ChlUVECKEU/^opGED.6R0nDSIA6vöÖRDËZUID-H0aB;ZEElJWJCH^ N.¥. UITGEVERSMAATSCHAPPIJ „EILANDEN-WEÜWS" Over Staatsvormen Bekeuring Pasfoto's Foto Rofsma Verschillende berichten 13e Jaargang WOENSDAG 2 OCTOBER 1940 No. 1181 Een strijdbaar held. Zoo moet Uw pasfoto zijn WAARIN S EDERT 1 N O V EM B ER 19 35 OPGENOMEN HET BLAD .ONZE EILAND EN" - 18E JAARGANG UITGAVE VAN n. S^" Wanneer straks de controle komt, loopt U dan niet het risico van onkosten wanneer deze niet aan de gestelde eischen voldoen. Aboimementspriys SO cent per 3 maandenby vooruitbetaling. VcrscBiat lederen Woensdag en Zaterdag 2 maal per week. Afzonderljlke summers 5 cent Buitenland 8 gulden pet 'jaar Gevestigd te MIdddliainis m Prins Hendrücstr. 122 O Giro 167930 i Foattbo;; 8 Tel. 17, Bykantoor voor Zeeluid: St. BIaarten»ayk Marlet, Telef. 69. Advertentie^i§s 20 cent per legel. Reclames 40 et.; Dienstx aanvragen en aanbiedingen van 1—6 r^els 80 cf.; BodcKaan« kondiging 10 cent p» regel Contracten bdangs:^ lager. 11. „Toen riepen de kinderen Israels tot den Heere." De gevolgen van de overheersing en de onderdrukking der Mldianieten zou niet uitblijven. De Israëlieten werden door en door arm, ja, het land verarmde zo in zijn geheel, dat er, van geschreven staat, ,,alzo werd Israël zeer veramd, vanwege de Ml dianieten." Hoe kon het ook anders, daar roof en plundering jaar op jaar aanhiel den, tot zeven jaren toe. De economische toestand, waarin het land ging verkeren, was die van een zéér ontredderde staat. Alle bronnen van welvaart waren uitgeput en geen enkele lichtglans gloorde aan de toekomsthorizon van deze naar het uiterlijk te oordelen vervallen grootheid, terwijl de nachtdonkerheid zijn vlerken over alles had uitgestrekt. 't Was nacht voor Israël op alle terrei nen des levens en het zag niets anders voor zich dan een geopende afgrond van ellen-^ de, een algehele verwoesting, zodat er niets van zou overblijven. De nood steeg hoog. De nood steeg ten toppiant! Doch, zoals het zo menigmaal is gegaan, en zoals het nog zo menigmaal gaat, zo is het ook Israël gegaan. Uit de diepte der ellende werd een roepen geboren tot den al- machtigen God. De afgoden waren geble ken niet bij machte te zijn, van de Mldia nieten te verlossen, daarop had het te vergeefs zijn betrouwen gesteld en thans, nu de wateren der verdrukking waren ge klommen tot aan de lippen, steeg er„ een noodgeschrel op tot Israels God. Ja, het is wel waar, men riep in hoofd zaak uit de tijdelijke druk het staat er bij, men riep ter oorzaak van de Mldianie ten doch men riep toch tot den Heere, tot Jehova, tot den God des Verbonds. Van Hem was nu toch^e verwachting, op Hem was nu toch het oog geslagen, van Hem smeekte men nu toch hulp en bijstand, ver lossing uit de grote nood. Het is nog zo klein niet, om te midden van tijdelijke druk zijn hulp en verwachting te stellen op Is raels God, 'om in 't midden der ellende zijn klachten uit te storten voor het Aangezicht van Hem, Die leeft tot in der eeuwigheid, onder het besef, dat Hij met het heir des hemels en met de inwoners der aarde kan doen naar Zijn vrijmachtig Welbehagen en dat Hij regeert van zee tot zee' en van de rivier tot aan de einden der aarde, ja, zelfs zo regeert, dat er geen haar van ons hóöf d vallen kan, zonder Zrjn heiligen wil. Zo dikwijls wordt er gedacht, dat men den Heere wel bidden moet om waarachtige bekering, om vergeving der zonden, om ver lossing van den boze, om bewaring voor het kwade, maar, dat het er niet op aankomt, of we den Heere wel aanroepen, wat be treft onze tijdelijke