Thoolse vissers als eersten in ondergelopen Halsterse polders 'Niemand stond er bij stil dat de dijk het zou kunnen begeven' Deense woning leek vijftig jaar geleden wel een villa Arie Schot: 'Aan gevaar dacht je niet. Je deed het gewoon Jan Boogaart zag het water bij Oud-Vossemeer stijgen 20 EENDKACHTBODE, DE THOOLSE COURANT Donderdag 30 januari 2003 Arie Schot is met het zout op de lippen geboren. De nu 81-jarige Tholenaar komt uit een echt vissersgeslacht. Ook de vorm van het naamplaatje van zijn huis op de Wal verraadt de band met de zee. Bijna vijftig jaar gele den was het uitzicht op de Wal heel anders. In de Ramp nacht spoelde een deel van de dijk aan de overzijde van de Eendracht weg. De hele Halsterse polder liep vol. Schot was een van de eersten die hulp verleende. Over zijn eigen rol in die eerste dagen vertelt hij niet graag. Zichzelf op de borst slaan wil hij al helemaal niet. „We deden niet meer dan onze plicht." Lekke band Arm Soort veerman Ossendrecht Stavenisse Wreed Echtpaar Verwijs-Bakker woonde 29 jaar samen met Dina Tak Ze wonen al bijna vijftig jaar in Benedikte, de Deense woning aan de Deensestraat in Sint-Philipsland. De hou ten woning is nog bijna geheel in originele staat, com pleet met smeedijzeren kolenkachel. Johannes (75) en Lena Verwijs-Bakker (70) wonen er nu met zijn tweeën, maar toen ze de woning op 1 februari 1955 betrokken waren ze met zijn drieën. En later toen hun kinderen wa ren geboren, bewoonden ze met zijn vijven het huis. Een luxe Huishoudster Wat hij tijdens het reddingswerk in Halsteren en Stavenisse allemaal zag, maakte een diepe indruk op Arie Schot. Maar hij heeft het verwerkt, zegt de Tholenaar. Schot woonde destijds op de hoek van de Eendrachtsweg en de Vosse- ineersepoort, tegenover de huidige viswinkel van Bout. Het huisje staat er nog, ietwat in de laagte. In de hoek van de knusse kamer aan de Wal staat een oude foto van het pand. Een vrouw met een destijds voor Tholen zo typische 'aekmusse' kijkt de lens in. Lang geleden, ver voor de Ramp nog. De jaren twintig van de vorige eeuw. De echtgenote van Schot, Hendrica Jansen, zou er een viswinkel beginnen. Het grote raam aan de Vossemeersepoort her innert nog steeds aan die tijd. Leuren met vis deed Hendrica ook, samen met haar schoonzuster. In Tholen, maar ook daarbuiten. In de Halsterse polders bijvoorbeeld. Arie zat op het water. De Tholen 21. Ten tijde van de Ramp lag het scheepje in Vlissin- gen, de thuishaven in de wintertijd als er op de Oosterschelde weinig te verdienen te viel. „In de zomer was het kuilvisserij op de Schelde. Bot, wijting, schar, 'hornet'. Na nieuw jaar was er geen droog brood meer te verdienen. Dan moest je naar bui ten. Op de sardienen en de haring. Het was praktischer om dan in Vlis- singen te liggen. Bovendien vroor de Thoolse kaai in de winter gere geld dicht." Op die bewuste zaterdagavond kwam Schot nog laat over de dijk bij de haven. Hij kwam terug uit zaal Engelvaart, nu café-restaurant Zee land. „Ik was er gaan afrekenen. We leverden nogal wat vis aan Engel vaart. Afrekenen deed ik nooit in het café zelf, maar in een kamer achter af. In die tijd kon je nog gewoon met een hoop contant geld in je zak over straat. Het stormde geweldig die avond. Op de Kaai zag ik dat het water half vloed stond, hoewel het eigenlijk laag moest zijn. Natuurlijk viel me dat op. Echt bezorgd heb ik me er niet om gemaakt. Veel water had ik al zo dikwijls gezien. We zijn gewoon naar bed gegaan. Pas onder de morgen werden we wakker van de storm. We sliepen in een bedstee. Rond het huis hoorden we de storm lluiten. Ik