CI1DWEEKEUADÖpGCD.GR0nDSIAG vöÖQÖlZUID-HOaaiZEClJW^aiC EUAHDEH I N.V. UITGEVERSMAATSCHAPPIJ „EILANDEN-NIEUWS" Verkoopingen Belastingen STICHTELIJKE OVERDENKING Verschillende berichten BINNENLAND 12e Jaargang ZATERDAG 1 JUNI 1940 No. 1145 EeD schuldig volk wedergekeerd tot deD Heere. De Proclamatie. WAARIN SEDERT 1 NOV E M B E R 19 3 g O P G E N O M E N HET BLAD .O N Z E E I L A N D E N" - 1 8E J A A R G A N G UITGAVE VAN In den breede wordt door Jeremia in den Naam zijns Zenders Israels en Juda's zonde van ontrouw jegens den Heere voor oogen gesteld. Juda's zon de was 't grootst. Dat was het langst voor heidensche overheersching ge spaard gebleven. Het was aanschou wer geweest van Israels afgoden dienst met alle gruwelen daaraan ver bonden. Het had ook gezien de open baring van den toorn Gods daarover. De straffen, daarop komend, aan Is raël voltrokken, hadden Juda echter niet afgeschrikt. Het ging zich aan dezelfde zonden schuldig maken. Daar ging het mee door, trots alle waarschuwingen van de profeten ont vangen. De eerste vermaningenreeks tot bekeering werd absoluut verwor pen. Beloften ter lókking op den rech ten weg des Heeren baatten evenmin. Wat is de mensch toch afkeerig van Gpd. Hoe diep is hij toch in zijn dood- staat gevallen. Wa£ is hij toch bru taal tegenover den Almachtigen God. als de Heere in Zijn trekkende en ontfermende liefde er Zelf niet aan te pas komt, gaat de mensch in zijne verharding voort en maakt zich ten volle rijp voor het vreeselijk eeuwig oordeel. In de hierboven aangehaalde tekst- woorden zien wij die ontferming des Heeren. De eeuwige God wil voor dat schuldige volk weer Vader zijn. Door hetzelve weer onder de kinderen te zetten. In de Uefelijke uitnoodiging komt de Heere in groote liefde mee. Zij luidt: „Keert weder, gij afkeeri ge kinderen, Ik zal uwe afkeeringen genezen." De straffen konden geen genezmg aanbrengen. Onder de straf fen verhardt de mensch. Hij bijt in figuurlijken zin in den stok, gelijk een hond dat doet. Wederkeeren tot God in waar schuldbesef en diep berouw doet een mensch niet van zichzelf. Hier komt de Heere in mee en belooft in liefde genezing. Dat is de herstelling in de gemeenschap met God. Dat is de bal sem voor het gewonde hart. Dat is ook de afkeering van het zondige pad en een walging van zijne ongerechtig heid. Dus de innerlijke afkeer van de zonde, een berouw over de zonde, een buigen voor God wegens schuldbesef inzake de zonde. Dat is de inhoud van de liefelijke belofte gepaard gaande met de liefelijke uitnoodiging tot be keering Alles is steeds uit God, door Henv, en tot Hem. Dat was niet mo gelijk indien het ware schuldoffer voor de zonde bij den Heere ontbrak. Want verlossing kan alleen plaats hebben door recht. De Heere kan van dat recht nimmer afstand doen. Maar aan dat recht is voldaan. In het Oude Testament is dit voorge steld door heel de ceremonieele wet, met haar priesters, offers, feesten, enz., en in het Nieuwe Testament door den grooten Vervuiler van het geen in de ceremonieele wet werd voorgesteld, dat is de Christus, de Eengeboren Zoon, Die in de schoot des Vaders was. Op grond van des Vaders gift tot een verzoening der zonden kan Hij en wil Hij met den bondsbreker weer gemeenschap heb ben, voor zoover deze er van Gods wege toe verwaardigd wordt. Uit het oogpunt dier hoogheerlijke zaken, hebben wij genoemde uitnoodiging tot bekering en de belofte tot genezing er aan verbonden, te bezien. Zalig dus, wanneer men door gena de deze opzoekende liefde Gods ont vangt. Want de Heere doet nimmer half werk. Wij als menschen doen het vaak wiel. Grootsche plannen overden ken wij vaak. Wij beginnen ter uit voering