ChRWEEKEMADÖpGED.GD0nD5IAG vöönnZUID-HOaifiZEEU^^ EHAMDEn
,,Mijïihard(jes
N.V. UiïGEVERSMAATSCHAPPU „EIIANDEN-NIEÜWS"
GRIEPen kou
Buitenland
yiiegen§>ii^
STICHTELIJKE
OVERDENKING
Sions veiligheid verzekerd
helpen
He Jaargang
ZATERDAG 10 DECEMBER 1938
No. 997
Uit het Kijkvenster
WAARIN SEDERT 1 NOVEMBER 1935 OPGENOMEN HET BLAD „ONZE EILANDEN"
UITGA V« VAN
18e jaargang
Dit Dummer bestaat uil 2 bladen
„Zie", zegt de Heere, om Zijn volk
op te wekken, dat het volle aandacht
zal schenken, ,zie. Ik heb den smid
geschapen, die de kolen in het vuur
opblaast en die het instrument voort
brengt tot zijn werk; ook heb Ik den
verderver geschapen om te vernie
len','. Alle smeders des verderfs zijn
maar schepselen. Zij vermogen niets
buiten den Heere. Wat vermag sa
tan? Deze verderver is zelf verdor
ven. Christus heeft hem overmocht.
Wat vermogen al zijne trawanten?
Hoezeer zij zich telkens vergaderen,
toch, het zijn machtelooze vijanden.
Wat vermocht Farao van Egypte met
zijne wagenen en ruiteren tegen Is
raël? Zij zonken als lood in geweldige
wateren. Wat vermocht Amelek tegen
de stammen Jacobs? De gedachtenis
van Amelek is verdelgd van geslach
te tot geslachte. Wat vermocht Ba-
bel tegen Juda? Hoewel Juda 70 ja
ren werd verdrukt, werd het toch
niet uitgerukt. Dat kan niet. Dat ge
doogt Gods trouw niet. De liefde
Gods tot Zijn volk is eene onberouwe-
lijke liefde. De Heere is een krijgs
man; Heere der Heirscharen is Zijn
naam. Sions Koning rijdt op het wit
te paard Zijner overwinning. Hem is
gegeven alle macht in hemel en op
aarde. Hij heerscht over alle macht
des vijands. Daarom, hoe machtig
satan ook zij, hoe zeer hij het vuur
van vijandschap tot een geweldige
vlam opblaast, hoezeer hij in de smid
se van zijn helsch vernuft alle verder
vende instrumenten bereidt, al zijn
geweld en list is vruchteloosis altijd
op zijn eigen kop tot verderf neerge
komen.
Neen, alle vijanden van God en Zijn
volk, hoe machtig ook, zullen niet
vermogen en al hun wapentuig zal te
kort schieten in het strijden tegen
Gods erfdeel. Want zegt de Heere,
„alle instrument dat tegen u bereid
wordt, zal niet gelukken en alle tong,
die in het gericht tegen u opstaat,,
zult gij verdoemen." De hardnekkige
Joden konden niet weerstaan wat van
Stef anus gezegd werd. De heidensche
keizers zijn beschaamd en hebben
Gods erfdeel niet kunnen uitroeien al
werden de wilde beesten der aarde
ter hulp geroepen. En het bloeddor
stige Rome, dat zich dronken gedron
ken heeft aan het bloed der martela
ren en dat de meest fanatieke instru
menten heeft uitgedacht om Sion dui
zend dooden te doen sterven en daar
in nog niets veranderd is, daarin het
de gelegenheid daartoe verkrijgt en
in machtsuitbreiding geholpen wordt
door een verwaterd en historiever-
kraehtend Christendom, toch ook dat
Rome zal niet vermogen. Sion is eene
onneembare vesting. Gods kerk weet
wat de Heere voor haar is. Hoort het
bij Jesaja: „Maar nu, alzoo zegt de
Heere, uw Schepper, o Jakob en uw
Formeerder, o Israël: vrees niet,,
want Ik heb u verlost,. Ik had u bij
uwen naam geroepen, gij zijt Mijne
Wanneer gij zult gaan door het wa
ter. Ik zal bij u zijn, en door de ri
vieren, zij zullen u niet overstroo-
men; wanneer gij door het vuur zult
gaan, zult gij niet verbranden en de
vlam zal u niet aansteken." Alzoo
verzekert de Heere Sions veiligheid.