ben naar buiten gegaan. Al snel kwam ik mijn vader tegen, Blijft het water nog komen? Die vraag hield de mensen bovenop de zeedijk bij de haven van Oud- Vossemeer bezig in de nacht van 31 januari 1953. „Het stond mis schien een halve meter van de kruin van de dijk", vertelt Jan Boogaart (71). Terugkijkend noemt hij het eigenlijk onverant woord dat ze daar zo stonden. De dijk langs de Eendracht begaf het aan de Brabantse kant, maar dat had ook anders kunnen zijn. „Maar niemand had het toen over het gevaar. Je kende dat immers niet." Jan Boogaart zat een halve eeuw ge leden in militaire dienst - bij de Stoottroepen in Oirschot - en had net vier dagen verlof. Zijn ouders woonden aan het begin van de Veer- straat, tegen de Vogelsangsedijk aan. Die bewuste zaterdag stond het water in de Eendracht een stuk ho ger dan normaal. Boogaart, zijn va der en broers, maar ook andere be woners van de straat gingen regelmatig kijken aan het veer. Ook 's avonds en 's nachts, toen er in middels een flinke storm was opge stoken. „Ik geloof niet dat we naar bed zijn geweest", zegt de Vosse- meerder. Van angst was geen spra ke. „Het was meer een zekere span ning of het water nog niet ging zakken. Niemand stond er bij stil dat de dijk het zou kunnen bege ven." Hoe laat het was, weet de Vossemeerder niet. In de nanacht, en dan zou het pas om vijf uur hoog water zijn. Dat ze daar in die storm op de smalle dijk stonden aan de noordkant van de veerdam, kan Boogaart nu eigenlijk niet begrij- fien. De krant van een halve eeuw gele den meldt, dat na twee uur 's nachts in allerijl de vloedbalken geplaatst zijn in de coupure bij het veer. Het zou slechts op het nippertje zijn ge lukt, al gauw stond het water tot aan de bovenste balk. Boogaart herin nert het zich niet zo precies. „Voor mijn gevoel lagen de vloedbalken er eerder in. Ze lagen naast de coupure en daar weer naast lag de klei die russen de dubbele rij balken gedaan moest worden." De vloedbalken werden daar wel vaker geplaatst, dus dat was op zich niet verontrus tend, aldus Boogaart. De hele mid dag en avond waren er, zover hij zich herinnert, geregeld mensen van het waterschap bij de haven aanwe zig. Plotseling zagen de mensen op de dijk het water tientallen centime ters zakken (volgens de krant was dat omstreeks kwart voor vier). „In het donker konden we niet zien wat cr gebeurd was, maar we begrepen dat ergens een dijk doorgebroken moest zijn." Zondagmorgen bij daglicht werd het duidelijk: aan de overkant bij de molen van Nieuw-Vossemeer zat een gat in de dijk. „Toen moeder dat hoorde, reageerde ze boos. Als de dijk aan onze kant door zou zijn ge broken, zou hier geen man in huis zijn geweest, zei ze. Mijn vader, mijn twee broers en ik stonden im mers aan het water." Tijd om zich te Jewannes Cornelis. Zeven jongens heeft hij gehad en allemaal hebben ze gevaren, net als mijn opa die ook Arie heette. Waar blijf je toch?, vroeg mijn vader. De Halsterse pol der staat vol water." Op de dijk trof Arie Schot, behalve zijn vader, ook zijn ome Job en diens zoon Arie aan. In allerijl werd een roeiboot uitgerust. „Al mijn spullen lagen aan boord in Vlissin- gen. Eerst moesten we dus naar Me- rien Bogert, de vader van Jo die nu palingvisser is. Merien had een pak huis in scheepsbenodigdheden, aan de oprit naar de kaai bij de Bospad. Vlakbij waar vroeger de gasfabriek stond. Touw, katoen, alles kon je daar kopen. Ik had een oliejas nodig, en laarzen. Het was nog duister toen we van wal gingen. Ik weet niet eens meer wie er allemaal aan boord wa ren. Arie Bout was er in ieder geval bij. Voor de wind