€HQWEEKBlADÖpGED.GROnD5IA6^;öRocZUID-HOaEnZEElJW3CHE EHAnDEM
N.Y. DiïGEVERSMAATSCHAPPIJ „EILANDEN-NIEUWS"
Uit het Kijkvenster.
STICHTELIJKE
OVERDENKING
,,Zwart doch liefelijk"
12e Jaargang
ZATERDAG 29 JUNI 1940
No. 1153
WAARIN SEDERT 1 NOVEMBE R 19 35 OPGENOMEN HET BLAD .ONZE EILANDEN" 18E JAARGANG
■■■■■■■■■■^■■IHHi UITGAVE VAN
Rotterdam is zuinig geworden op de steenen, afkomstig uit de binnenstad,
die weer gebruikt kunnen worden bij den bouw van noodwinkels enz.
lATID
Aloonnementsprys 90 cent per 3 maandenbiy vooruitbetaling.
Versch^nt ied«ren Woensdag en 2Ut^dag 2 maal per week.
Afzonderljike nununen 5 ceat Buitenland 8 gulden per jaar
Gevestigd te AUddelliainis Frins Hendiikstr. 122 C i Giro 167930 i Fostboz 8 TeL 17,
Bykantoor voor Zeeland: St. Maartenad^k Markt, Telef. 69.
Advertenticpt^ 20 cent per regel. Reclames 40 et.; Diensf
aanvragen en aanbiedingen van 1—6 regels 80 et.; Boeb'aan'
kondiglng 10 cent per regel Contracten belangrijk lager.
,,Ik ben zwart doch liefelijk."
(Hoogl. 1
5a.)
„Ik ben zwart." Zoo krijgen al Gods uit
verkoren kinderen die wetenschap, die geen
universiteit of school hun leeren kan. Zij
leeren zich alzoo kennen bij Geesteslicht en
erkennen het voor Sod en de menschen als
des Heeren begenadigde kinderen. Niet ter
stond, doch al meer naarmate zij door de
ontdekkende genade des Heiligen Geestes
dieper worden Ingeleid in de verdorvenheid
van haar zondaarsbestaan, zwart en on
rein en zonder eenige bekoring voor het rei
ne oog van den Hemelschen Bruidegom.
Zwart en onrein kennen en belijden zij
zich voor God door hunne erfelijke en da
delijke doemschuld, afzichtelijk, „onrein
van den hoofdschedel af tot de voetzolen
toe," en die niet anders dan walging kun
nen wekken in de volmaakst heilige ziel
van dien Bruidegom.
Ook bewijst dit, dat Hij hen niet tot zijne
bruid kan verkoren hebben om hun af
komst, daar zij wegens hun diepen val,
vreemdelingen waren van de verbonden der
belofte en zonder God, zonder Christus en
zonder hope in dit land der godsvervreem
ding, wijl zij het voor den Heere moeten be
lijden, dat hun vader een Amoriet was
en hunne moeder een Hethietische," zoodat
zij er in eeuwigheid niet aan zouden heb
ben mogen denken,.om ooit met den Hemel
schen Bruidegom in ondertrouw te mogen
komen.
O, mijn lezer, rechtvaardig zou het ge
weest zijn, indien de Heere hen in hunne
zonden en doemschuld aan henzelven en aan
Gods rechtvaardig oordeel had .overgela
ten, om daarin voor eeuwig om te komen
en dat Hij zelfs ieder aanzoek, dat van hun
ne zijde tot Hem kwam, onverbiddelijk had
afgewezen. Doch nu staat het zoo met hen,
dat zij, niettegenstaande hunne rampzalig
heid nooit naar den Heere gevraagd. Hem
gezocht of Hem begeerd zouden hebben,
maar zelfs Zijne aanbieding van genade tot
het uiterste toe hebben versmaad.
En toch heeft de Heere hen uit vrije ge
nade uit vele duizenden tot Zijn bruid ver
koren en bemint Hij hen met een eeuwige
liefde, niet om hetgeen Hij in hen vond,
ach neen, maar om hetgeen Hij in hen
werkt; want de Heere verheerlijkt zich
in Zijn eigen werk."
Daarom mag de bruid van Christus dan
ook zeggen: ,Ik ben zwart doch liefelijk."