„Dit is de erve der knechten des Hee-
ren en hun gerechtigheid is uit Mij,"
spreekt de Heere.
Dat is de betuiging van Hem, Die
niet liegen kan; die roemt in die ge
rechtigheid, die uit Hem is, en uit
Zijn volk is verheerlijkt. Daarom:
Gods macht verbreekt den arm
der goddeloozen,
Terwijl Zijn hand rechtvaardigen
geleidt.
O, mijn medereiziger naar de eeu
wigheid! Die nog leeft gelijk gij gebo
ren zijt, weet en verstaat het ont
zettend gevaar waarin gij verkeert.
Gij zijt nog in Satans klauw,, leeft
nog onder den vloek van een verbro
ken werkverbond onder het recht
vaardig oordel Gods. Zoo leven,d.en
stervend zult gij eeuwig omkomen.
Mochten uwe oogen nog geopend
worden,, eer het voor eeuwig te laat
is.
Dat de kinderen Sion zich verheu
gen in hunnen Koning. Zij hebben er
oorzaak toe. Leefden we eens meer
uit Hem, gelijk onze vaderen, om on
ze hulp en kracht alleen bij Hem te
zoeken, die de Onveranderlijke is. De
tijden zijn zwaar. Het aardrijk schudt
en beeft. De vijandschap woelt en
werkt meer dan ooit. De fiolen van
Gods toorn worden uitgegoten. En
toch, volk van God, de Heere zal u
nooit begeven, noch verlaten. Hij
staat voor den welstand van al Zijne
kinderen in. Hij zij uwe sterkte tot in
eeuwigheid.
Ds. B.
DeKou-enpijnvenIrijversbijuilnemenSiécl
AdTcrtentievpi^ 20 cent per legcL RecUuiKS 40 ot.; Ditmtii
aauTTagen en aanbiedinseu van 16 regels 80 et.; Boek^aaaa^
komdlging 10 cent per regel Contracten belangr^ lager.
Gevestigd te Mlddelliainiis Ftins Hendrikstr. 122 C Giro 167930 t Fostbox 8 TtL 17.
Bijkantoor voor Zeeland: St. Maartensdjik, Markt, Telef. 59.
AbonnementspiiQa 85 cent per 3 maanden by vooroitbetaling.
Vuachyat lederen Woensdag en Zaterdag 2 naai ptt week.
Afzonderlijke nummen 5 cent Buitenland Sguldea pn iaat
Zie, Ik heb den smid geschapen, die de
kolen In het vuur opblaast, sn die het
instrument voortbrengt tot zijn werk;
ook heb Ik den verderver geschapen
om te vernielen. Alle instrument, dat
tegen u bereid wordt, zal niet geluk
ken, en alle tong, die in het gericht
tegen u opstaat, zult gij verdoemen.
Dit is de erve der knechten des Hee-
ren, en hunne gerechtigheid is uit Mij,
spreekt de Heere.
Jes. 54 16, 17.
(SLOT) I
Dan rug en borst flink met Dampo
inwrijven en Dampo diep inademen.
Wonderlijk zooals dat helpt!
Doos 30 et.
Tuba 40 cl. Pot 50 el.
De toetssteen van Ds.' van der Groe.
De „lyn" in de preek. De diake
nen met den gouden bokaal Con
currentie van de Overheid Het di
akenambt.