zaken. O, ja, menen ze dat Gods Volk dat doet, dat is te begrijpen, maar zou de Heere ,zich bemoeien met de tijdelijke zaken van een onbekeerd mens? Ach, dat de waarheid toch meer en meer klem krijge op onze concienties, opdat we ook, wat onze tijdelijke zaken en noden betreft, in het midden van de druk en de ellende, onze toevlucht leren zoeken bij Israels God. Of meent ge, dat die God, die het niet te klein acht te luisteren naar het geroep der jonge raven, wanneer die om voedsel schreeuwen, ja, die het niet te gering acht, te luisteren naar het piepen van een zwa luw en het kirren van een duif, dat die geen acht zou slaan op de noden en be hoeften van een mensenkind, eenmaal het pronk juweel van Gods volheerlijke schep ping, eenmaal geschapen naar Zijn Godde lijk beeld, hoewel helaas thans verloren door de zonde. Roept niet de Heere Zelf het Zijn knecht Job, vragend en onderwijzend toe, wanneer die zit in het midden der ellende in hoofd stuk 39 vers 3: „Wie bereidt der rave ha ren kost, als hare jongen tot God schreeu wen, als zij dwalen, omdat er geen eten is?" En heeft niet de gezegende Middelaar zelf het Zijn discipelen voorgehouden: „Aan merkt de raven, dat zij niet zaaien noch maaien, welke geen spijskamer noch schuur hebben, en God voedt dezelven: hoeveel gaat bij de vogelen te boven! Wje toch van u kan met bezorgd te zijn, één el tot'zijn lengte toedoen? Worden niet vijf muskens verkocht voor twee penningskens En niet één van die is voor God vergeten. Ja ook de haren Uws hoofds zijn alle geteld. Vreest dan niet, gij gaat vele muskens te boven." Laat dit ons ter lering zijn, ook in deze kommervolle dagen. Laten we toch trach ten er winst mede te doen en er troost uit te trekken. Mogelijk zit er hier of daar wel een huis vader of huismoeder, die reeds in stilte zich de bange vraag heeft gesteld: „Als straks de koude dagen komen, waarop de arbeid op het land is afgedaan en mijn in komsten sterk verminderd zijn, zou ik dan toch wel voldoende spijze, geschikte klee ding en warm deksel voor mijn kinderen hebben?" Of misschien is daar wel een weduwe, die alleen de zorgen dragen moet van een tal rijk gezin, die haar inkomen ziet inkrimpen, haar uitgaven ziet vermeerderen, en die wel eens in moedeloosheid het hoofd laat neerhangen en denkt: „Wat moet er toch van terecht konden." Of een ander mis schien, die te kampen heeft met krankheid op krankheid en schier geen uitkomst meer ziet. Waar zullen die hun nood klagen? O, 'k zou hen allen willen toeroepen: „Leeft dan Ella's God niet meer, die raaf en kraai ter beschikking heeft om u brood en vlees te brengen?" Klaagt toch vrijelijk Hem uw nood. De weg naar boven is nog open. Da niël had in 't midden der ellende opene vensters naar Jeruzalem. Maar hij gebruik te ze ook. Volg hem daarin na en denk niet te karig van Israels God. Ik weet het, de nood, ook de tijdelijke nood kan zo hoog gaan. Ja zelfs zo hoog soms, dat men liever in moedeloosheid blijft nederzitten in het midden der ellende, dan het oog te slaan op Hem, Die alleen uit komst geven kan. ,Doch is dat de juiste weg? Twijfelt ge dan aan de macht van Jehova Wil ik u dan nog eens een voorbeeld noe men van een kennelijke uitredding uit een tijdelijke nood? Denk dan eens aan Hagar, en zie haar dwalende door de hete zand- woestijn met haar jongen Ismaël bij zich. Uitgedreven uit de aartsvaderlijke tent doolt zij rond en zoekt tevergeefs naar wa ter. Haar kind, haar jongen, haar enigst bezit ligt amechtlg neder onder de strui ken. Hij schijnt van dorst te zullen sterven en zijn klaagtoon