daarvan met grooten moed. Maar die moed is dikwijls gelijk aan een stroovuur, dat wel hoog oplaait, doch spoedig uitdooft. Zoo is het bij den God des Hemels en der aarde niet Wat Hij op Zich neemt inzake het redden van den zondaar, voert Hij ook ten volle uit. Niets kan Hem, dit beletten. Satan, wereld niet. Ook de opgezochte zelf niet, trots zijn inner lijke vijandschap die zich er tegen verzet. De Heere gaat door en over wint het geheele hart. Wij zien dat ook in dezen tekst. „Zie, hier zijn wij, wij komen tot U, want Gij zijt de Heere onze God." Elders lezen wij: „Ik zal ze voeren met smeeking en gewteen". De gena de is onwederstandelijk. Als de Heere ons hart overbuigt, wat gaat het dan toch gemakkelijk om voor Hem in te vallen. Het gaat als het ware vanzelf. Het is levenselement geworden. Er ligt in de woorden van den tekst een schuldbelijdenis begrepen. Hier zijn wij als schuldige afwijkers, als over treders van Uwe wet. Als er nu verder staat: „Gij zijt de Heere, onze God," dan is dat niet in een toeëigenende zin, maar het wil zeggen, hoe hebben wij to6h zoo snood kunnen handelen. Want waarlijk, Heere, Gij gaaft er ons geen reden toe. Gij waart altijd g^oed voor ons. Gij overlaaddet ons steeds met gunst bewijzen. Nimmer hebt Gij ons kwaad gedaan. AJ het kwaad deden wij ons zelf aan. Zou Petrus ook zoo niet ge daan hebben, toen hij naar buiten bit terlijk zijn schuld uitweende voor zijn God? Ja dat doet elk kind des Heeren niet, wanneer diep berouw het hart vervult? Immers, het kan niet an ders. Omdat het de liefde Gods is, die het schuldige kind overbuigt tot den troon der genade. Men belijdt dat ook eerlijk voor den Heere waarin zijne zonde bestaat, n. 1. wat men heeft gedaan. Hier, ook. Zie maar! Waarlijk, tevergeefs verwacht men 't van de heuvelen en de menigte der bergen. Op de heuvelen werden des tijds de offeranden gebracht aan de ingebeelde goden, hier bedoeld als afgoden. Want een afgod is feitelijk niets. Zijn bestaan is alleen te danken aan de fantasie van de arme mensch. Op de bergen was 't feestrumoer van de menigte die haar afgoden prees, terwijl de oordeelen zwaar drukten in dien tijd op land en volk. Men ver gat dan een oogenblik het schreiend leed, ondergaan door de slaande hand Gods. Men werd een wijle tijds meege trokken in de zingende en joelende menigte. Maar wanneer die afgodi sche feesten weer voorbij waren, bleef de naakte werkelijkheid over en dat was niet anders dan de druk en moeiten, waaronder men op maat schappelijk en staatkundig gebied zuchtte. En nu dat deel des volks, dat door genade tot inkeer kwam, deed beüjde- nis van zijne zonden voor God. Het sloot zich geheel bij al het volk in, al had men persoonlijk het nimmer van de afgoden verwacht. Immers moest ook het overblijfsel naar de verkie zing van Gods genade de gevolgen der zonde van land en volk dragen. Let maar eens op de belijdenis van Da niël. Wij nemen toch grif aan, dat deze man Gods niets deed in uitwen- digen zin, wat in strijd was met Gods wet en Woord. Aan afgodendienst had hij zich nimmer schuldig gemaakt Een zeer nauw leven met zijnen God had hij. En toch bekende hij voor den Heere: „Wij hebben gezondigd en hebben onrecht gedaan en goddeloos- lijk gehandeld en gerebelleerd met af te wijken van Uwe rechten." Wat zou het een voorrecht zijn, wan neer Gods volk de zonde van land en volk eens mocht overnemen als eigen zonde. Dat was het bewijs, dat de Kerk des Heeren weer op haar plaats wtas. Tot dusverre wordt daar hoege naamd niets van gezien. Men ziet zeer groote zonden in andersdenkenden, doch die van onszelf ziet men voorbij. Men mag dan al persoonlijk zich als zondaar voor God