CriQWEEK5LADÖpGED.GD0nDSIAG vöÖQDlZUID-H0llBiZEElJW3CHE EHATIDEn TABAK S>^.?"«lïï£^S^ N.Y. UITGEVERSMAATSCHAPPIJ „EIUNDEN-NIEUWS' Uit het Kijkvenster. STICHTELIJKE OVERDENKING ,,Opzoekende liefde, hoe beantwoord" 12e Jaargang ZATERDAG 20 APRIL 1940 No. 1135 Dit nominer bestaat uit 2 bladen Ingezonden WAARIN SEDERT 1 NOV E M BE R19 35 OPGENOMEN HET BLAD .ONZE EILANDEN" - 18E JAARGANG Hoe wonderbaar, doch ook hoe hef- lijk komt de verrezene uit den dood ziqh aan hem te openbaren, die zijn Meester tot driemaal verloochend had. Wonderlijk komt Jezus zich be kend maken aan Petrus als zij het middagmaal gebruikt hadden. O neen, geen verwijt klonk den ge vallen discipel in d'ooren, maar als goeddoend God, komt de Herder Zich over Zijn schaapkens te ontfermen. Lieflijk als een dierbaren, algenoeg- zamen Zaligmaker, kwam Hij Zich aan de ziele van Petrus te openbaren. Want ach, als een mensch door één zijner natuurgenooten wordt veracht, dan zint men op wrake, daar het arg listig hart een bronwei is van alle kwaad en smeedplaats van den dui vel. Maar Christus komt Zich bekend maken, dat Hij wel kan verwoesten, doch wil behouden, wel kan vernielen, maar wil komen opbouwen. Jezus wist dat Petrus met een har telijk boetvaardig berouw tranen ge schreid en nachten doorworsteld had. De Heere weet ook nu nog, wie in het verborgen, als een kermende zon daar of zondaresse, schreiend nach ten doorwaakt. Hij de kenner der har ten weet, wijl alles naakt en open voor Zijn aanschijn ligt. welk een ziele met een heilbegeerige ziele uit ziet naar Hem, Die alleen het leven kan schenken, opdat hunne ziele doorleve: Ik leef en gij zult leven!" Daarom blikte de verrezene uit den doodskuil met teedere liefde op Pe trus, die toch meermalen betuigd had liefde voor den Heere te bezitten. O, zeker gij zult mij toevoegen, maar dit was toch geen liefde, als hij Jezus verloochende. Maar gij mijn le zer, vergeet toch nooit, dat elkeen die de genade om niet deelachtig is ge worden, en de eerste liefde gesmaakt heeft, dat de duivel juist de zulken het meest komt te benauwen, van daar dat de gekenden Gods vaak moe ten uitspreken; „Geen macht tegen over zulk een menigte." Doch omdat Christus alles weet, vraagt de Heere: „Simon Jona's zoon hebt gij Mij lief?" liever dan dezen wijzende op de andere discipelen. Jezus sprak zulks om als Herder te vernemen, hoe 't afgedwaald schaap zoude antwoorden. Ach gij moet niet denken dat de Heere niet weet, wat er omgaat in de harten wien het alleen om Hem te doen is. Eens de liefde van het hemelsche Wezen gesmaakt, doet de ziele weg smelten voor het aangezichte Gods. De liefde Gods verwekt wederliefde en hoe heeft Petrus niet in het volle licht gestaan op den berg der ver heerlijking, niet begrijpend dat hij eenmaal dien Christus zou verlooche nen, met wien hij veel doorleefd had. Hoe waren de klanken niet diep in zün hart neergedaald: „Ik heb voor U gebeden." O, hoe dierbaar is toch het Lam Gods, dat Hij voor snooden wil bid den, opdat zij niet in 't verderf neer dalen. En nu heeft Hij driemaal ge vraagd: „Hebt gij Mij lief?" Hoe gevoelde nu die afgedwaalde leerling tot zijn schaamte, dat de Leermeester hem niet den rug had toegekeerd. En juist door die dierba re vragen werd hij innig bedroefd. ,Hij gevoelde de smart zijner ziele wat hij Jezus had aangedaan en nu, nu vraagt die heilige mond om liefde. Met droefheid des harten spreekt hij hetgeen in zijn harte woont. Heere, Gij weet alle dingen. Gij weet mijn zitten en mijn staan. Gij weet wat in mijn hart omgaat. Gij als Alwetende ziet mijn w^%, van de beginne mijns levens van nature liefde tot de wereld.. Maar Gij weet ook, hoeveel tranen er gevallen zijn, vanwfege