De brug was kapot en toen waren daar ineens die drie Canadezen 'De lange tafel in de zaal was door een granaat in stukken geslagen' 'Een groot avontuur, maar ik wilde graag terug naar huis' Donderdag 29 oktober 2009 EENDRACHTBODE, DE THOOLSE COURANT 5 Marina Tichem-Geluk (87) haalt herinneringen op aan bevrijding van Tholen Bevrijding Oranjegezind Vlag uit Engelse volkslied Bevrijding Cock Stoutjesdijk herinnert zich de spanning thuis in Tholen tijdens oorlog Jo Kaashoek (85) uit Sint-Maartensdijk werkte bijna twee jaar in Duitsland Bankwerkers Onaangeroerd De nacht voordat de Canadezen kwamen, huilde Marina Tichem-Ge luk. De Thoolse brug was weer kapot, voor de tweede keer in vier jaar tijd. Maar dat verdriet werd snel omgezet in blijdschap. Het staat de nu 87-jarige Thoolse in haar geheugen gegrift. „De brug was kapot en toen waren daar ineens die Canadezen." Tholen was bevrijd. Morgen is dat 65 jaar geleden. „Ik heb in een eeuw mogen leven, waarin enorm veel gebeurd is", zegt mevrouw Tichem. „Oorlog, watersnood en we zagen de eerste helikopter." Morgen is het precies 65 jaar geleden dat Tholen werd bevrijd. Dat na 4,5 jaar Duitse bezetting de eerste geallieerde soldaten voet op Thoolse bodem zetten. Drie soldaten van een Canade se verkenningseenheid kwamen in een bootje de Eendracht over. Hoewel ze binnen het uur weer vertrokken, gaf hun komst de inwoners het gevoel van vrijheid dat ze in de voorgaande ja ren moesten missen. Op 4 november 1944 reden Canadese gevechtswagens ook Sint Philipsland binnen. Met drie inwoners blikt de Eendrachtbode terug op de oorlogs jaren. Marina Tichem-Geluk en Cock Stoutjesdijk-Engelvaart beleefden die in Tholen. Jo Kaashoek uit Sint-Maartensdijk was in Duitsland tewerkgesteld en moest tot mei 1945 op de bevrij ding wachten. Marina Tichem wijst de plek aan waar de oude Thoolse brug lag. Het water is nu de jachthaven van Tholen. Ze stond hier aan de kade toen de Canadezen kwamen. Marina is een nuchtere vrouw. Bij haar gaat het leven van alledag, al tijd gewoon door. Ze heeft veel meegemaakt. Al op jonge leeftijd verliest ze haar moeder en wordt al leen opgevoed door haar zieke va der. Maar ze heeft ook geluk, vindt ze. „Ik kon goed leren en daarom zei de leraar tegen mijn vader dat hij me naar de ulo moest sturen. Dat was toen de mavo." Vader had zijn dochters nodig om te helpen in zijn winkeltje. Anders had hij geen in komsten. Toch kreeg Marina de kans om verder te leren. Ze is er nog steeds dankbaar voor. Ze trouwt midden in de oorlog, in 1943, met Matthijs Tichem. In fe bruari 1944 wordt haar eerste kind geboren, dochter Jannie (Aalbrecht- se). Ze woont dan samen met haar man bij haar schoonouders in aan de Grindweg 26 in Tholen. „Zo ging dat in die tijd. Je kreeg niet zo snel een huis en mijn schoonouders had den een betrekkelijk groot huis, dus er was wel een plekje voor ons." Als ze is bevallen, moet ze in bed blijven. „Ja, je mocht er in die tijd niet zomaar uit. Maar mijn bed stond in de woonkamer, dus ik heb van daaruit de mensen uit de onder water gelopen polder, vanwege de inundatie, voorbij zien komen. Die kwamen in rijen voorbij met boeren wagens. Ze gingen naar de pont over de Eendracht om te evacueren." Het gezin luistert altijd naar radio Oranje. „Wc zijn nogal Oranjege zind." Ze zijn daardoor redelijk op de hoogte van het verloop van de oorlog. „Je