zijn we toen rich ting de oude brug gevaren. Net daar voor was de dijk voor een deel weg. Door het gat zijn we de polder inge varen. Aan gevaar dacht je niet. Je deed het gewoon." Nog een keer draait Schot de film te rug. Hij kijkt door het raam naar bui ten, de polder in waar het allemaal gebeurde. „In het eerste huis bij de brug woonde aan de Brabantse kant de familie Heijboer. Daar voeren we voorbij. Die mensen waren niet thuis. Ze hadden over de brug een goed heenkomen gezocht. Bij het volgende spulletje van Van Riet heb ben we vier mensen van zolder ge haald. Bij het boerderijtje van De Krom zagen we ook niemand meer. Het bleek dat Jan Kwist, Kees Baaij en een paar andere mannen ons voor waren geweest. Die hadden de moe der, twee kinderen en een oma aan boord genomen. Ze hadden een roei boot gecharterd, van Bart Meeuwis- sen, een oestervisser. Dat beestje had een tijd stil gelegen en deed het niet best meer. Die oude vrouw was met bed en al aan boord gehesen. Daardoor kwam ze diep te liggen. Het water liep er in. Ik zie ze nog realiseren wat dat gat in de dijk be tekende, had Jan Boogaart niet. „Het was zondag, we moesten naar de kerk. En daar kwam een bus aan gereden en sprak de burgemeester ons aan. Hij vroeg of we mee wil den naar de Van Haaftenpolder, om schade aan de zeedijk te herstel len." Boogaart ging naar huis, trok zijn militaire pak en overall aan en ging. Iets vóór de Mariahoeve van Van de Zande zaten drie gaten aan de binnenkant van de dijk. Met zo'n 20 a 25 man werden grote zakken gevuld met de natte, zware klei, die van het land gedragen werden en daarmee de dijk verstevigd. „Het was zwaar werk, dat was je niet ge wend." Toen het halverwege de middag klaar was, kwam er geen bus om de mannen terug naar het dorp te brengen. Ze konden te voet gaan. „De stemming was niet al te best, kan ik je wel zeggen." Thuis gekomen hoorde hij op de radio de eerste berichten over de ramp die zich voltrokken had. En hij reali seerde zich wat er in Oud-Vosse meer had kunnen gebeuren. Hoewel natuurlijk niets te zeggen valt over de gevolgen van een eventuele dijk doorbraak, want tussen de zeedijk en het dorp ligt de Vogelsangsedijk nog. met klompen water scheppen. Dat matras werkte als een spons en zoog alle water op. Iets verderop bij een boerderij zijn ze aan de grond gelo pen. Daaf hebben ze zelf nog een tijd op een zolder gezeten, totdat ze werden opgepikt. Nauwelijks waren ze daar weg, of het zaakje stortte in. Het spookte in die polder, jongen. In een telefoonpaal bij een spulletje stond een van de jongens van De Krom, net boven de watervlakte. Het begon licht te worden. Je zag de verschrikkingen. In een andere tele foonpaal stond een meisje. Ze had de draad achter haar elleboog ge wonden, om niet door de stroom te Boogaart had eigenlijk terug naar Oirschot gemoeten, maar hij kon niet weg. De Tholenseweg bij Hal steren stond onder water, zodat Ber gen op Zoom onbereikbaar was. „Die maandag hebben we de roei boot van veerman Pols over de Een dracht gebracht en over de dijk ge trokken. Drie mannen zijn daar mee verder gevaren, terwijl wij met de motorsloep terug gingen. Pols' schoonzoon Jo Meijer durfde die niet door het gat in de dijk te varen, waar een enorme stroming stond." Dinsdag riep de burgemeester man nen op om bij Sint-Maartensdijk aan de dijken te gaan helpen. „Ik weet niet meer waar dat precies ge weest is", aldus Boogaart. Hij en zijn broer gingen nog een keer met veermansknecht Berkey in een roei boot naar Nieuw-Vossemeer, maar toen waren de meeste inwoners al geëvacueerd. „We konden er niks meer doen." Ook