doortrilt de eenzaamheid der natuur.' Haar moedersoog kan het niet aanschouwen, haar harte breekt en ook zij heft haar stem op en weent. En ziet, wat gebeurt? Laten we daartoe dè Heilige Schrift zelf laten spreken, die ons meedeelt: „En God hoorde de stem des jongens, en de Engel Gods riep Hagar toe uit den hemel en zeide tot haar: Wat is u, Hagar? Vrees niet, want God heeft naar des jongens stem gehoord, ter plaatse waar hij is. Sta op, hef den jongen op, en houd hem vast met uwe hand, want ik zal hem tot een groot volk stellen. En God opende hare ogen, dat zij een waterput zag; en zij ging en vulde de fles met water, en gaf den jongen te drinken." En zo werd deze uit doodsnood gered. En meent nu niet, dat de Heere deze uit redding geven kan om des jongelings eigen verdienste of waardigheid of om die zijner moeder, ook al staat er nadrukkelijk bij: ,,God hoorde de stem des jongens," o, neen, lees dan maar eens, wat er van hen ge schreven staat in Galaten 4. De Heere had het alleen gedaan om Zijns Zelfs wil, ge dachtig zijnde aan Zijn eigen woord en be lofte. Tevens lere men hier dan ook uit, nooit van een tijdelijke uitredding, hoe hogelijk ook te waarderen, een grondslag te maken van zaligheid. Dat zou wezen een bouwen op een zandgrond, een leunen en steunen op rietstaven, die in de dag der dagen de handen doorboren zouden. Neen, er is maar één naam gegeven onder den hemel om za lig te worden, en dat is de naam van Jezus Christus en Dien gekruist. NIEUWE POSTZEGELS. Bij beschikking van den secretaris-gene raal van het departement van binnenland- sche zaken betreffende de uitgifte van nieuwe postzegels, gepubliceerd in het gis teren verschenen verordeningenblad, is be paald, dat ter vervanging van de thans gel dige gewone postzegels in' de waarden van 5 cent en hooger nieuwe zegels zullen wor den uitgegeven, waarop alleen de waarde aanduiding zal voorkomen. De directeur-generaal der posterijen, te legrafie en telefonie is belast met de uitvoe ring van deze beschikking. Zij treedt in werking op den dag harer afkondiging. Van bevoegde zijde maakt men er ons op opmerkzaam, dat in alle andere door Duitsche troepen bezette gebieden de postzegels vervangen ,zijn door andere, met den opdfuk „Besetztes Gebiet. Hier in Nederland heeft men echter een eigen Nederlandsche postzegel laten be staan, die echter in zooverre van den vroegerén afwijkt dat voortaan alleen de v/aarde wordt aangegeven. Dit is een uit zonderlijke regeling, ook wanneer men een vergelijking treft met hetgeen in den vorigen wereldoorlog in dit opzicht placht te geschieden. I.i dit geval is ten aanzien van Nederland bijzondere tegemoetko- rnendheid betoond. De Souvereüiiteitsleer. In iedere georganiseerde volksgemeen schap komt het probleem naar voren, hoe de verhouding zal worden geregeld tusschen overheid en burgers,, tusschen gezag en vrijheid. Dit is het cardinale punt bij iede re staatsinrichting. Immers, het leven van een staat beweegt zich om twee polen:, overheid en volk. De bevoegdheden der Overheid en de rechten der burgers kunnen op verschillende wijze worden vastgelegd, al naar het beginsel, waarvan men uitgaat. Men kan de overheid als het primaire be schouwen en de burgers als onderhoorigen; men lean ook de overheid als de zetbaas van het volk beschouwen en dit laatste als primair. In de loop der historie heeft deze kwestie, niet altijd haar oplossing gevonden vanuit een principieel uitgangspuyit. De eigenlijke staatstheorieën, welke deze proble men behandelen, >dateerèn pas uit de 17e eeuw en later. Vastgesteld