wist wel dat er iets stond te gebeuren, maar niet wat en wan neer." Ze geeft een tekenend voor beeld bij de uitbraak van de oorlog. „Op 10 mei 1940 brak de oorlog uit en op 14 mei kwamen de eerste Duitsers op het eiland. Ze vielen Tholen binnen. Toen werd ik erop uit gestuurd om bij mijn tante in Smurdiek te gaan vragen of wij daar konden komen. Ik reed met mijn licts over de Meuldiek (Molendijk, red.) en toen hoorde ik auto's achter me. Dal was écht een vervelende belevenis. De Duitsers kwamen me voorbijgereden." Ze voelde zich verloren. Dan, zondagavond 29 oktober. Vier jaar later. „De klepperman of rond zeggen hoe heet zo iemand, kwam langs de deuren in de Grindweg. Hij kwam vertellen dat we weg moes ten. We zaten te dicht onder de brug", zo herinnert ze zich. „De koffers stonden al klaar, omdat ie dereen wist dat er wat op handen was." Marina vertelt dat alle bewo ners van de Grindweg uit hun hui zen komen en te voet de dijk over gaan. Haar man is er niet bij. „Die zat bij het dijkleger en hielp waar hij kon helpen", zegt ze. „Wc liepen waar nu de nieuwe rotonde ligt, de dijk over, waarop nu de weg naar de nieuwe brug ligt. We gingen de pol der in. het Nieuwe land. Op een ge geven moment zeiden we tegen el kaar, dat wc wel konden schuilen aan de zijkant van de dijk." Marina liet de kinderwagen met Jannie bo venop de dijk staan. „Ik had haar wel ondergestopt, maar ze wilde niet liggen. Ze bleef de hele tijd rechtop zitten. Daar hebben we later enorm om gelachen." Dan wordt de brug opgeblazen door de Duitsers. „Het was nacht en je zag enorme vlammen van de explo sie. Toen dal gebeurd was, gingen we gelijk weer naar huis. Ik heb wel De Tholcnarcn moesten weg omdat Duitse militairen vanaf de Brabantse kant de stellingen aan de oostkant van hel stadje aan de Eendracht onder vuur namen. „Wc zouden naar de fa milie De Rijke op boerderij Nattcn- bek gaan. Maar wc kwamen niet ver der dan Stadszicht. Daar vorderden militairen onze auto. Er was iets ge beurd en daar moesten ze naar toe", vertelt de inmiddels 75-jarige Cock, Het gezin Engclvaart vertoefde nood gedwongen onder een afdak. Terug thuis in hotel Zeeland aan de Kaaij bleken daar drie granaten te zijn inge slagen. „De lange tafel in het midden van de zaal was gewoon in stukken geslagen." Overigens kwam de derde granaat pas na de cx>rlog voor de dag, toen in de zaak een nieuwe parket vloer werd gelegd. „Daar hebben we dus jaren op gewoond. Die granaat hebben ze bij ons achter laten ontplof gehuild, toen ik zag dat de brug weg was." Marina gaat slapen. „Want ik moest de volgende dag weer vroeg op, het was wasdag." Ze hoort 's morgens een gejoel in de stad. Iedereen. Marina ook, gaat naar de Eendracht, de plek waar de brug is opgeblazen. „Er stonden honder den mensen. Drie Canadezen ston- fen." Voor de militairen bleek hel hotel van de familie Engelvaart een bruikbaar pand. Nederlanders, Duitsers en geal lieerden waren er ingekwartierd. „De celkamer voren is door de Duitsers gevorderd en daarin zat de Ortskom- mandantur", weet Cock. Het beteken de dat dagelijks Duitse officieren in en uit liepen. En dat er in de boven zaal munitie lag opgeslagen. Maar dat weerhield Cocks moeder er niet van om de ondergrondse te steunen. ,,'s Nachts kwamen er verzetsmensen die uit de Biesbosch waren overgeva ren. Ze spioneerden bij ons in huis in de spullen