Wij zijn zoo ongemerkt aangeland in het
drukst van den boekentijd. Al wat boek
handelaar is weert zich van den morgen
tot den avond om maar boeken aan den
man te brengen. Wie zoo voor 't raam van
de boekenwinkel in de steden kijkt moet
verbaasd staan over den moed der uitge
vers om met zooveel boeken uit te komen,
't Is over het algemeen maareen slap kost
je, dat de romannetjes, christelijke of niet,
ons bieden.
Met de pennevruchten van onze 20e eeuw
is het aleven droef gesteld als met alle an
dere openbaringen vanons volksleven. De
menschen verlangen vlotte litteratuur, die
zij even gauw vergeten, als zij er kennis van
hebben genomen. Het hart zoekt voortdu
rend naar iets nieuws, zoekt steeds weer
nieuwe prikkels. In vroeger eeuw was dat
niet zoo. Toen vond men meer tijd
om rustig van een boek kennis te nemen
en werd de inhoud er ook meer met ande
ren besproken. Onze gejaagde tijd laat ons
blijkbaar veel minder gelegenheid, ja onze
smaak is veranderd. Ook werd weleer maar
door weinigen een krant gelezen en zoo
doende bleef er in den geest meer ruimte
om over hetgeen men in stille avonduren
gelezen had, te denken en te spreken.
Intusschen is er gelukkig nog een deel
van ons volk, dat de oude litteratuur niet
ontwend is en zoo wordt thans wederom
een heel bekend werk herdrukt n.l. „den
toetssteen van van der Groe."*) Zoo noemt
men het boek van wijlen den Kralingschen
leeraar. Ik haast mij tot de opmerking, dat
wij hier niet te maken hebben met een
toets die van der Groe zou hebben uit
gedacht, maar deze toetssteen is er een
die het getuigenis van. den H. Geest in zich
draagt en dat alleen maakt deszelfs waar
de uit. Daarnaast is het de schrijver Th.
van der Groe, wien zelfs na twee eeuwen
de eere gewordt, dat het volk dat in de
wegen des Heeren wandelt, nog met graag
te het door hem geschreven werk leest.
Hierin draagt van der Groe's boek het
stempel van zijn tijd, dat het doorwrochte,
diepgaande leerredenen biedt, die maar niet
met 10 of 15 blaadjes beëindigd zijn en
tweedens zegt de titel ons wat we in het
werk zullen aantreffen. Dat is ook een
voordeel. In onzen tijd krijgen wij stich
telijke overdenkingen én preeken Aangebo
den onder titels als; Menigerlei Genade;
Gomer op den Sabbat: Olie en Wijn, Vier
Uwe vierdagen; het Itirakel van de Ge
meenschap met God; de Hel, en zoo iets
meer.
Maar van der Groe'8-werk is aldus geti
teld:
Toetssteen der ware en valsche ge
nade, ontdekkende in het helderschij-
nend licht der Gereformeerde waar
heid, vervat in den Heidelbergschen
Catechismus, de Wezenlijke gronden
van onderscheid tussohen het zaligma
kend werk des Geestes in de harten
der oprecht gelcevigen en tussohen
het schijn-geestelijke werk der ge
veinsden en tfd-geloovigen; ten dien
ste van het heilbegeerig Christenvolk
in Nederland; om het op te wekken
in deze donkere dagen van verleidinge
zijn eeuwigen staat grondig te beproe
ven enzichzelven zorgvuldig te hoe
den voor de verderfelijke wegen der
huichelarij en voor allerlei listig be
drog des Satans, met zich vast te hou
den aan het geloof, dat eenmaal den
heiligen overgeleverd is door Theo-
dorus van der Groe, Dienaar van Je
zus Christus te Kralingen 1752.
Wie van dien titel kennis neemt, weet
dus ongeveer wat hij bij van der Groe zal
vinden. Welverzekerde Samaritanen heb
ben aan dezen toetssteen geen behoefte,
maar een met eenige zelfkennis begiftigde
zondaar heeft tot nader onderzoek zijner
ziel lust en die mag zijn „naam nog wel
eens in van der Groe lezen."