leeren kennen, doch de gemeenschap der heiligen is in dien zin gesproken in onze dagen o zoo gering aanwezig. En toch zijn ook de zonden van de Kerk des Heeren vele. Het verwachten van de heuvelen en bergen in figuurlijken zin is ook zonde. Wij worden geslagen met on ze afgoden en wij zien het niet of wil len het niet zien. Wij hebben geroe pen om hulp bij de regeering inzake maatschappelijke belangen en de las ten zijn zwaar en drukkend geworden die met de zgn. hulp gepaard zijn ge gaan, dat men nu zou willen van die zijde het nimmer begeerd te hebben. Hier is 't ook: Waarlijk, tevergeefs verwacht men het van de heuvelen en de bergen. Dat de wereld het doet is te begrijpen. Zij heeft niet anders. Maar de Kerk des Heeren het doende vertoont zij. een droevig beeld inzake de praktijk der godzaligheid. Hoe lan ger men op dien weg voortgaat, hoe zwaarder de druk zal worden. De Heere gfaat in Zijn gunst in dezen weg niet mee. De bewijzen zijn er immers overvloedig van. Echter treffe nie mand eenig verwijt van den ander, want gaat men dien kant uit, dan is het alweer een bewijs, dat men den eisch des Heeren inzake het waar schuldig kennen voor God niet ver staat. O, dat het levend gemaakte volk des Heeren door genade eens ver waardigd werd, tè belijden voor den Heere: Waarlijk, tevergeefs verwacht men het van de heuvelen en de ber gen. En met Daniël: Wij en onze va deren hebben gezondigd en goddeloos- lijk gehandeld, enz. Dan zou de Heere naar Zijn eigen Woord aan Zijn ver bond gedenken. Want wij kunnen zoo rechtzinnig zijn het voor de eere Gods Zijn Woord en wet opnemen en toch het beeld vertoonen van eigengerech tigheid. Onder dat alles ondergaat onze ziel een magerheid en betoont zich de Heere inzake ons streven Zich toch een Worstelaar. Dat zag ten laatste het schuldige bondsvolk door genade goed in. En daarom beleed het ver der: „Waarlijk, in den Heere, onzen God, is Israels heil." Men leze dat hoofdstuk maar eens verder na,hoe duidelijk komt het naar voren, wat de profeet bedoelt. Alleen in den Heere onzen God is Israels heil, d.w.z. in de gemeenschap met Hem, in het kinderlijk alles ver- Wachten van Hem, in één woord: in hetootmoedig wandelen in kinderlijke vreeze voor Hem en door Hem is het heil van Israël gelegen. Dat is dus de praktijk der godzaligheid. Dat heeft niets met vroom vertoon uit te staan. Maar het wil zeggen als een arme zondaar aan Gods genadetroon uit de gerechtigheid van Christus be diend, op die gerechtigheid zich ver latend, op grond van die gerechtig heid uit de gemeenschap met God le vende en in den weg waarin de Heere ons plaatst. Denk hier aan de Voor zienigheid, in noesten vlijt alles wat de zegen Gods betreft het van den Heere verwachtende. Dan neemt de Heere het tevens voor Zijn schreiend volk op, in allerlei ellende en leed. Hij gebruikt niet zelden de vijanden van dat leven, om dat volk uit den nood te verlossen en van nooddruft te voorzien. God geve, dat de Kerk des Heeren zoo eens weer moge leven uit de hand des Heeren. Zij wordt dan weer een Uchtend licht en zoutend zout en een zegen vOor land en volk. AFLEVERINGSVEREOD VOOR AARD- APPELSOOETEN. W. A. DB BAKKER voor Handel, Bedrijf en Particulier niEuws Gevestigd te Mlddelliaimis R Prins Headijlcstr. 122 G Giro 167930 i Fostbox 8 Td. 17, Abonnementspröa 80 cent per 3 maandenbij voonUtbetallng. Verschgnt lederen Woensdag en Zatprdag 2 maal per week. Afzondeilüke anmimei» 5 ceai Buitenland 8 gulden pet 'jaai Bipantoor voor Zeeland: St. Maartensidiyb Slarict, Xelef. 