van de Duitsers. Moeder gaf hen dan te eten. Zij wist hier als enige van, vader heeft ze het nooit verteld." Lang heeft de familie een bedankbrief bewaard van de moeder van een van de verzetsmensen die in hotel Zeeland was geweest. „Hij was den aan de overkant en probeerde over te steken. De schippers riepen, ga maar terug, wij komen jullie ha len." Marina wist dat het Canadezen waren, omdat het van alle kanten werd geroepen. „Iedereen juichte. De Canadezen werden op de schou ders genomen en naar het stadhuis in de Hoogstraat gebracht. Daar werden ze door de burgemeester ontvangen. Voor het eerst werden in Tholen weer de vlaggen uitgehangen." alsnog gesneuveld." Cock, die jaren in Stavenisse heeft ge woond en met haar man Bram alweer een tijd terug is in Tholen. herinnert zich ook dat het gezin was aangezegd om uit het hotel te vertrekken omdat veldmaarschalk Rommel op bezoek zou komen. „Maar mijn ouders wei gerden weg te gaan. Uiteindelijk mochten we blijven, als we op zolder zouden blijven. Daar hebben wc de hele dag gezeten, maar Rommel is niet meer gekomen." Haar vader was best opstandig en- is twee keer opge pakt. Beide keren zagen de Duitsers hem voor iemand anders aan en liep het goed af. „De tweede keer stonden ze met het geweer voor hem. Wij alle maal, mijn -zus Jen, broer Anton en ik, huilden erg en zijn toen naar de buur vrouw gebracht." Toen de Duitsers in 1940 kwamen, wilden ze eten uit de keuken van het hotel. Maar Cocks moeder sputterde tegen. „Daarna kreeg ze extra distri butiebonnen. Dat betekende dat er al tijd volop eten in huis was. Daar pro fiteerden de gasten van, en ook kennissen. Ik moest regelmatig een Marina volgt de stoet naar het stadhuis niet. Ze gaat weer naar huis. „Ik had al die tijd mijn schoonmoeder met dat kind laten zitten, dus ik moest wel terug. En ik moest de was gaan doen." Ter wijl ze de was aan het draaien is, hoort ze buiten nog beschietingen. „Tholen werd 's morgens nog be schoten, maar dat was snel voor bij. We waren bevrijd. Al eerder dan de rest van Nederland." Mari- tasje afgeven bij een oude mevrouw in de Visstraat. Erin kijken mocht ik niet, en ik moest alleen maar zeggen: de complimenten van moeder." De Duitsers hadden een loods aan de Contr' Escarpe gevorderd, die van Bcrrcvoets was geweest. Ook daar werd vanuit hel hotel geregeld eten en drinken gebracht. Cock heeft uit de spullen van haar moeder een foto be waard waarop Duitse officieren te zien zijn die huiten achter die loods zitten te eten, met op de achtergrond de kapotte brug over de Eendracht. Het plaatje is momenteel te zien op de expositie in het gemeentehuis. Dat het spannende jaren waren, heeft Cock ondanks dat ze nog een kind was tóch meegekregen. Bijvoorbeeld het moment dat Duitsers langs kwa men om fietsen te vorderen, en het fietsje dat ze voor haar verjaardag had gekregen onder een zeil was verstopt. „Ze kwamen in huis controleren, maar zagen door het raam iemand vluchten uit een andere woning en na krijgt hcricht dat het niet goed gaat met haar vader. „We hadden geen telefoon, dus je hoorde dat op een andere manier. Mijn zus zat bij hem en ze had opdracht ge geven om het bericht bij mij te brengen." Daarom gaat ze later die dag bij haar zieke vader op be zoek. Die sterft later die week. Blijdschap en verdriet liggen dicht bijclkaar. Ze heeft een gedicht geschreven over haar