Van der Groe werd in 1705 in Zwammer-
dam geboren en overleed, 79 jaar ,oud op
24 Juni 1784 te Kralingen,- toen liog een
dorpje, thans bij Rotterdanv gevoegd. Van
1730 tot zijn dood toe was hij in Kralingen
predikant; een ernstig boetprediker, die tot
waarachtige bekeering: opriep. Het heilbe-
.geerig Sion xncfit veei^-an zijnen dienst ge
noten hebben, gelijk nu nog zijn geschriften
met veel zegengelezen worden.
Zijn preeken op Bede- en Dankdagen wa
ren vermaard. En zoozeer geniet „van der
■Qrop" de achting en hef de van zijn geeste
lijke vrienden en vriendinnen, dat, toen in
het begin dezer eeuw Ds. van Selms een
beroep naar Kralingen aannam, een oud
moedertje waarschuwend haar knokige
vinger onder van Selm's neus hield en zei-
de: „mannetje, mannetje, hoe durf jij op
de preekstoel van den godzaligen van der
Groe gaan staan?"
Dat vrouwtje had groot onderscheid ge
merkt tussphen van der Groe en dezen Ds,
van Selms.
Zij zou bijvoorbeeld ook niet hebben
kunnen „legeren" onder een predikatie over
de! lijn van God tot den mensch en de
lijn van den mensch tot God," welke „lijn"
dezer dagen het onderwerp was van de in-
trede-preek van een jeugdig predikant.
Waar er een „aifgesneden zaak" aan 't
volkje moet geschieden, daar weten zij niet
en willen niet weten van een „lijn", die
van ons tot God loopt! 't Is ook zeer on-
schriftuurlijke taal, al wordt zij door een
gereformeerd man voorgedragen.
Waarmede ik maar zeggen wil, dat als
iemand zijn boekenschatje met iets dege-
lijks wil verrijken, hij den ..lieven" van
der Groe maar bestellen moet; daar zal
ons heilbegeerig volkje geen spijt van heb
ben.
Nog om het andere jaar vergaderen
Utrechts's Hervormde diakenen om een
maaltijd te gebruiken. 150 jaar geleden
heeft Iemand aan Utrecht's diaconie een
behoorlijke som gelds vermaakt mét een
groeten gouden bokaal. De diakenen moe
ten om het jaar van dit legaat een maaltijd
genieten en samen uit den grooten bo
kaal, een grooten beker, drinken, „opdat
men de broederlijke liefde en eenigheid in
dachtig zoude zijn.'
Maar ach, als thans de broeders diake
nen tot dezen maaltijd komen, zijn zij
droef te moede. De broederlijke liefde is
door deze 2-jaarlijksche samenkomsten
niet beter of slechter geworden dan zij
placht te zijn. Maar de rechte lust tot ge
nieting ontbreekt. Want diakenen wande
len in velerlei moeilijkheden. Een steeds
toenemend aantal behoeftigen en beperkte
geldmiddelen. De groote werkloosheid
grijnst met al haar leed den diakenen aan
en zij kunnen dien nood niet lenigen. De
armenzorg dreigt bijna geheel inhanden
van de burgerlijke Gemeente te komen en
daar loopen de diakenen dan achterna en
mogen óók nog wat doen, liefst met een
beetje steun „in natura." De Overheid stelt
voor hé,é,r gesteunden het gedrag vast en
als de Kerk dien stumperds dan nog een
bedrag wil toestoppen, omdat zoo menig
gezin ondanks den steun als werklooze
toch zoo krapjes er door moet, dan trekt
de burgerlijke Gemeente dat weer van het
steunbedrag af. Zoo blijft alleen nog toe
gestaan eenige hulp in den vorm van
etenswaren. Op zichzelf is deze regeling
wel noodzakelijk.