boete en berouw. Gij weet o Heere ook dat de liefde tot U niet is uitgedoofd. Schreiend spreekt de leerling uit: „Heere Gij weet ook dat ik U lief heb. Hoe dierbaar is hier de hartgrondige belijdenis: „Heere ik heb U lief!" Dat is de geestelijke ontsluiting des harten van allen, die met Petrus kun nen gewagen, hoe de Heere Zijn liefde in hun zondig hart gelegd heeft. De liefde Petrus werd opgewekt, door Jezus zelf, vandaar als hem wordt ge vraagd: Hebt gij Mij lief? hij zielsbe- droefd. antwoordt: „Ja Heere." Neen hij steunt niet op de mede dis cipelen, noch leunt hij op iets anders, doch hij beriep zich op de Alwetend heid des Heeren, daarom met gepaste vrijmoedigheid getuigde hij, van het geen in zijn hart leefde. Christus had Petrus tot eeuwige schande kimnen wegwerpen, want hij was immers afgeweken, doch Jezus ontsloot Zijne liefde tot den gevalle ne, opdat hij antwoorden zou of er ware liefde in zijn hart woonde. De eeuwigheid zal daartoe noodig zijn om dit groot te maken, dat 's Va ders Zoon tot doemschuldigen komt spreken overliefde. Christus is zelf de liefde, daarom zullen allen die deze uitnemende lief de gesmaakt hebben wanneer ze zijn afgedwaald, hoe dat Christus met Zijn opzoekende liefde, de afgeweke- nen weer komt te bezoeken. Dit mocht Petrus ervaren terwijl hij was afgedwaald, de Herder hem weer opzocht en tot driemaal vroeg, „Hebt gij Mij lief?" Dan mocht de bedroefde Petrus vernemen dat de Heere hem herstelde in zijn ambt en als herder de zoogen- de zachtkens moest leiden, den meer gevorderden onderschragen en den vrijgemaakten teerkost geven. De eeuwige Herder draagt zijn kerk niet op aan geveinsden, die Hem en Zijn Dienst haten, maar die als David mogen uitroepen: Uw liefde- dienst heeft mij nog nooit verdroten." Petrus hart ging uit, gelijk de bruid in 't Hooglied: „Hebt gij gezien die mijne ziel lief heeft? Niet dat een mensch van nature liefde heeft voor God, Zijn dienst. Zijn volk, maar dat de Heere Zijn liefde aan de zielen der uitverkorenen schenkt en dat het le vend gemaakte volk, wederliefde ont sluiten. Niet de minste schande of smaad werpt Jezus op Petrus. Neen de lief de Christi werd met volle stralen- des lichts over den discipel uitgestort en dat gevoelde Petrus, daarom klonk het: „Gij weet dat ik U lief heb Want eenmaal die lief de gesmaakt van dat hemelsche wezen, zie dat doet de ziele terugblikken naar de tij den van weleer, toen de Heere nog als een onbekende God voor hem was. Hoe groot voor den leerling. Geen verwijt, maar liefde. O, welk een onuitputtelijke bron is de Heere toch voor Zijn uitverko- ren kerk, dien Hij draagt op Zijn hart en wat mogen zij dien dierbaren Borg, aan en in hun hart ervaren. Zie dat volk is ook met banden der liefde aan elkaar verbonden, want de snoe ren zijn in lieflijke plaatsen gevallen. Daarom bepeinzen en bespreken zij hetgeen hun ziele bevindelijk geleerd heeft, hoe zij geleid, geleerd, be keerd werden. Gods alwetendheid is troostvol voor de strijdende, bedroefde kerk, want zij zullen ervaren als zij zijn afgewe ken, dat de Heere hen weer opzoekt, en zij met oprechtheid des harten schuld beleden en zij mochten erva- I ren dat de Heere müdelrjk vergeeft en niet verwijt. Hij weet wat Zijn dienaren doen als zij het Evangelie der verlossing prediken, en Hij weet wat Zijn geken den doormaken, als zij hun naam hoo- ren noemen en hun zielestad hooren verklaren. O wonder van genade, al zoo mo ge Gods kerke uits|a-eken als de lief de Christi in het hSrt weer levendig wordt. De Heere wiet van Zijn disci pelen en wfeet van aF Zijn volk wat zij doorworstelen en het gebeurt niet zelden, hetgeen in de binnenkameren wordt besproken, op 't dak wordt ge