herinnering aan de bevrij ding. Dat is te lezen bij de tentoon stelling Oorlog en Vrede in het ge meentehuis. Ze weet niet meer precies wanneer ze het heeft ge schreven, maar voor de Eendracht bode heeft ze een aangepaste versie gemaakt: Een trieste maandagmorgen, 65 jaar gelee De wind bracht kanongebul der van over 't water mee Dan plots een gerucht, er stonden aan d'over- kant 3 Canadezen Zou dan eindelijk na 4,5 jaar onderdrukking de vrede daar wezen ze probeerden in Tho len te komen, over de kapot gespron gen brug Maar een viertal schippers riep, ga maar terug, we komen jullie halen In een sloep over de rivier, weg was de barrier van vreemde ta len Een witte vlag op de toren was het teken Dat de Duitse overheer sing was geweken Waar de drom men mensen zo snel vandaan kwa men. moet je me niet vragen Maar de bevrijders werden op de schou ders naar het stadhuis gedragen Morgen is het 65 jaar geleden We herdenken hen die vielen en voor ons streden Ook is na zoveel jaren de herinnering wat gesleten Dank voor alles wat jullie met Gods hulp deden Wc zullen het nooit vergeten. gingen toen daar achteraan." Ook het aangekondigde opblazen van de brug op tweede pinksterdag 1940 zorgde voor spanning onder de Tholenaren. „We zaten allemaal in de keuken. Mijn vader met zijn hoofd gebogen. Toen de klap kwam, sprong de stop van een azijnfles en belandde precies op zijn hoofd. Verschrikt sprong hij op en riep: Wie schiet er nou weer!" Ook zat de familie in de rats op mo menten dat de kleine Anton, zodra hij een Duitser zag, riep: d'raus rot mof! „Dat was hem door een Duitse sol daat geleerd." Anders dan de rest van het eiland hoefde Tholen begin februari niet geëvacueerd te worden. Maar Cocks man Bram, die in Stavenisse woonde, moest wél weg. Hij verbleef met zijn ouders bij zijn zus in Cadzand. „Daar is vanaf het najaar van 1944 heel veel gebeurd. De boerderij van mijn zwa ger was de enige in heel de omgeving die onbeschadigd bleef. Maar we heb ben heel vaak in de schuilkelder geze ten." Omdat de school door militairen werd gebruikt, kreeg Bram les in de kerk en in de slagerij, vertelt hij. „Kerstmis hehben we met de Engel sen gevierd. We hebben daarvoor zelfs nog het Engelse volkslied ge leerd." Van de bevrijding van Tholen - het moment dat de eerste Canadezen in het stadje kwamen - heeft de toen tienjarige Cock Sloutjesdijk niets meegekregen. Ze weel wel dat het na derhand feest was, dat mensen dans ten en jubelden op de Markt. Haar zesde verjaardag is Cock Stoutjesdijk-Engelvaart altijd bijgeble ven. Het was 15 mei 1940, de dag dat het Nederlandse leger een groot deel van de inwoners van Tholen het bevel gaf om het stadje te verlaten. Nog een kind, maakte ze veel dingen niet bewust mee. Maar pratend over die oorlogsjaren, komen de herinneringen naar boven. Duitse officieren aan de maaltijd op de Contr' Escarpe in Tholen. De foto moet vóór de zomer van 194/ zijn gemaakt, want toen is de kapotte brug (op de achtergrond vaag te zien) gerepareerd. De bevrijding kwam voor Jo Kaashoek uit Sint-Maartensdijk pas in mei 1945. Hij werd bevrijd door de Canadezen en de Fransen toen hij als dwangarbeider in het Neckardal in Duitsland werkte. Kaashoek was nog maar 18 jaar toen hij zich moest melden voor de arbeidsinzet. 