Hoewel zwart door hare zonden en onge
rechtigheden; ,zwart in het oog en naar het
oordeel der wereld, die haar beschouwd aJs
het uitvaagsel en aller afschrapsel; zwart
in het oog der geveinsden, die haar laster
den; zwart wegens de vele tegenspoeden en
bekommernissen in- en uitwendig; zwart
wegens strijd en aanvechtingen zwart we
gens hare zwakheden en gebreken; is zij
toch liefelijk in de oogen van een vlekke
loos heilig en onkreukbaar rechtvaardig
God door al hare schulduitdelgende ge
rechtigheid van haren Bruidegom, die haar
Borg en Middelaar is, wiens bloed van alle
zonden van dat volk reinigt en die met zijn
ééne offerande In eeuwigheid volmaakt
heeft allen, die geheiligd worden, zoodat zij
van al hare zonden zoo volkomen werd ge
reinigd in het bloed des onbevlekten en on-
bestrafifelijken Lams, dat God geen zonden
in zijn Jacob ziet en geen overtreding in
Zijn Israël, daar Hij al hunne .zonden ach
ter zijn rug geworpen heeft in een zee van
eeuwige vergetelheid, om die nimmermeer
te gedenken.
Kn niet alleen dit, maar meer nog
schenkt de hemelsche Salomo aan zijne
bruid. Hij maakt haar niet alleen liefelijk
in de rechtvaardigmaking, doch ook door
de heiUgmaking. Hij neemt niet alleen de
schuld harer zonden van haar weg, maar
verlost haar ook van de zonden zelf, daar
Hij door de Wedergeboorte- Zijnen Geest in
haar harte geeft, Zijn Jeven In haar ziel her.
schept. Zijne natuur in haar deelachtig
maakt en haar vernieuwd naar het even
beeld desgenen, die haar geschapen had,
zoodat Hij haar vruchten doet dragen der
heiligmaking, vruchten des geloofs en der
bekeering waardig.
Liefelijk wordt zij daardoor in en met ha
ren Bruidegom in de oogen Gods zoodat er
blijdschap in den Hemel is onder de engelen
Gods over hare bekeering en de Heere Zich
verlustigt in den wierook harer gebeden.
Liefelijk is ze ook in hare schaamte
over een oprechte belijdenis van hare zon
den en ongerechtigheden voor het aange
zicht des Heeren, zoodat de Heere haar toe
roept: „Toon Mij Uwe gedaante en laat Mij
Uwe stem hooren, want Uwe stem toch is
liefelijk," als ook hare tranen van oprecht
en boetvaardig zondaarsberouw, die dier
baar zijn in de oogen des Heeren Heeren en
die Hij vergadert in Zijne flesschen.
Liefelijk is ook het heerlijk getuigenis,
dat door de genade des Heiligen Geestes
van haar uitgaat tot de wereld, die bui
ten is, in het verspreiden van een goed ge
rucht over des Heeren erfenis en over Si-
ons Ko'ning; want, „liefelijk zijn op de ber
gen de voeten desgenen, die het goede
boodschappen, die vrede verkondigen."
Liefelijk is zij in al wat in haar uit God
is, want de Heere verheerlijkt en verkon
digt Zich in Zijn eigen werk.
Mijn lezer en lezeres! hebt gij u reeds als
zwart en onrein door uwe zonden voor God
leeren kennen en dat er in u niets behoor-
lijks is voor den Hemelschen Bruidegom,
zoodat gij, niet alleen met den mond, maar
ook in uw hart erkennen moet, dat het
rechtvaardig is, als de Heere u voorbijgaat
en voor eeuwig uitwerpt, zoodat het een on
begrepen wonder van Zijn Genade zou zijn,
als het den Heere behaagde in erbarming
op u neder te zien? Of waant ge u nog
een geschikt voorwerp, voor de liefde van
Christus
Indien dit laatste het geval Is, dan Is uw
staat en uw toestaand voor de nimmer ein
digende eeuwigheid diep treurig, dan zijt
gij diep te beklagen, want dan blijkt daaruit
dat gij nog verstoken zijt van het ontdek
kend genade licht des Heiligen Geestes, het
welk, wanneer gij dat hier niet leert kennen
in de eeuwigheid op uwe ziel zai branden,
doch dan niet als genadelicht, maar als het
vuur der gerechtigheid, die „een verteerend
vuur is en een eeuvrige gloed, bg wien nie
mand wonen kan."
Hebt gij aan deze zijde van het graf geen
kennis hieraan, in het stervensuur geen
kennis aan,de eenige troost in leven en ster
ven, in de eeuwigheid geen zaligheid, maar
eeuwige rampzaligheid.