kan echter wor den, dat in hoofdzaak een viertal stelsels in deze materie de grondslagen vormen van hét staatssysteem, n.l. de souverelniteit Gods, de volkssouvereiniteit, de staatssou- vereiniteit en de rechtssouvereinitelt. Bij het beantwoorden van de vraag, waar aan de overheid haar gezag ontleent en in hoeverre zij daarbij is gebonden of beperkt, loopen de meeningen dus uiteen Zij, die van het Calvinistisch beginsel uitgaan, stellen de zaak zóó, dat alle Overheid onderworpen is aan de Souverelniteit Gods. Boven alle aardsch gezag staat dat van God. De Over heid is door God aangesteld, ontleent aan Hem haar macht en is Zijn dienaresse. Dat beteekent, dat .zij de wetten van God in het staatsieven moet neiïien tot richtsnoer. Op dit standpunt is de Overheid dus niet vrij in de uitoefening van haar gezag, maar ge bonden aan hoogere, goddelijke wetten. Zij is derhalve niet autonoom, d.w.z. kan niet uit zichzelf naar believen wetten stellen, maar heeft een Wetgever boven zich, dien zij moet dienen ook in de uitoefening van haar taak. Niet de volkswil is hier dus de norm voor het staatsbestuur en ook niet allereerst, wat de staat nuttig is, maar de wil Gods, geopenbaard in Zijn Woord. De tweede pijler, waarop de CalviniaLi- sche staatsleer rust, is de souverelniteit iji efgen kring. Deze houdt in, dat het gezin, de maat schappij, de school, de kerk, de wetenschap en de kunst een eigen zelfstandig bestaan hebben, hun levenswet niet ontleenen aan de staat, maar onafhankelijk van dezen moeten kunnen werken. Zij bestaan niet bij de gratie der Overheid, maar evenals deze zelf alleen bij de gratie Gods. Zonder tus- schenkomst van eenige instantie zijn zij re gelrecht gebonden aan Gods wet, zoodat dit kringgezag niets boven zich heeft dan God alleen. Zoo wordt dus de souverelniteit Gods gesplitst in de souverelniteit der Overheid en daarnaast niet daaronder de souverelniteit der maatschappelijke krin gen. Het CaMnisme eert zeer hoog het van God afgedaalde overheidsgezag, maar niet minder hoog de eveneens door Hem verleen de souverelniteit in eigen kring. De over heid mag de eigen levenswet dier kringen geen geweld aandoen, maar dient ze te eer biedigen. Ze moet alleen ervoor zorgen, dat de grenzen ertusschen afgebakend worden, dat de zwakken worden beveiligd en dat hun werkingen tot een eenheid worden ge coördineerd. Men gevoelt, dat in deze leer de grond slag ligt voor de burgerlijke vrijheden des volks. Daarom was ook volgens Groen van Prinsterer het Calvinisme de oorsprong en de waarborg onzer constitutioneele vrijhe den. In het eigen recht der maatschappelij ke kringen is de vrijheid verankerd van kerk en gezin, opvoeding en onderwijs, we tenschap en bedrijf en tevens het recht vast gelegd v£in het volk om wettelijke invloed uit te oefenen op het staatsbestuur, ten einde te kunnen waken tegen usurpatie van macht van de zijde van de staat. De zelf standigheid dezer kringen en hun vrijheid zijneen goddelijk recht en als zoodanig principieel onvervreemdbaar. Scherp antithetisch met deze beginselen is de leer der volkssop,vereiïiiteit, welke uit de beginselen der Fransche revolutie stamt. Hier zit de mensch op de troon. Niet Gods wet, maar de wil des volks is richtsnoer voor de overheid. Boven deze staat het sou- vereine Volk. In beginsel is' deze leer anti- Christelijk; zij ignoreert God en stelt zich tegenover Hem. De moderne democratieën, die op onze leer zijn gebouwd, erkennen dus eigenlijk slechts souvereinen bij de gratie van het volk. Practisoh ges,proken zit in dit stelsel