65 jaar na dato zegt hij dat hij het -vergeleken met andere dwangarbei ders- heeft getroffen. De omstandigheden waar hij onder moest werken waren goed en hij is ook altijd goed behandeld. Hij vond het altijd lastig om daar zo den. „Vele mannen gingen. Weg van over te praten. De Duitsers waren immers de vijand. Anderen hebben zwaar geleden onder de dwangar beid en de oorlogshandelingen. „Voor mij was het een avontuur. Dal is misschien raar om te zeggen. Maar ik was nog maar 18 jaar. Ik was nog nooit ergciH geweest. An deren hebben veel meer te verduren gehad. Mijn zwager Bram de Graaf die smid was, heeft in Mannheim heel zwaar werk moeten doen." Kaashoek was in 1943 los werk man. Hij werkte voor de boeren. Onder meer bij Cor Geluk en Mol, trok vlas op en witte 'juun'. Als er geen werk was, trok hij van de steun. Op 19 juni 1943 werd hij op geroepen zich aan te melden voor de arbeidsinzet. „De Duitsers riepen steeds meer mannen op om in de oorlogsindustrie in Duitsland te werken omdat hun eigen mannen aan het front vochten. Ga ik onder duiken of geef ik gehoor aan de op roep?" Kaashoek besloot om zich te mel de armoede want zo was het wel. Ik weet dat er toen ook veel mensen in de Biesbosch zijn ondergedoken. Er waren toen ook al veel geruchten: als je naar Duitsland zou gaan, dan moest je zaagsel eten." Kaashoek woonde even buiten het dorp aan de Stenepad. In de diensl- bus trof hij ook al jongens uit Stave nisse aan die zich ook in Bergen op Zoom bij het station moesten mel den. Hij nam twee houten koffers mee. Die had zijn zwager Jan van Ast ge maakt die in Frankrijk had gewerkt. Op een van de foto's uit het lager, is zijn koffer te zien. Kaashoek is er ook mee teruggekomen, maar de 'miet' tastte het hout zodanig aan dat hij hem weg moest gooien. Via Roosendaal gingen de mannen per trein naar Kaldenkirchen, vlak bij Venlo. „Het was een verzamel punt. Het was al behoorlijk laat die avond. Daar hebben we een poosje gerust. We gingen verder naar Stutt gart in het zuiden van Duitsland." Stuttgart is een industriestad. Grote autonamen als Mercedes-Benz en Porsche, maar ook het elektronica bedrijf Bosch zijn met de stad ver bonden. „De Duitsers hadden lijsten met on ze namen. Uit heel Zeeland waren er mannen. Bijna allemaal jonge ke rels, van 18, 19 jaar. We hebben de hele nacht doorgereisd. We waren zo groen als gras. Niemand wist waar we naar toe zouden gaan." Ze werden in Bad Cannstadt, een voorstad van Stuttgart onderge bracht. De andere dag bleek pas goed dat ze in een grote zaal van een verenigingsgebouw terecht wa ren gekomen. De zaal stond vol met houten britsen. „Het beheer was in handen van een Duits gezin die er ook woonde. „Voor ons begon toen de nieuwsgierigheid. We hadden die nacht op matrassen geslapen. Ge vuld met houtwol. Dat gaf niet mee. Je kreeg er steeds kuilen in. Je moest dan eerst even woelen om het weer goed te krijgen. Maar op de duur sliep ik als een roos." De Duitsers bleken bankwerkers te zoeken, vertelt Kaashoek. „Er werd een selectie gemaakt. Ze keken naar onze handen. Wie fijn gebouwd was en kleine handen had, stuurden ze naar de bedrijfsschool, wie grote grove handen had niet." Kaashoek vergelijkt de school van de Boschfa- brickcn met een ambachtsschool. „Niemand had er wat mee op. Maar echt veel saboteren kon je niet. Wc moesten onderdelen voor bougies vijlen en polijsten. Op den duur wa ren we dal zo beu dat er geen stukje meer deugde." Bij zijn kampgeno ten