predikt. Gij o Heere weet alle dingen, alzoo moge Gods Kerk met Petrus uitspre ken. Gij weet o dierbare schuld over nemende Borg en Middelaar, dat mijn ziele naar U alleen uitgaat en steeds mijn verlangen is, die liefde Gods te smaken. Dan wordt het vernomen: „Gij Hee re hebt zelf plaats voor U in mijn hart gemaakt. Welk een troost toch mijne lezer, voor het Sion Gods, dat de Heere alles weet, hun tranen, hun Wezenlijk berouw der bedreven zon de. Hoe vreeselijk is het voor den ge veinsde dat God alles weet, hoort en ziet, want eenmaal zullen zij ervaren, hoe mooi en Christelijk zij toch ver toond hebben, dat de Heere tot hen zal zeggen: „Ik heb U nooit gekend." Maar als het doodsuur voor Petrus en alle gekenden des Heeren aanbreekt, dan mag hij en zullen zij, vanwege de stervensgenade hun toegeschikt, te gen gaan dat Leven hetgeen de Le- yensvorst beloofd heeft. Hoe droevig is het nu in dezen tijd, daar er velen worden gevonden die zich kind'ren Gods noemen; en ttiA in 't verborgen vijanden zijn van Gods bevindelijke wegen. Dezulken troosten zich met preeken door den ether him des Zon dags toegezonden, maar 's-Heeren duur gekochte gemeente, worden al leen gesterkt door de zuivere predi king die naar de Godzaligheid is. Daarom zal dat Sion Gods eeuwig daar zijn, alwaar Petrus met alle ge- zaligden Hem groot maken, wiens liefde zij op aarde gesmaakt hadden die op aarde dronken waren gemaakt vanwege de indaling der Goddelijke genade, om eeuwig te loven Hem, Die hun schuld betaald en hun heeft vrij gemaakt. Daarboven wordt niet Gods liefde weenend beantwoordt, maar de jubelzang klinkt eeuwig: „Gij hebt ons Gode gekocht met Uw dierbaar bloed." oprOêtCn komen vroeg in het voorjaar, koop tijdig een pot SprUtOl. Bij alle Drogisten. niEuws Abonnementsprös 90 cent per 3 maandenbfl vooruitbetaling. VcTschjint ledcKn Woeasdag en Zat^^idag 2 bimI per week. Afzooderllike aummeta 5 ceai Buitenland 8 gulden per 'jaar UITGAVE VAN lyy I Advertentie^q]> 20 cent per regel. Reclames 40 et.; DiensW I aanvragen en aanl^edingen van 16 r^eb 80 et.; Boek»aaa^ Gevestigd te MMdelhamis Prins Hendiikstr. 1|2 C Giro 167930 Portbox 8 - Td. 17. tondiging 10 cent per regel - Contracten belangröfc lager. Bykantoor voor Zeeland: St. Abiartensidyk Marfct, Telet. 69. I „Hebt gy Mij Hef? Petrus werd bedroefd." (Joh. 21 17.) LANGSTR. V. Naar aanleiding van een Ingez. Stuk en ons antwoord daaronder zond Prof. Dr. H. Vissoher ons het volgende schrgven, wat we gaarne opnemen. Geachte Redactie, Het „Ingezonden" in Uw blad dd. 17 April 1.1. en het daaraan toegevoegde on derschrift geven mij tot de volgende op merkingen aanleiding, waaraan U zeker wel plaats zult willen geven. Ie. Zoodra de N.S.B, brochures uitgaf, waarin een soort van beginselprogram werd ontwikkeld, heb ik in het Geref. WeeOcblad daaraan in eene reeks artikelen eene uit voerige critiek gewijd op grond van Woord en Belijdenis. 2e. Ik heb echter mfln leven lang ook naar diezelfde normen critiek geoefend op ons Staatkundig leven en onze Instellin gen. Voorbij te zien, dat er aan de overeen stemming daarvan met Gods Woord en de Belijdenis principieel zeer veel ontbreekt, schijnt mij niet geoorloofd. En ik kan niet Inzien, dat het eene vergoelijking van de N.S.B, zou zijn, wanneer men deze bewe ging op ééne lijn stelt met alle andere voor den spiegel van Woord en Belijdenis. 3e. Het komt mij voor, dat het verkeerd en ook in strijd met ons volksbelang is, zich over te geven aan blind gevoelsfanatisme, dat noodwendig voert tot felle, meestal ge heel ongegronde beoordeellngen, die daarom misleidend van karakter zijn. De toestand, waarin wij verkeeren, is van dien aard, dat het voor alles en allen plicht is de Regeering te steunen bg haar stre ven naar eene rffectieve neutraliteit, voor al ook door onthouding van alles wat deze neutraliteit kan bemoeiyjken of in verden king brengen. 