werkte hij die week enkele dagen aan de Paaldijk tussen Stavenisse en Sint-Annaland. Op de fiets erheen en terug, boter hammen meenemen. Zijn verhaal is dat van tientallen Thoolse mannen in die weken. Op het land zakken vullen, die door boeren met wagens naar de dijk werden gebracht en daar in de gaten gegooid. Naam op worden meegesleurd. Ze kon de draad niet loslaten, zo verkrampt was ze. Op een of andere manier hebben we haar aan boord gekregen. Je weet niet wat je doet op zo'n mo ment." Schot en zijn mannen durfden met hun volle roeiboot geen koers te zet ten richting Tholen. „We waren bang dat we onze vaarboom en riemen kwijt zouden raken. We hebben ie dereen op een dwarsdijkje gezet, daar achter de boerderij van de man nen van Heinsen. Daar kon je droge geven aan de man die daarvoor 's morgens rondging. „Samen met Adrie Hommel heb ik een tractor met wagen gehaald bij Ko Ooms in de Broeksepolder, maar bij de eerste vracht hadden we al een lekke band." Overal vandaan kwamen mannen om aan de dijken te wer ken. In Oud-Vossemeer waren er ruim 450 ondergebracht. Boogaart weet dat: „Bij ons thuis hebben twee mannen uit Brabant in de kost gelegen. We waren met zijn dertie nen, maar die konden er in dat klei ne huisje toch nog bij." Zondag 8 februari - 'een windstille dag met een verschrikkelijke sneeuwbui, van die grote vlokken' - was het afgelopen voor de Vosse meerder. „Toen ik thuiskwam, ver telde moeder dat politieman Witte langs was geweest met iemand van de militaire politie. Ik moest naar de kazerne en had een verklaring van de burgemeester nodig dat ik de af gelopen dagen gewerkt had. Dat heb ik gehaald en om zes uur die avond stond ik in Tholen, waar een dukw me door de ondergelopen Bergse- polder naar Halsteren bracht." In Oirschot trof Jan Boogaart een totaal voeten houden. Het water kwam niet meer hoger. Er stonden meer men sen. Meisjes in nachtgoed, van die jonge dingen. Ik weet nog dat er een hooiklamp tegen dat dijkje aandreef. Ineens riepen mensen dat ze tussen het puin nog een arm boven water zagen. Het was brandweerman Huuskes, met een kind in zijn armen. Gelukkig hebben we die ook nog op het droge weten te krijgen. Bij de Konijnenberg was het veilig. Daar hebben we de roeiboot op een auto gezet en zijn we naar De Kladde ge reden. Daar konden we weer voor de wind varen en verder gaan met ons werk." verlaten legerkamp aan. Enkele da gen later werd zijn onderdeel naar Ossendrecht gestuurd, waar behalve militairen ook veel evacués uit Zuid- Beveland verbleven. De Vossemeer der werd in de keuken ingezet, werk dat hij ook in Oirschot deed." Hoe lang hij daar was, weet hij niet meer. „Ik herinner me wel, dat militairen die in het rampgebied werden inge zet, een gulden per dag kregen bo venop hun gage (eveneens een gul den per dag) en sigaretten." Boogaart kreeg aanvankelijk vanaf I februari uitbetaald, maar naderhand werd een week ingehouden omdat hij de eerste week niet in opdracht van het leger had gewerkt. Zijn pro test haalde niets uit. Vóór zijn diensttijd werkte Jan Boogaart bij een boer in Nieuw-Vos semeer en toen hij eind maart 1953 afzwaaide, ging hij daar terug naar toe. „Daar was werk genoeg. Alles zat onder een laag slik en die hebben we weggeruimd." De onbezorgde houding tegenover het water was na de Ramp ook bij hem verdwenen. „Het jaar daarop werkten we met een ploegje in de Scherpenissepol- der, toen we golven over de dijk za gen komen. We zijn meteen uit de polder weggegaan", aldus Jan Boo gaart uit Oud-Vossemeer. In de buurtschap aan de rand van de Brabantse Wal nam Schot eerst de familie