69. Advertentie«ptjib 20 cent per regel. Redames 40 et.; Dienst»> aanvragen en aanbiedingen van 1—6 regels 80 et.; Boekmaan» kondiging 10 cent p«x regel Contracten belangi^k lager. Keert weder, gij afkeerige kinde ren, Ik zal uwe afkeeringen gene zen. Ziet, hier zijn wij, wij komen tot U, want Gij zijt de Heere onze God. Waarlijk, tevergeefs verwacht men het van de heuvelen en de menigte der bergen: waarlijk, in de Heere onzen God is Israels heil. Jer. 3 22,23. B. Ds. Gr. VEERDIENST REEDERIJ VAN DER SOHUYT OOLTGENSPL. - DÏNTELSAS. Op werkdagen vertrek Sluishaven: om 8 en 10 uur v.m.; en om 11 en 18 uur n.m. Van Dintelsas: om 9 en H uur v.m. en om 15 en 19 uur n.m. OFBÏCIEEL BERICHT. BETALING VAN BELASTINGEN. Dé Ontvanger der Directe belastingen te Middelharnis verzoekt alle belasting schuldigen, in verband met een vanwege het departement van financiën uitgegeven perscommuniqué, hunne eventueel nog achterstallige directe belastingen te vrillen aanzuiveren vóór 10 Juni a.s. Hieronder vallen o.m. de navolgende aan slagen: Belastingen naar inkomen en Vermogen, (waaronder begrepen de speciale aanslag biljetten voor 15 Rijksopcenten op de ge meentefondsbelasting) gedagteekend De cember 1939 en vroeger, welke geheel zijn vervallen;-gedagteekend Februari - Maart 1940, welke gedeeltelijk zijn vervallen. Grond- en personeele Welasting, belasting jaar 1940, gedagteekend Februari en Maart 1940, welke gedeeltelijk zijn ver vallen. Degenen, die tengevolge van de tydsom- standigheden niet in staat riiochten zijn, aan hunne verplichtingen op tijd te voldoen, kunnen zich mondeling of schriftelijk tot het ontvangkantoor wenden, teneinde eene andere betalingsregeling te treffen. In alle brieven behooren steeds te worden vermeld de soort van de belasting en het kohierar tikel. Verwacht wordt, dat niemand van het vorenstaande misbruik zal maken. UITVOER VAN KIPPENEIEREN NAAR DUITSOHLAND. De uitvoer van k^ppeneieren naar Duitsch- land is weer geregeld en kan op dezelfde wijze geschieden als voorheen. Alle voor schriften en bepalingen te dezer zake blij ven van kracht. De exportprijzen voor kip- peneieren zijn vastgesteld op den prijs, die gold op 9 Mei j.l. Er is voorts een regeling getroffen, waardoor directe uitbetaling aan de exporteurs kan volgen. Er zal verder een hoeveelheid eenden- eieren naar Duitschland kunnen worden uitgevoerd, w;elke overeenkomt met de hoeveelheid, die voorheen door Duitsohland werd afgenomen. De exportprijs zal voor- loopig bedragen 3.30 per 100 stuks. De eendeneieren, welke niet in verschen toe stand worden uitgevoerd, kunnen worden in gekalkt en zullen later als kalkeieren wor den uitgevoerd. De Nederl. Centrale voor Bieren en Pluim vee te Beekbergen, welke met de uitvoe ring van deze regeling is belast, zal per circulaire nadere bijzonderheden aan de ex porteurs van eieren bekend maken. 's Gravenhage, 28 Mei.Het rijksbureau voor de voedselvoorziening in oorlogstijd maakt het volgende bekend: Teneinde den beschikbaren aardappelen voorraad zoo doelmatig mogelijk te beste den, geldt met Ingang van heden een afle veringsverbod voor de aardappelsoorten: Roode Star, Furore, Zeeuwsche bonten en blauwen. Het verbodt geldt evenwel voor de nog op de landbouwbedrijven aanwezige aardappelen. Ontheffing van het verbod kan worden verleend door den prov. voedselcommissa- ris voor het gebied, waar de aardappelen zich bevinden. TWEEMAAL P. DAG PER R.T.M. NAAR ROTTERDAM. De R. T. M. vertrekt uit Zierikzee naar Rotterdam om 5.34 's morgens en 1.28 des middags. Van Rotterdam naar Zierikzee om 8.20 's morgens en 4.15 's middags. Aangiften voor de grasverkooping te Oud- dorp worden ingewacht vóór of op Donder dag 6 Juni, ten kantore van NOTARIS VAN DEN BERG. Zaterdag 8 Juni bij inzet en Zaterdag 15 Juni bij afslag, telkens des