Uit deze situatie, die de „werkloozen"
betreft, volgen ook moeilijkheden voor de
diaconie jegens de niet-werklooze armen,
de gewone armen dus. Want als een werk
loos gezin van „den steun" idem zooveel
ontvangt, dan wil een soortgelijk gezin,
dat geen werkloozensteun geniet maar
door de diaconie geholpen wordt, gaarne
óók zooveel hebben. En wanneer de over
heid haar gesteunden van verdiennd loon
of andere bij-inkomsten 2|3 deel laat hou
den, dan kan een diaken tegen zijn armen
moeilijk b.v. aldus redeneeren: „gij hebt nu
f 6.verdiend, ik zal U dus maar eens f 5-
minder geven." Ofschoon dat voor een be
paald gezin noodig kan zijn dat de diaken
aldus besluit.
Practisch wordt alle armenzorg dus door
de Gemeentebesturen geleid.
Zoo is dus het gevaar zeer werkelijk, dat de
Kerk zich in haar armenzorg moet richten
naar regelen, die de overheid stelt; de over
heid, die haar inkomsten op een heel an
dere manier verkrijgt dan de kerk en die
bij haar uitgaven ook door geheel andere
richtsnoeren gedreven wordt. Ieder diaken
zal met mij de moeilijkheid aanvoelen, ja
beleven, die uit deze omstandigheden
voortvloeit.
De zorg voor de Armen is de eere der
Kerk. Zij moet daarin iets betalen van,de
liefde van Christus. Steeds meer echter
wordt de diakonale zorg beconcurreerd
door de Overheid. Met erkentelijkheid mag
gewaagd worden van de millioenen, die de
overheid tot hulp van den onderdaan be
schikbaar stelt. Maar toch bekruipt U
steeds de gedachte: hoe jammer, dat de
Kerk in al dien nood niet kanvoorzien. En
nu is niets gevaarlijker dan dat wij in de
verleiding komen de armen maar grooten
deels aan Burg. Armbestuur of Maatschap
pelijk Hulpbetoon over te laten. Zoo ge
makkelijk komt het er toe. Daartegenover
moet de gemeente gedurig worden opge
wekt voor de armen rijkelijk te geven en
met blijmoedigheid.
Een Kerk die niet van geven weet, is ook
geestelijk dood. En de diaken is er niet al
leen om verstandig uit te deelen, maar óók
om in te zamelen. Het ambt is hem toebe-
trouwd. In de Naam des Heeren zamelen
zij de gaven in. En ik prijs nog immer
dien eenvoudigen man, die als diaken ze
kere oude juffrouw bezocht en zeide: „ik
kom vijfentwintig gulden halen, want de
diakenen hebben dat noodig". En sputter
de het oudje eerst nog tegen, over deze
„onstrantigheid", de diaken wist haar dui
delijk te maken, dat de Heere dit van haar
begeerde en zij heeft het geld toch nog
blijmoedig afstaan.
Ja, da,t schoone, en dat moeilijke diaken
ambt! Die diakenen kunnen zulke rijke pre
dikers van Christus zijn. Die is arm gewor
den, opdat gij uit Zijn armoede zoudt vin
den Uwen rijkdom! Bij een kruimeltje ge
loof verschijnt het werk der diakenen in
heerlijken glans uit den barmhartigen Hoo-
gepriester. Waar de genade bevel voert,
gaan ook de beurzen open.
En uit Zijne volheid hebben wij allen
ontvangen, ook genade voor genade. Nu,
daarzinken de zilverlingen in het niet,
daar bezitten we onze goederen als niet-
bezittendè. De diaken mag toch hopen, dat
wij hem zijn werk niet al zuchtend laten
doen?
WAARNEMER.
„De Toetssteen der ware en valsche
genade" door Ds. van der Groe, wordt op
nieuw uitgegeven bij de Gereformeerde Bi
bliotheek, Gouwe 26, Gouda.
De vraag mag zoo nu en dan worden
gesteld: ,,In welken wereld leven wij nu
eigentlijk
Nog versch ligt de
September-crisis
in ons geheugen. De berichten van het na
derende oorlogsgevaar, ze stapelen zich
op, totdat de conferentie te München ver
ademing bracht.