Mocht gij daarom, jong en oud, nu het
voor u de genadetijd nog is, leeren beden
ken, eer het te laat is; wat tot uwe vrede
dient, en den Heere leei'en te voet vallen
om de genade des Heiligen Geestes, opdat
gij uwe ware gedaante voor God moogt lee
ren kennen en als een verloren meiisoh val
len in de genadearmen van den Hemelschen
Bruidegom, eer gij voor eeuvrtg wordt ne-
dergeworpen door de ijzeren roede van Zijn
heilig recht in de eeuwige verdoemenis, om
nimmermeer te worden opgebeurd uit de
macht van Goda verdelgend oordeel.
Maar wordt ge misschien door uwe zon
dige zwartheid zoo aangegrepen, dat ge
daardoor uwe vrijmoedigheid verliest, om
ermede, als uw eigen aanklager, te vluch
ten tot Hem, die alleen machtig is te ver
lossen, weet dan, dat nimmer uwe deugd
een aanbeveling voor u bij Christus kan
zijn, maar dat ge alleen bij den Heere te
recht kunt als een doodschuldlge en verlo
ren Adamskind, dat van zichzelven niets
bekoorlijks voor den Heere bezit en dat
nooit pleiten kan op eigen gerechtigheden,
die geene zijn, maar alleen .op het alles
schulduitdelgend zoenbloed.
Dat er dan bij u zij opgemerkt smarte
over uwe zonden en verdorvenheid en een
achterna klagen van den Heere, als een
doodschuldlge en verwerpelijke voor Hem,
bedelende met de Kananeesche om de ge
nadekruimels, die Hij vallen doet van Zijn
genade-tafel.
Hij zal u dan niet afwijzen, want „Hij
wacht om genadig te zijn" en „Hij heeft nog
nooit tot het huis van Jacob gezegd: Zoek
Mij tevergeefsch." Gij kunt het toch niet be
ter maken al spant ge u daarvoor nog zoo
in, en als de Heere u straks verwaardigt,
ora. aan Zijn genadehar te in het geloof te
mogen rusten, dan zult ge u schamen ook
daarover, dat ge zoo vaak door uwe zwart
heid voor uw zielsoog het liefelijke van Zijn
genadewerk in u hebt laten verdonkeren.
„Zwart doch liefelijk." Ja, dat leert ge
immers, o kinderen Gods! dagelijks meer
erkennen door de bediening des Heiligen
Geestes voor den Heere, en naar die mate
wordt immers het wonder uwer verlossing
des te grooter voor uw hart; want dit leert
ge toch onder alle struikelingen door, hoe
langer hoe klaarder en kennelijker verstaan
dat de hooge eer, waartoe ge zult verwaar
digd worden, o kind des Heeren, om de
bruid, de vrouw des Lams te wezen en door
den Koning te worden gebracht in de bin-
nenkameren Zijner heerlijkheid, om in het
eeuwig bezit van Hem, ook te deelen in al
Zijne koninklijke Middelaarsschatten, geen
vrucht is van uwe liefde tot den Heere, maar
eeniglijk en geheel van Zijne eeuwige en vrij
machtige liefde tot u; daar zal nimmer de
eeuwigheid te lang voor zijn om het dien
dichter na te zingen: Waarom was het op
mij gem.unt, daar zoovelen gaan verloren, o
Groote God van leven en dood, vwen Gij
geen ontferming gunt."
Nu, volk des Heeren, nog maar een poos
je geleden, gestreden en gezworven en dan,
Dan leidt men u in staatsie, uit uw
woning,
In kleeding rijk gestikt tot uwen
Koning.
Zoo treedt gij voort met al den
maagdenstoet.
Die U verzelt. Hem vroolijk tegemoet
Gij zult dan blij, geleid met
lof gezangen.
De vreugde voen, die afstraalt van uw
wangen.
Tot gij, daar elk gewaagt van uwen
lof.
Ter bruiloft treedt in 't Koninklijke hof.
Goedereede
A. G. HARING.
De bruine boon In eere Zes cent per
dag loon De stnaatmaher aan de Ri
viera De oude doos Daatje en het
plankje Frankrijte in den nood.
Reeds toen ik nog het voorrecht had als
kind op de schoolbank te zitten, werd mij
het verhaaltje gedaan dat ik hier even aan
stip en dat, naast de waardeering voor den
arbeid in het algemeen ook de lof van de
boon, de bruine boon, verheft. Er moet na
melijk ergens in ons land een gevelsteen in
een huis voorkomen, waarop afgebeeld
staan een vrouw en een man. De man
schopt een ijzeren pot, die op den grond
staat, omver. En wat ge niet kunt zien,
maar wat er nu juist bij verteld wordt is
dit: de man stelt voor een metselaar op
den steiger. Zijn vrouw brengt hem zijn
middageten, een pot bruine boonen. Hij
schopt die omver, zeggende: mensch, is dat
eten voor een man die 6 cent per dag ver
dient?
