, zij dit woord bedoelen in letterlijke zin. De 19e eeuw heeft voor het eerst monar chieën gekend, in welke de absolute macht van den vorst beperkt was. Alle monar chieën der Oudheid: Egypte, Babylonië, As- syrië, Macedonië en Rome; die der Middel eeuwen: Duitschland, Frankrijk en die van de Nieuwe Tijd, dus tot de Fransche revo lutie, waren absoluut. Pas in de 19e eeuw werd de macht der vorsten beperkt door een constitutie of grondwet, die de bevoegd heden van den monarch bevatte, maar ook de rechten en vrijheden des volks waarborg de. In zulk een staat is dan een volksverte genwoordiging of parlement, dat meerdere of mindere bevoegdheden kan doen gelden tegenover de Overheid. Bij een dergelijke staatsvorm kan de kwestie, wie beslissen moet bij verschil van meening tusschen Kroon en parlement, op twee wijzen worden opgelost. Blijft de eindbeslissing bij den Vorst, dan spreekt men van een constitu- tioneele monarchie, ligt ze in laatste in stantie bij het parlement, dan is er sprake van een parleiraientaire monarchi©. In ons land was van 1814 tot 1868 het eerste het geval, na dit jaar kwam het overwicht te liggen bij de volksvertegenwoordiging. In de republiek of het gemeentebest komt in meerdere oif mindere mate de gedachte naar voren, dat het volk in .zijn geheel of door zijn vertegenwoordigers het opper ste gezag moet uitoefenen. Is dit in handen van weinige personen, dan spreekt men van een oligocratle; regeert alleen de stand der aanzienlijken met uitsluiting van anderen, dan is er een aristocratie en neemt een groot deel van het volk of het geheele volk, hetzij rechtstreeks, hetzij indirect door een parlement eraan deel, dan noemt men de regeervorm een democratie. De geschiedenis kent vele voorbeelden van oligarchieën, die als een ontaarding van de aristocratieën zijn te beschouwen. Het was een regeering van een beperkte kliek van personen, die het gezag uitoefen den op een wijze, die weinig bevrediging schonk. In Carthago, Venetië en Genua kwamen ze eertijds voor. De aristocratische republiek kenmerkt zich door de regeering van een bepaalde klasse, stand of volksdeel. Zijn het de rij ken, die de lakens uitdeelen, dan spreekt men van een plutocratie, een regeering der geldmannen. Zijn de priesters degenen, die de regeering leiden, dan is er sprake van een hiërocratie. In de oude Republiek der Zeven Vereenigde Nederlanden en ook nog wel in de liberale bloeiperiode der 19e eeuw waren het de regenten, die in gewesten, ste den en dorpen alles voor het zeggen hadden, zoodat voor 1795 onze regeerlngsvorm kon worden genoemd een aristocratische repu- bhek. De republikeinsche en de monarchistische staatsvormen zijn wel ongeveer even oud. In de Oudheid was er dikwijls een directe volksregeering, vooral in de stadsstaten, doch de moderne republieken, die van groote omvang waren, moesten vanzelfspre kend een volksvertegenwoordiging invoe ren. Ook de monarchieën kennen deze ech ter. Door de ontwikkeling der staatsvormen is het verschil ertusschen van weinig be teekenis meer. Het zit niet in de beginselen, die eraan ten grondslag liggen en ook niet meer in de mate van volksinvloed. Men stelt het tegenwoordig hierin, dat een mo narchie aan het hoofd heeft een persoon van vorstelijke afkomst, die voor zijn leven re geert en wiens kroon erfelijk is, terwijl in een republiek het staatshoofd (meest pre sident genoemd) slechts voor een bepaald aantal jaren gekozen is uit de meest pro minente burgers. De begrippen loopen te genwoordig vrijwel ineen, terwijl ook tus- schenvormen ontstaan zijn. Is b.v. het hui dige Spanje een republiek of een monar chie? Het is een dictatuur. Naar de letter lijke beteekenis is het een monarchie, doch het staatshoofd is geen monarch in histo rische zin. In dat opzicht lijkt het meer op een republiek, doch door het gebrek aan volksinvloed is het ook dat niet. Rusland noemt zich een republiek, maar de vrijheid is er vernietigd. In vele monarchieën is deze oneindig beter gewaarborgd dan in zulk een republiek, zoodat men ziet, dat deze begrip pen stuivertje gewisseld hebben. Er zijn dictatoriale en parlementaire monarchieën, er zijn ook dictatoriale en parlementaire re publieken. Vanwege de uitgebreidheid der stof zul len we de democratische regeerlngsvorm in een apart artikel moeten behandelen. (Wordt vervolgd.) VERORDENING van den Rijkscommissa- ris voor het beze.tte Nederlandsche gebied, houdende bepalingen ter verkrijging van een overzicht ,Erfassung) van vereenigin- gen van personen en stichtingen zonder economisch doel. Op grond van paragraaf 5 van het De creet van den Führer betreffende uitoeife- ning der Regeeringsbevoegdheden in Neder land van 18 Mei 1940 (R.W.B. I bladz. 