de veelszins aannemelijke gedachte, Alle moeite en last kunt U voorko men door bij ons Uw pasfoto's te la ten maken. Geopend van 's morgens acht tot s' avonds acht. Zaterdags tot negen uur. dat een volk niet geregeerd mag worden op een wijze, die het in zijn geheel genomen, niet wil, maar principieel is dit systeem in alle opzichten verwerpelijk. De droeve his torie van Frankrijk is daar om te bewij zen, dat een staatsvorm, op verkeerde be ginselen gebouwd, vroeg ol laat zal ineen storten en het volk de wrange vruchten er van zal plukken. Een ander stelsel is dat van de staatssou- vereiniteit, een product van de pantheïsti sche wijsbegeerte, die de staatsidee als het hoogste beschouwt. Deze ziet in de staat een mystiek begrip, een geheimzinnig we zen met een doel In zichzelf. In dit systeem is de staat oppermachtig en souverein. Hij heeft noch God, noch het volk boven zich, maar heeft in zich zelf de hoogste autori teit. Alle recht en wet dalen niet uit God, maar hebben hun oorsprong in het wezen van de staat zelf, die dus zichzelf een wet is en absoluut autonoom. Ook in dit stelsel is, evenals bij de volkssouvereiniteit, de mensch aan den mensch onderworpen. De Staat wordt hier als het ware zelf God en juist omgekeerd als bij de volkssouvereini teit wordt hier niet de overheid uit het volk verklaard, maar het volk uit de over heid. Deze Is primair, de onderdanen zijn slechts bijkomstig. Alles bestaat bij de gra tie van de Staat, die niet aan Gods wet ge bonden is, doch slechts het staatsdeel voor oogen houdt, waarvoor alles moet wijken. De Staat is geconcentreerd in de Overheid, gelijk Lodewijk XIV zeide: L' état c' est mol, d.w.z. de staat, dat ben ik. Deze staat kent geen grenzen voor zijn bevoegdheden en houdt niet halt voor de souverelniteit in eigen kring. Wordt bij de volkssouvereini teit terwille van de vrijheid het gezag ont troond, bij de staatssouvereiniteit wordt door de omni]potentie (almacht) der Over heid de vrijheid vermoord. Het vierde stelsel is dat van de rechts- souvereiniteit, hetwelk leert, dat de staat niet bestaat om zichzelf en ook niet uit het volk zijn souverelniteit ontvangt, maar dat hij een schepping is van het recht, dus zelf ook aan het recht onderwor,pen. Hier is niet God, niet het volk en ook niet de staat, maar het recht souverein. In deze rechts staat is dus ook de overheid aan wetten gebonden, die geboren zijn in hetrechtsbe- 'woistzijn van het volk. De bron van dit recht wordt niet gezocht in God, maar in den mensch en alzoo is ook dit stelsel, waarvan prof. Krabbe de promotor was, principieel in strijd n^et de Calvinistische leer der souverelniteit Gods. Dit laatste systeem hebben we alleen ver meld terwille van de volledigheid, want practisch is het steeds overvleugeld door de andere en een staat, waaraaji dit begin sel ten grondslag lei, is er nimmer geweest. Bij de bespreking der verschillende staats vormen zullen we zien, dat aan elk één oif ander beginsel ten grondslag ligt, hetzij men dit er bewust in gelegde heeft zooals bij de moderne staten, hetzij ze in de loop der historie gegroeid zijn. De drie groote en voorname systemen, n.l. die welke de sou verelniteit Gods, die van het volk en die van de staat poneeren, hebben de historie beheerscht en strijden ook ten huldigen da ge nog om de voorrang. (Wordt vervolgd.) KOFFIE EN THEE OP BON 114. Met koffie wat zuiniger. Gedurende het tijdvak van Zaterdag 28 September tot en met 8 November a.s. geeft blijkens een mededeeling van het 'wnd. hoofd van het departement van land bouw en visscherij