waren ook andere Tholenaren: Johan de Graaf, Piet Poderman en Arjaan Joppe uil Sint-Maartensdijk, Cor Plcunc uit Scherpenisse en Ko de Groen uit Poortvliet. Ze staan sa men met Kaashoek op de foto. Het contact met het behccrdcrsgezin verliep volgens Kaashoek gemoede lijk. Ze hadden ook kinderen. Er zijn zelfs foto's waarop de kleinste kinderen uit het gezin op schoot zit- Jo Kaashoek Uit Sint-Maartensdijk bewaart vele foto's uit de periode dat hij in Duitsland tewerk is gesteld. ten bij de jongemannen. „En de gro tere meisjes uil het gezin stopten zelfs onze sokken. We waren geen verdoemde Auslandcr." De mannen kregen twee keer op een dag warm eten. Kaashoek herinnert zich dal er bloemkoolsoep werd geserveerd en dat daar veel rupsjes in zaten. „Overal op tafel zag je hoopjes met rupsjes liggen die de mannen, we waren met ongeveer 50 uit de soep hadden gevist." Ze kregen ook gele* genheid de stad in de gaan. Ze von den een ijssalon en kochten er bolle tjes ijs. „Lang heeft dat niet geduurd want we verhuisden naar Stuttgart en werden in een houten barak ondergebracht. Vandaar gin gen we naar de fabriek. De een kwam op de expeditie, de ander moest een machine bedienen." Kaashoek werd ook opgeleid om machines te bedienen. Hij moest onderdelen voor bougies op maat maken en polijsten. „Dat moest heel precies. Het was een machine die bestond uit een grote magneet waar ik stroom op moest zetten." Een Duitser van een jaar of 65 moest hen^lercn de machine te bedienen. „Ik kon er goed méc opschieten. Er was geen haat tegen ons." Kaashoek werd wel een keer door hem meegenomen. Maar dat kwam omdat de Smurdiekenaar gele vin gers had. Het bleek geelzucht te zijn. „Ik wist helemaal niet wat het betekende." Hij werd naar het zie kenhuis gebracht en moest bed hou den. Ook daar werd Kaashoek goed behandeld. „Er was nog iemand die het veel erger had. Die mocht naar huis. Ik heb toen wel eens gedacht: was het bij mij ook maar erger." Kaashoek had geen heimwee. Hij kon brieven schrijven en brieven ontvangen. Die zijn niet bewaard gebleven. De mannen kregen ook pakketten met goederen en levens middelen. Eenmaal beter moest hij het werk weer oppakken. Dc man nen mochten het kamp uit en namen regelmatig de tram naar de binnen stad. „Je kon reizen wat je wou als je maar niet de provinciegrens uit ging. We merkten niks van de oor log." De dwangarbeiders konden gebruik maken van bonkaarten. Daarmee konden ze ook in een klein restaurant Duitse gerechten eten. Kaashoek herinnert zich een meel spijs met kalfslever en gebraden vlees gegarneerd met fijn gesneden ui." Bij de bakker konden ze het van huis uit opgestuurde meel brengen ('witte bloem') waar dan brood van werd gebakken. „Er werd niet van ons gestolen." Toch maakte de manner. ook een bombardement mee. Het was in 1944, de precieze datum kan Kaas hoek zich niet herinneren. Ze zoch ten een veilig heenkomen in een schuilkelder op het terrein. Een zware betonnen bouwsel waarvan de openingen geen deuren hadden. „We werden door de nachtsirenes gewaarschuwd en bleven in de kel der tot het weer veilig was." Ook maakte hij mee hoe er branden ontstonden doordat door de geal lieerden brandbommen (gevuld met witte fosfor) op de stad werden ge gooid. „Daar schrokken wc van op. Fosfor gaat uit zichzelf ontbranden. Je zag de vlammen dan uit de ge bouwen slaan." De groep dwangarbeiders