De Bakker aan boord. Bij de volgende boerderij, die van Matthijs- sen, speelden zich angstige taferelen af. „Die familie zat op zolder. Aan de kant waar we aan konden leggen zat er echter geen raam in het dak. Op de andere muur stonden verschrikkelijk hoge golven. Met onze boom hebben we uiteindelijk een gat in het dek ge stampt. Het was ongelooflijk dik hout. Het kostte veel moeite. Uitein delijk hebben we de moeder, de dochter en een zoon aan boord ge kregen. De vader en een andere zoon zaten opgesloten in de schuur. Die zaten bovenop het hooi. Met een lad der hebben we ze in de boot gekre gen. Ik zag geen gevaar. Ik was ver trouwd met het water. Die hele zondag zijn we in touw geweest. Pas in de loop van de middag kwamen die van Bergen met roeiboten ook de polder in. Na die eerste dag zijn we nog een dag of vier in de polder ge bleven. We waren een soort veer man. We brachten post naar Tholen en namen mensen mee die toestem ming hadden om naar Tholen te ko men. Ook zetten we regelmatig boe ren uit de polder af bij hun spulletje. Door Akkermans bijvoorbeeld. Die mensen wilden kijken wat er van hun bezittingen was overgebleven. Ze hadden kleren nodig, die op zolder lagen. En het spek dat boven was op geslagen. Dat wilden ze ook graag in Halsteren krijgen. Zelf ben ik er niet beter van geworden, hoewel je dat later door sommigen wel is nagedra gen. Je deed het, omdat het je plicht was. Zeker bij mijn vader zat dat be sef er diep in." Nadat het ergste leed in de Halsterse polder geleden was, trokken Schot en andere Thoolse vissers naar Sta venisse om daar assistentie te verle nen. Drenkelingen had Schot in de Halsterse polder niet met eigen ogen gezien. In en rond Stavenisse werd hij wel met de ergste verschrikkin gen geconfronteerd. „Eerlijk gezegd had ik zelf niet meer zo'n zin in al die ellende. Ik wilde liever weer gaan varen. Maar mijn vader hield vol dat ik moest blijven helpen. Ik heb schuren leeggehaald met dode beesten. Alles lag nog in het water toen wij kwamen. Ik zag een ver dronken vrouw die achter prikkel draad was blijven hangen. Een dode, zwangere vrouw die bleef drijven in de polder. In het begin was het schokkend. Het was mijn vak niet. Op een gegeven moment wende je eraan. Dan zat je rustig een sigaretje te draaien op een dode koe. Even bij komen. De drenkelingen seinden we meestal door aan brancardiers. In de school werden ze opgebaard. De broers Van Prooijen deden dat. Die beheersten hun vak. Twee uur nadat de drenkelingen gevonden waren, la gen ze er mooi bij. De Tholen 3 voer met de lijken van Stavenisse naar Tholen. De Tholen 25 ook. Thuis werd je ook tot lang na de Ramp her innerd aan wat er gebeurd was. We hadden evacuees uit Stavenisse, Bram de Rijke en zijn zoon. Mijn va der had samen gediend met Bram. Die familie zat eigenlijk in Barne- veld, maar kwam telkens terug naar Stavenisse om hun huisje op te rui men. Natuurlijk heeft het allemaal een diepe indruk gemaakt. Ik heb het echter wel verwerkt. Voor mij ligt het ook anders dan voor de ooggetuigen en de slachtoffers. Ik heb het ge schreeuw niet gehoord, de angst niet gevoeld." Enkele jaren na de Ramp hield Arie Schot het varen voor gezien. Hij koos definitief voor de viswinkel aan de Vossemeersepoort. Later werd verhuisd naar de overkant en nam zoon Jo de zaak over. Tegenwoordig is de winkel eigendom van de fami lie Bout. Achter de schermen bleef Schot meewerken, tot op de dag van vandaag. Op het bedrijventerrein Slabbecoornpolder exploiteert Jo Schot nog altijd een vishandel, voor al rijdende winkels. Schot weet ook uit eigen ervaring hoe