De voorstelling moet dus al zeer oud zijn,
want de man verdiende nota bene zes cent
per dag en omdat hij zulk een bekwaam
vakman was mocht hij verwachten, dat zijn
vrouw hem iets beters dan een pan bruine
boonen zou brengen.
De bruine boon in eere! Haar kleur is
niet zoo aanlokkend op het bord, maar de
voedingswaarde is zeer hoog. Verblijdend
is het dan ook dat van hoogerhand op de
teelt van dit kostelijk voedsel wordt aange
drongen. We leven nu in een wereld vol
oorlogsgeweld en dat brengt immer voedsel-
schaarschte met zich. Zouden wij in tijden
van voedselnood nog over bruine boonen
mogen beschikken dan zal dat heel ons volk
ten zeerste baten. De andere lezers zullen
zich de jaren 1914 tot 1918 nog herinneren,
toen het er met de voeding alles behalve
gunstig uitzag. En de jongeren, die het
niet weten,,moeten zich maar door de oude
ren laten gezeggen: bruine boonen kunnen
straks weer een zeer begeerd gerecht
worden.
En zoo mag ik het nu: zooveel voedsel
de aarde maar wil schenken, zooveel moe
ten wij ook dankbaar aannemen. Steeds
meer dringt het tot ons door, dat de stel
selmatige vernietiging van gewas en vee
een groote zonde is geweest, 't Lijkt mij een
daad van een waanzinnige. Nu is het daar
mede dan afgeloopen. En gaat er al wat
veel over de grenzen, welnu, het doet dan
daar toch nut en voedt menschen, die
heusch niet, zooals wij, wat voedsel betreft,
door de weelde zijn geplaagd. De Roomsch-
Roode ordening, ingezegend door protestan
te politieke partijen, heeft nog niets dan
leed gebaard en het ongenoegen van den
Hemel is er wel kennelijk over geopenbaard.
Dat allen, die er voor streden, het inzien
en er zich over vernederen voor God.
Zes cent per dag loon! Dat was lang
geleden. Accoord, maar dat doet aan de
waarde van de 6 cent niet af. Wie weet,
hoevéél men toen voor 6 cent kon koopen.
En wie zal zeggen oif de bovenbedoelde met
selaar niet een heel genoeglijk leven leidde,
af gedacht dan van den strubbel over de brui
ne boonen op dien bepaalden dag. Nu zal ik
de laatste zijn om alle heil te zien in lage
loonen, maar de hooge loonen en salarissen
die ik met rukken heb zien opkomen, heb
ben toch ook niet de bevrediging gebracht
die men er algemeen van verwachtte. Daar
bij gingen de loonsverhoogingen na den vo-
rigen oorlog gepaard met een zedelijken
achteruitgang, die ook allen rang en stand
deed uit het oog verliezen.
Wanneer de Wethouder van Amsterdam
zich in de vacantle naar de Fransche Ri
viera begaf om, al starend in de blauwe
zee, de Amsterdamsche zorgen te vergeten,
vleide zich naast hem in een luien stoel
de straatmaker uit Amsterdam neder. De
zen was het óók te warm geworden bij dat
gemier op den grond in Amsterdam. En als
je nou toch eens goed nadacht en je tijd be
greep, wat voor verschil was er dan tus-
schen den Wethouder en den straatmaker?
Ze werkten toch zeker allebei voor hun
broodje O, zoo. En als hij, de straatmaker,
er niet was, welnu, dan was er ook geen
straat.
Op deze redeneering kon de Wethouder
niet veel afdingen, want hij had in zijn po
litieke partij de menschen dit zelve voorge
houden. Zoo waren zij samen opgetrokken,
uit den tijd van weekl'-onen van 10 en 12
gulden tot de straatmf'.ier nu zoowat aan
de 60 gulden kwam; h;;C'l mooi; maar een
mensch die werkt komt ook wat toe, dus
er was heel geen reden om bij die 60 te
blijven staan. Wel stond voor den Wethou
der vast, dat hij op grond van zijn meer-
waardigen arbeid daar flink bovenuit moest
blijven, en daar zorgde de gemeenteraad
weer voor.
Kijk, dat is nu nog niet zöo heel veel
jaren geleden, maar dat is nu ineens uit de
oude doos. Ja, 'tis alweer oud. Want in
enkele weken tijds is er zulk een totale ver
andering over ons opgekomen, dat het is
of er jaren zijn voorbijgesneld. Men zegt in
den kring der ambtenaren wel eens: „mij
ne heeren, neemt Uw hoed af voor dit sa
laris, want gij zult het niet weder zien."