Hé, wat een verbazende opluchting was
dat, wie had dat durven denken.
Duitschland, Italië, Engeland en Frank
rijk bij elkander, en dat met zulk een suc
ces, dat de oorzaak der spanning ineens
was weggenomen.
Daarbij kwam nog de
nooit meer oorlogsverklaring
van Hitler en Chamberlain en de mededee-
ling dat de vier mogendheden gezamentlijk
de verschillende hangende kwesties met
elkander zouden regelen.
Al heel spoedig bleek, dat Engeland en
Duitschland het met elkander niet eens
bij hoofdpijn, kiespijn, griep,
gevatte koude, zenuwpijnen,
rheumatiek, spit, maandbezwaren.
1 „Mijnhardtje" 5 et.
12 „Mijnhardtjes" 50 et.
zijn. Wederzijds wordt allesbehalve vrien
delijke taal gesproken en geschreven, waar
aan de vervolging der joden, zeer veel
heeft bijgedragen.
Tegenover ItaUë is Engeland veel mil
der gestemd. Het Italiaansch-Engelsche
verdrag is geteekend en van kracht gewor
den, terwijl de ministers
Chamberlain en Halifax
voorrnemens zijn D.V. van 1114 Januari
a.s. naar Rome te gaan en er zelfs ge
ruchten gaan, dat volgend jaar zomer
Mussolini ook eens Londen zal bezoeken.
Botert het tusschen Berlijn en Londen
niet, in tegenstelling met RomeLonden,
tusschen Berlijn en Parijs is de vriendschap
versterkt.
In het boek „Mein Kampf" van Hitler
staat, dat Frankrijk moet vernietigd wor
den. Deze week echter is Hitler's minister
van buitenlandsche zaken
Von Bibbentrop
te Parijs geweest, en inplaats van vijand
schap en vernietiging, hebben zij een
vriendschapsverdrag gesloten en woorden
des vredes gesproken.
Het eerste artikel luidt dat beide sta
ten de vaste overtuiging hebben, dat
vreedzame betrekkingen en goede na
buurschap de belangrijkste ifactoren
zijn voor het handhaven der vrede.
Het tweede bevestigd dat de huidige
grens, als de defenitieve grens tus
schen beide landen wordt vastgesteld,
en
Het derde artikel meldt, dat voor alle
vraagstukken waarbij beide landen be
lang hebben, de regeeringen in con
tact zullen blijven en met elkander
overleg plegen.
En zie, terwijl de Duitschers in vrede te
Parijs zijn, de Engelschen besloten zijn naar
Rome te gaan, dreigt er tusschen Frank
rijk en Italië een conflict te ontstaan, waar
over niemand nog zeggen kan wat daar
van het verloop zal wezen. Vorige week
Woensdag, toen Frankrijk zulk een critie-
ke dag doormaakte, in verband met de aan
gekondigde 24-uur staking, heeft te Rome
Ciano een rede gehouden, waarin hij liet
uitkomen dat Italië op zekere gebieden
nog natuurlijke rechten had.
Eenige parlementsleden riepen hierop
Tunls-Corsica-Dzjiboeti.
Deze uitroep is door het volk overgeno
men en in schier geheel Italië, worden
thans betoogingen gehouden, waarbij ge-
eischt wordt dat deze gebieden, welke thans
tot Frankrijk behooren, aan Italië zullen
worden afgestaan.
Mag men de berichten gelooven, dan
«loet reeds de Duitsche ambassadeur te
Rome zijn wezen vertellen, dat Duitsch
land de rechtmatige eischen van Italië
■steunt.
Wij dienen dus de vraag te stellen, hoe
staat het met déze gebieden.
Het eiland
Corsica
behoorde tot 1769 tot Italië. De Corsicanen
waren steeds in verzet in hoofdzaak tegen
de Miliaansche overheersching. Sedert 1768
is het in Fransche handen overgegaan «n