avonds 7% uur (torentijd) te Ouddorp in het Logement Akershoek, van een huis en verdere opstal, staande op- en het recht van eeuwigduren de erfpacht aan den grond te Ouddorp, aan den Molenweg, kad. sectie E nos. 1824 en 1825, samen groot 8 aren, 20 centiaren, of 54 R.V.M, ten verzoeke van de erfgenamen van Krijn van der Wende, Kommerszoon. Het perceel is dadelijk te aanvaarden. NOTARIS VAN DEN BERG. LANDBOUWERS, ZAKENDOENDEN, voor Uw (aangifte etc.) is het NU tijdeen jaaroverzicht en rapport uit Uw be drijf te doen opmaken. Eischt daar voor uitsluitend deskundige behande ling. OUDDORP BELASTINGEN - BOEKHOUDING - ACCOUNTANCY. (Ook Voor de Zeeuwsche eilanden.) Ann,btsaanvaarding Bljkscommissaris Dr. Seys-Inquart te den Haag. Woensdagochtend heeft in een plechtige bijeenkomst in de Ridderzaal de rijkscom- missaris voor de bezette Nederlandsche ge bieden, Rijksminister Seys-Inquart het bur gerlijk regeeringsgezag over het door de Duitsohe troepen bezette Nederlandsche ge bied aanvaard. Vele Duitsche en Nederlandsche autori teiten waren daarbij aanwezig onder wie de secretarissen-generaal van de Nederland sche departementen, de Duitsche militaire bevelhebber in Nederland en België, voorts de heer Aschman, rijksleider van de Duit sche pers en verschillende anderen. Op het Binnenhof vormden eere-compagniën de afzetting voor de voorname genoodigden, die vanaf het Buitenhof arriveerden. Vóór dat de Rijksminister zijn ambt aan vaardde werd het militaire bestuur door generaal von Palkenhausen overgedragen aan den vlieger-generaal Christiansen. Generaal von Ealkenihausen sprak daarbij als volgt: Op bevel van den Führer en oppersten be velhebber der weermacht draag ik vanaf dit oogenblik de militaire souvereine rech ten over aan den generaal der vliegers, Christiansen, als bevelhebber van de Duit sche weermacht in de Nederlanden, en de uitvoerende macht in het civiele bestuur aan den rijksminister Seyss-Inquart als rijkscommissaris voor de bezette Nederland sche gebieden. Op dit belangrijke plechtige oogenblik willen vrij degenen gedenken, die aan beide zijden in den strijd getrouw hun plicht heb ben vervuld en vrier dood ons allen den plicht oplegt, aan het herstel te werken. Moge voor alles hun werk, mijnheer de Rijkscommissaris, vrucht dragen, tot zegen' van het Duitsche en Nederlandsche volk. Generaal Christiansen aanvaardde daarna in een korte toespraak de hem gegeven opdracht met de volgende vroorden: Generaal! In de geweldige gebeurtenissen van de allerlaatste tijd was U door den Führer en opperbevelhebber der weermacht de ver antwoordelijke taak opgelegd om de veilig heid van het bezette gebied in de Neder landen en België te waarborgen. Binnen het kader der reorganisatie van de toestanden in het onder Uw bevelen staande ressort, neem ik op bevel van den Führer als bevelhebber der weermacht de militaire souvereine rechten in de Neder landen op mij. Mijnheer de Rijksminister! Onze strijdge- meenschap en verbondenheid van tot dusver waarborgt mij een succesvolle samenwer king voor Führer, volk en vaderland. Het woord was daarna aan den rijkscom missaris voor de bezette Nederlandsche ge bieden, rijksminister Seyss-Inquart. Bij deze gelegenheid is de volgende proc lamatie uitgegeven, die wij hieronder laten volgen Met ingang van heden heb ik het hoog ste regeeringsgezag in burgerlijke aangele genheden in Nederland op mij genomen. De grootmoedigheid van den Führer en de kracht van de Duitsche weermacht heb ben het mogelijk gemaakt, dat reeds wei nige dagen na de door het vroegere bewind van Nederland opgeroepen catastrophe,

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1940 | | pagina 1