Ik heb reden te gelooven dat voor zoo
ver er nog ordentelijk gedekte hoofden
rondwandelen de hoeden zeker zullen
moeten worden afgenomen ten afscheids
groet van buitensporige belooningen. Meer
zaj ik er niet van zeggen.
Niet zoo somber, Waarnemer! Niet den
moed verliezen, zoo lees ik in de courant,
't Had nog erger kunnen zijn, We mogen
nog Hollandsch blijven en we moeten ons
wat schikken en dan, onze voormannen le
ven nog!
Ja ja, die voormannen. Zij zijn er nog,
uiteraard is dat verheugend, maar sedert
10 Mei heb ik hun namen zelfs niet meer in
de courant gezien, laat staan hun portret,
waarmede men weleer zoo kwistig werkte.
Alloh, ik laat dat ook rusten, de feiten
van den dag leeren ons zulke groote les
sen, dat men wel van alle gevoel en ver
stand beroofd moet zijn om ze niet eeniger-
mate te verstaan. En opdat wij nog zouden
leeren doet God al deze dingen en heeft hg
Nederland nog niet totaal omgekeerd.
In mijn oude doos komt dus nieuwe voor
raad. Allemaal dingen, die nieuw waren, en
nu ineens verouderd. Zij waren blijkbaar der
verdwijning nabij, maar wij hadden er geen
erg in.
Nu nog iets lager in de doos getast. Daar
vind ik Daatje. Ja dat was óók wat! Daat
je was stokdoof. Inwonend bij een oude va
der en moeder, beiden ook doof. Sober in-
komentje, maar toch heel tevreden, en ze
leefden in een rustigen tijd, toen men van
oorlog alleen maar in de boeken kon lezen.
Van onze ervaringen in 1940 vrist Daatje
natuurlijk niets af. Maar ook omgekeerd,
van wat zij kende en van het Woord gezien
en getast had, weten velen uit dezen tijd
niets. Daatje had het goede deel door ge
nade verkoren en dat is het kón ook niet
nooit van haar weggenomen.
Al naar gelang Daatje „legerde" zong zij
gaarne een versje. Niet uit bundel zus en
zoo, maar uit haar psalmboek, daar had ze
meer dan g&noeg aan. Ook hield zij veel
van orgelmuziek. En zoo geviel het, dat
ik nog al eens een psalmvers speelde voor
deze doove vrouw. Doof zijnde, genoot zij
er toch van, hoe zij er toe was gekomen
weet ik niet, zij had een hoogst eenvoudig
instrument om te luisteren. Een ovaal
eiken plankje diende er voor, dikte als van
een stuk triplex, lengte cira 20, breedte cir
ca 10 cM.
Zij legde het eene einde van het plank
je op het orgel en hield het andere zeer
los tusschen de tanden. Blijkbaar werden
aldus de geluids trillingen via het gebeente
op het gehoorvlies overgebracht en kon zij
mede genieten van het orgelspel. Met dat
al, naar mij later is duidelijk geworden,
was het orgelspel toch niet het essentieele
haars levens, want dan was ze in dubbelen
zin een arm Daatje geweest. Wat deze
eenvoudige ziel van haar medemenschen on
derscheidde was haar oprecht geloof. Daat
je had „een ander leven leeren kennen,"
zie daar is alles mee gezegd.
In onze van onheil zwangere dagen komt
de herinnering aan deze gelukkigen meer
malen op. Zij rusten op hunne slaapsteden,
verwachtende een nieuwen hemel en een
nieuwe aarde. Daar zal gerechtigheid wo
nen. Zij zijn als weggeraapt voor den dag
des kwaads.
Frankrijk bloed uit duizend wonden.
Onbeschrijflijk! Hoor nu den President Pé-
tain tot zijn volk spreken: Wij hebben min
der vrienden dan in 1914, te weinig kinde
ren, te weinig wapenen, te weinig bondge-
nooten, we zijn een volk dat leefde in weel
de en gemak."
Hier is de vinger wél op de wonde ge
legd. Dit is de teekening van de Westersche
volkeren, maar vooral van het wufte Frank
rijk. Weelde najagen en gemak zoeken,
maar te slap om eigen land te beveiligen.
Droomen van vrede, bondgenoot zgn van
het goddelooze Rusland, maar God uit het
volksleven gebannen. Groote kerldioven,
maar ledige wiegen.
Petain ziet het in, maar het is te laat. Ja er
worden onö in de teekenen der tijden groo
te lessen voorgehouden. Bidden wij om een
vernieuwd gemoed en geheUigd verstand
om op Gods doen te merken!
WAARNEMER.
■■^Tv^