de met 114 genum merde bon van het algemeen distributiebon- boekje recht op het koopen van 250 gram koffie of 75 gram thee. Voorheen duurde de geldigheid van de koffie- of theebon vier weken; blijkens het bovenstaande is deze geldigheidsduur tot 6 weken uitgebreid. Ten aanzien van de thee brengt dit geen verandering, omdat het rantsoen voor deze zes weken gebracht is op 75 gram. Met koffie echter zal men wat zuiniger moeten zijn. EEN NIEUWE GROENTENSOOBT. In het Westland begint een nieuwe groen- tensoort wat meer bekendheid te verwerven het is de Zuchetti, een product van Fran sche bodem. Reeds in 1937 had de proef tuin te Naaldwijk een poging gedaan de nieuwe groente ook in ons land Ingang te doen vinden, en de teeltproeven die werden genomen, gaven vrij gunstige resultaten. De Zuchetti bleek onder glas geteeld te kunnen worden, doch op den vollen grond waren de resultaten ook uitstekend. De nieuwe groente lijkt veel op een komkom mer, doch is belangrijk grooter. Er is een zware ontwikkeling van blad bij de planten en een teeltrulmte van plm. twee meter is noodig. Het vruchtvleesch moet worden ge kookt en is naar veler oordeel wel smake lijk. Na de eerste proefnemingen zijn nu enkele kweekers in het Westland o.a. te Maasland tot de teelt van deze nieuwe groente overgegaan, en wordt de Zuchetti zij het dan ook nog in be,perkte mate ter veiling gebracht. DOMINEES MOGEN TUSSCHEN 10 EN 4 ÜUK DES NACHTS BUITEN. Onder bovenstaande titel schrijft Ds. W. de Graaf in het „Schiedamsche Kerk blad." In de „Geref. Kerkbode voor de Hoeksche Waard en IJsselmonde" deelde Ds. Schie- baan, van Heinenoord, de vorige week mee, dat hij zich gewend had tot den Districts commandant der Rijksveldwacht, 4e district te 's-Gravenhage, met het verzoek hem toe te staan, eventueel stervenden ook na 22 uur te bezoeken om geestelijken bijstand te verleenen. Het d.d. 11 Sept. ontvangen antwoord luidde: „In antwoord op uw schrijven d.d. 9 Sept. 1940 deel ik u, onder verwijzing naar het bepaalde in Verordening no. 128 van den Rijkscommissaris en gelet op de door U aan gevoerde gronden, mee, dat uw verzoek niet Voor in'wlUiging vatbaar is." Juist 'Wilde ik in verband met boven staand bericht, de mededeeUng in het Kerk blad plaatsen, dat het ook aan predikanten verboden was des nachts zich op straat te begeven, toen ik van den burgemeester van Schiedam een afschrift ontving van een hem gezonden bericht, waarin het volgende wordt gezegd: „Er is twijfel gerezen met betrekking tot de vraag, of bedienaren van den godsdienst zich ingevolge art. 2, alinea 1, van de Ver ordening no. 128 van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied be treffende verkeersbeperkingen (Verordenin genblad Stuk 25) voor de uitoefening van hun ambt des avonds na 10 uür nog op straat mogen begeven. De Gevolmachtigde van den Rijkscom missaris voor de provincie' Zuid-Holland deelt mij in dit verband mede, dat „al wor den bedienaren van den godsdienst daarin niet uitdrukkelijk genoemd, toch uit art. 2, alinea 1 juncti alinea 2 der Verordening no. 128, waarin be,paald wordt, dat aan hulpbe hoevenden bijstand dient te worden ver leend, mag worden afgeleid. dat ook bedienaren van den godsdienst in dringende gevallen ter vervulling van hun dienstwerk, in het bijzonder in ver band met sterfgevallen, zich zonder spe ciale toestemming tusschen 10 en 4 uur op straat mogen begeven, uiteraard on der voorwaarde, dat zij in het bezit zijn van een geldig identiteitsbewijs."

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1940 | | pagina 1