met rechts staand Jo Kaashoek, naast hem Arjaan Joppe en Johan de Graaf, zittend Cor Pleune (links) en Piet Polderman. De mannen sliepen op houten bedden. De middelste kist is van Kaashoek. In dc barak had Kaashoek last van wandluizen. Die zochten dc houten bedden op om te nestelen. Ze zijn één keer de barak uitgemoeten om dat de ruimte ontgast moest worden. Dc sociale omstandigheden waren er niet slecht, onderstreept de ex- dwangarbeider. Bij ziekte konden ze naar de 'Krankenschein' en kregen ze een briefje voor de dokter. Dat kostte 25 cent in Duitse munt. „En als je dan in de ziektewet zat, dan schreef de dokter een bon uit zodat je loon werd uitbetaald." Van openlijk saboteren was geen sprake, zegt Kaashoek. „Je kon je wel ziek melden. Op den duur zei ik dat ik het in mijn rug had en dan vroeg ik of ze me naar huis wilden sturen. Maar hij mocht het niet, zei de dokter. Maar hij hield me wel in de ziektewet." Uitgaan behoorde ook tot de moge lijkheden. De mannen pakten wel eens een bioscoopje, zegt Kaas hoek. „Je moest je dan wel afmel den bij de Lagerfürher als je uit het kamp ging. Dat was een Nederlan der. In plaats van datje naar de dok ter ging, ging je naar de stad. Ik weet nog goed dat ik De Dief van Bagdad heb gezien." Dc laatste maanden bracht Kaas hoek in Plochingen, in het Neckar dal door. De Neckar, een zijrivier van dc Rijn is vanaf die plaats be vaarbaar. „Een deel van dc produc tie was daar naar toe over gebracht. We zaten met tien man in een ge bouwtje van een sportvereniging. Er zaten ook Fransen en Belgen die Frans spraken. Weer moesten we machines bedienen." Ook hier heb ben wc een nacht in de schuilkelder gezeten. In de bossen. De fabriek is niet geraakt. Het bleek dat er slag was geleverd om de brug over de Neckar. We zijn de volgende dag op verkenning uitgegaan,. Toen hebben we Duitsers zien liggen met gaten in hun lijf. De brug was opgeblazen." De dwangarbeiders werden bevrijd door dc Canadezen ('met grote ne gers') en Fransen, zegt Kaashoek. De Fransen in hun ploeg hoorden dat we bevrijd waren en zeiden dat we naar huis konden." Met een open vracht wagen werden ze naar Stuttgart gere den. „Het was zonnig weer en we ke ken nieuwsgierig over de hoge schotten van de wagen." Daar werden ze in goederenwagons gezet en naar Luxemburg vervoerd waar werden ze opgevangen in een grote zaal van het Rode Kruis. Ze kregen er uiensoep voorgeschoteld. Kaashoek. „Ik heb heel mijn leven geen uien gegeten. Ik liet het staan. Als ik veel honger had geleden, dan had ik het wel gegeten* Het bleef onaangeroerd. Ik kon het niet door mijn keel krijgen." Voor de terugtocht kregen ze in Luxemburg een kaartje voor de trein. Kaashoek kwam op 25 mei 1945 aan in Bergen op Zoom. Het was avond. „Ik trof er Cor Geldhof uit Sint-Maartensdijk aan die elke keer bij het station kwam kijken of er mensen terugkeerden. Hij wist dat de besteldienst van Boomsluiter nog naar Tholen ging. Zo ben ik thuis gekomen aan de Stenepad in Sint-Maartensdijk. Het bleek dat ik tbc had opgelopen. Ik heb een jaar gekuurd. Ik ben gevraagd om bewa ker te worden op het internerings kamp voor NSB'ers in Rilland. Daarna ben ik weer de landbouw in gegaan. Het vrije leven. Ik heb het er goed van afgebracht. Het was meer een avontuur."

Krantenbank Zeeland

Eendrachtbode /Mededeelingenblad voor het eiland Tholen | 2009 | | pagina 5