778) bepaal ik: Art. 1. (1) Alle vereenigingen van personen (vereenigingen, bonden, organisaties en soortgelijke instellingen) alsmede alle stich tingen in het bezette Nederlandsche gebied, zonder economisch doel, moeten binnen 20 dagen na het In werking treden vah deze verordening worden opgegeven bij den be voegden Procureur-Generaal, fungeerend Directeur van Politie. (2) Bevoegd is de Procureur-Generaal, Kloven, ontvellingen, schrammen en andere huidverwondingen verzacht en geneest men snel met Doos 30 en 60 et. fungeerend Directeur van Politie, binnen wiens rechtsgebied de vereenlging van per sonen of stichting, is gevestigd. Wanneer er geen plaats van vestiging is, dan wordt de bevoegdheid bepa,ald naar de plaats, waar het bestuur wordt uitgeoefend. Is ook deze niet aan te wijzen, dan geldt de plaats waar hij op den voet van art. 3 tot aanmel ding gehouden is, zijn woonplaats of zijn gewoon verblijf heeft. Art. 2. (1) Een vereenlging van personen wordt geacht geen economisch doel, als be doeld in het eerste lid van artikel 1, na te streven, wanneer haar doel niet in de eerste plaats gericht is op het verkrijgen van op geld waardeerbare voordeden ten behoeve van de vereenlging of van haar leden. (2) Het eerste lid is van overeenkomsti ge toepassing op de in artikel 1 genoemde stichtingen. Art. 3. Het bestuur van de vereenlging van per sonen of van de stichting of bij ontstentenis daarvan, hij, die met de dagelijksche leiding is belast (Geschaftsführer), is tot het doen der opgave gehouden. Ontbreekt ook laatst bedoelde, dan dient de opgave te geschie den door dengeen, die de belangen van de vereenlging of stichting waarneemt, hetzij krachtens een hem van overheidswege ge geven opdracht (bijvoorbeeld als liqida- teur), hetzij krachtens eenige andere last geving. Art. 4. (1) De opgave geschied door het indie nen van een gevulde vragenlijst en een vermogenstaat. De indiening dezer stukken geschied in duplo. Twee exemplaren der statuten dienen te woorden bijgevoegd. 2) Zij die tot het doen der opgave ge houden zijn, moeten tijdig aan de in art. 1 genoemde instantie een verzoek om toezen ding van de benoodigde formulieren indie nen, een en ander onder nauwkeurige op gave, op welke der in het eerste lid van ar tikel 1 genoemde organisaties dit verzoek betrekking heeft. Art. 5. (1) Tot nader order mag over bestand- deelen van het vermogen van de in het eerste lid van artikel 1 genoemde veree nigingen, slechts worden beschikt, voor zoo ver dit voor loopende zaken en voor het vereenigingsleven noodzakelijk is. Boven en behalve voornoemde rechtshan delingen mogen geen rechtshandelingen worden verricht of verklaringen worden ajf- gegeven, waardoor op eenigerlei wijze over bestanddeelen van het vermogen wordt be schikt of verphchtingen daartoe in het le ven worden geroepen. (2) Het eerste lid van overeenkomstige toepassing op stichtingen zonder econo misch doel. (3) Rechtshandelingen, in strijd met de bepalingen van het eerste of tweede, lid ver richt, zijn van onwaarde. Art. 6. (1) Personen, als in artikel 3 bedoeld, die de opgave niet tijdig doen, of die de op gave op onware of onvolledige ge gevens verstrekken worden gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar en met geldboete van ten hoogste twee duizend gulden of met een dezer straffen. (2) Met gelijke straffen wordt gestraft hij die in strijd handelt met de bepalingen van artikel 5. (3) Handelingen als bedoeld in lid 1 en 2, zijn misdrijven (verbrechen.) Art. 7. De bepalingen van de Verordening No. 24/1940 blijven van kracht. Art. 8. Deze verordening treedt in werking op den dag barer afkondiging. 's-Gravenhage, 20 September 1940. De Rgkscommissaris voor het be zette Nederlandsche gebied: SEIJSS-INQUART,

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1940 | | pagina 1