4e. Zij het mij vergund er XJ, pok met het oog op de door U in het uitzicht gestel de artikelen, opmerkzaam op te maken, dat het van groot belang is, dat deze niet wor den ingegeven door felle sympathie of anti pathie. Daarna ook, dat zij blijken mogen geven van eenie wezenlijke kennis van de vraagstukken, die daarbij in het 'geding zijn en vooral, dat zij aich mogen richten naar de normen van Gods Woord en de Belijde nis. Voor een Christelijk blad schijnt mij dat een primaire eisch, al beteekent dit niet, dat de Christelijke bladen zich daar aan steeds houden. In elk geval staat dit vast, dat gevoels- uitbarstlngen meer strekken tot misleiding dan tot die wel beraden, grondige voor lichting, waaraan ons volk meer dan ooit behoefte heeft. Dit te meer, omdat in Gods Hand, ook in deze tijden, het bestuur en het lot der volken is. En wij moeten ons niet gedragen, alsof wij met onze ongecon troleerde gevoelens ook maar het minste aan den loop der historie kunnen verande ren. Ps. 33 5 moet nu door Gods volk be leefd worden. Intusschen, geachte Redactie, dank ik U bij voorbaat voor de opname dezer regelen. Hoogachtend, Uw dw. dn. H. VISSOHER. NIJMEGEN, 18 Aj)ril 1940. Overrompeling Dr. Colijn over onze neutraliteit De dag van mor.gen Het gebreik ivan een gewapend man. De dag van morgen keninen wij niet. Dat zullen de Noren niet tegenspreken die door de Duitschers op het onverwachts, zijn overrompeld geworden. 's-Avonds nog ter ruste in het eigen vrije land, 's-mor- gens ontwakend in de greep van den over weldiger. Als een dief in den nacht zijn de Dult- sche kruisers de Noorsche fjorden binnen gevaren, één zelfs tot in Drontheim toe, waar zg, bij het krieken van den dag een niets vermoedende, tusschen de besneeuwde bergen vredig slapende stad aantroffen. Stel U voor, dat wij, neutrale Nederlan ders, des morgens onze huizen verlaten om naar ons werk te gaan, en zonder het te weteni onze stad af ons dorp bezet zien door vreemde vijandelijke soldaten! Wij zouden verbluft blflven staan ons de oogen uitwrijven en zeggen: dat is toch niet mo- gelq'k? Nu zou dat ons Inziens in Nederland niet zoo gemakkelijk plaats hebben, maar de mogelijkheid er van is gebleken en wij heb ben er op te rekenen dat het ook ons kan gebeuren. Het begrip neutraliteit is een phrase geworden! Dr. Coiyn, onzen vroegeren minister-pre sident, dié een breede internationale kijk heeft op het hedendaagsch gebeuren, heeft aan eenige journalisten verklaard, dat Ne derland, zonder op onze neutraliteit te ver trouwen op alles voorbereid moet zijn. Hij licht dit gezegde nader toe, aan welk be toog wij het onderstaande ontleenen: Vroeger was het zóó: ik ben neutraal en dus ben ik veilig, zoolang ik mijn ver plichtingen als neutrale nauwgezet na kom. Thans is het zóó: ook al ben ik al mijn neutraliteitsverplichtingen getrouwelijk nagekomen, dan ben ik tóch niet veilig, dan kan ik toch door een der belligeren- ten worden aangevallen, zoodra deze dit in het belang zijner oorlogvoering nuttig acht. Zie Denemarken. Denemarken had zich niets te verwij ten. Men heeft het van de zijde van den aanvaller ook niets verweten. Deze heeft alleen gezegd: ik moet u beschermen te gen de mogelijkheden, dat de ander uw neutraliteit zal gaan schenden. Deze gedachtengang nu is de dood voor de normale neutraliteitsopvattingen. Het neutraliteitsbegrip is daardoor tot iets volkomen onwezenlijks geworden. En wie dat niet ziet, dien noemen we stekeblind. Er loopen thans geruchten, zoowel dat Engeland een aanval op ons land beoogt als dat Duitschland zulks van plan is. Vooralsnog gelooven we van beide letter lijk niets. Maar, indien één der oorlogvoe renden daaruit nu de in Denemarken reeds toegepaste gevolgtrekking maakt, dat men de tegenpartij daarbij vóór moet zijn, dan gaat men tot een inval over, ook al heeft Nederland zijn neutraliteits- TOrplichtlngen zoo stipt mogelijk gehand haafd. Immers het motief voor den aan val is verplaatst. Het ligt niet meer in fouten, die vrtj zouden hebben gemaakt, het ligt in een geheel gewijzigde opvat ting aan de zijde van oorlogvoerenden over de rechten der neutralen. Wij zouden het misdadig achten voor die gewijzigde opvattingen het oog te sluiten en te blijven verkeeren in de ge- dachtensfeer alsof neutraliteit nog een afdoende bescherming bood tegen agres sie, mits slechts de neutraliteitsverplich tingen worden nageleefd. Dat is o.i. een illusie geworden. Wil dat nu zeggen, dat Nederland zijn neutraliteit moet opgeven? Wie dit er uit afleidt, btgrljpt v&ii onsen gedachten gang niets. Onze verplichtingen als neu tralen moeten natuurlijk sti,pt worden na gekomen, maar dé.t heeft niet tot uit komst, dat de neutraliteit zelf nog be scherming biedt. Alweer: zie naar Denemarken en de leer, die ter rechtvaardiging van den in val daar opgesteld werd. Beide partijen kunnen zich thans daar op beroepen. Het precedent telt in een oorlog zwaar. En nu hebben we niets anders gezegd dan dit, en we herhalen dat zonder schroom: stipte handhaving uwer neutra liteit verschafte u in het verleden een aanzienlijke mate van veiligheid. Dat doet ze nu niet meer (Denemarken.) Houdt daarom rekening met dien ge- wijzigden toestand en beschouw een aan val op ons land als hetmeestwaar- s c h ij n 1 ij k. Niet alleen hebt ge dan een meevaller als de aanval uitblijft, maar, wat meer zegt: naar mate we, door zorgvuldige voorbereiding in elke richting, onze tegenweer hebben ver sterkt, naar dezelfde mate wordt zulk een aanval onwaarschijnlijker. Dat is o. i. een juiste neutrallteits-beschou- wing bezien uit een knap Staatsman oog. We moeten ons niet in slaa,p laten wiegen door te denken of te zeggen: dat zal ons niet gebeuren, maar wij moeten het inder daad een der meest waarschijnlijke zaken achten. Doen we dat, dan bereiden we ons vanzelfsprekend het beste voor en liggen we ook veel minder bloot voor een onverhoedschen aanval. Niet waarschijnlijk, maar zéker Is het uur van onzen dood. De dag van morgen is ons te dien opzichte onzeker. Er diende daartoe een gestage voorbereiding te zijn want sterven beteekent God ontmoeten. Van nature is die voorbereiding er niet. Wijs eens een spelend joch op een stokouden man en zeg: „je toekomst, jongen!" Hij zal U met een guitigen lach aanzien, het nauw beseffen af zeggen: ,dat is immers zoo ver!' Zoo doen we van nature met de dood. Wij staan aan een sterfbed, wij zien een be grafenisstoet. Zien we het als onze eigen bestemming? Natuurlijk! neen na tuurlijk niet! Het staat te ver van ons af. aJ zijn we er vlak bij. Wij stellen den dag des doods verre. Wij leven nu In ontzettend moeilijke en gevaarvolle tijden en het is een angstwekkend iets, dat men zich in feite om den dag van morgen niet bekom mert. De dag van morgen? Wat zou het? Laat ons eten en drinken, want morgen sterven wijDroevig teeken van dezen de cadenten tijd. Dat wij juist bij het aanna- derend oordeel ons des te meer mochten benaarstig en bereid te zijn, opdat naar het woord van den Spreukendichter, onze ar moede ons niet overkome als een wandelaar en ons gebrek als een gewapend man! WAARNEMER.

Krantenbank Zeeland

Eilanden-nieuws. Christelijk streekblad op gereformeerde grondslag | 1940 | | pagina 1