wreed de zee kan zijn. Hij verloor onder nooit op gehelderde omstandigheden een broer en een neelje voor de kust van Scheveningen. Het water geeft, het water neemt. Zo is het altijd geweest. Zo zal het altijd blijven. Schot voelt zich thuis op de Wal. „Ik ben nooit zo'n zeeman geweest. De eerste dag dat we uitvoeren, was ik altijd zee ziek. Maar als ik aan mijn lippen lik, voel ik nog altijd het zout." Zoals veel Thoolse mannen hielp Jan Boogaart aan het herstel van de dijken, tot het moment dat hij zich bij zijn legeronderdeel moest melden. 1300 gulden. Verwijs: „Deze huizen zijn een ge schenk van de Deense koninklijke fa milie. Ze waren bestemd voor men sen die hun huis waren verloren bij de ramp. Dina Tak had dit huis toege wezen gekregen. Ze was ongehuwd en woonde tijdens de ramp aan de Zuiddijk en was haar huisje verloren toen de dijk daar was doorgebroken. Voorwaarde was dat er drie mensen in zouden gaan wonen. Wij stonden ingeschreven voor een woning. We kenden haar als dorpsgenote, verder niet. En woonden een paar huisjes van haar vandaan. We woonden in bij grootmoeder en wilden graag op ons eigen gaan wonen. We hadden een klein achterhuisje. Toen we hierin kwamen leek het wel een villa." Een andere voorwaarde was volgens Verwijs dat het huis de eerste vijf ja ren bewoond moest zijn door min stens drie personen, de eerste vijf jaar niet verkocht mocht worden en dat ook de kleur niet veranderd mocht worden. Om de band met het Deense konings huis nog eens te benadrukken kregen de vijf woningen allemaal een naam uit de koninklijke familie: Frederik (blauw), Margrethe, Benedikte (muisgrijs), Annemarie en Ingrid (okergeel). De woning was een ge schenk, maar de grond, zo'n 450 vierkante meter kon wel aangekocht worden. „Dat kostte Dat was een lachertje." Het echtpaar was heel blij met de wo ning. Omdat ze zo klein behuisd wa ren geweest, stonden ze versteld van de ruimte in de Deense woning zon der bovenverdieping. De woonkamer was verbonden met een ruime slaap kamer. Daarnaast waren er twee klei ne (slaap)kamertjes tegenover elkaar in de gang, een douche met wc, keu ken en een kolenhok, plus een ber ging- Mevrouw Tak bewoonde de twee kleine kamertjes, eentje gebruikte ze als woonkamer en de andere als slaapkamer. In de woonkamer valt de smeedijzeren kolenkachel op. Van het Deense merk Tasso Kamin uit Odense, versierd met een springende bok. Eerst werd er cokes gestookt, la ter antraciet. Volgens Verwijs heeft de kachel het altijd goed gedaan, maar zijn ze begin jaren zeventig overgestapt op gasverwarming. De moederkachel zorgde er ook voor dat het water van de centrale verwarming werd verhit. Mevrouw Verwijs: „Dat was toen al heel wat. Ook dat we thuis konden douchen was een luxe. Voor die tijd moest je naar het bad huis." Ook voor anderen was de douche aantrekkelijk. Zo kwamen de zussen van Verwijs wekelijks gebruik maken van de moderne wasgelegenheid. Lastig was wel dat de wc ook in de zelfde ruimte stond, vertelt mevrouw Verwijs, maar ze vonden het niet no dig het te veranderen waardoor de in deling gebleven is zoals de bouwers het hebben bedoeld. Ook de parket vloer en de kasten zijn nog origineel. Verwijs: „We hebben alleen buiten het afdek dichtgemaakt en er zijn nieuwe kozijnen in gezet. Ook de dakbedekking is vernieuwd. Het huis is gebouwd van Amerikaans grenen en dat is zo hard als een spijker. Op de regen- en zonkant is het hout wel gaan springen. Daar is de structuur lelijk geworden, maar we willen het zo houden. Bovendien is onze zoon timmerman, dus die kan het ook goed onderhouden." Toen dochter Anne werd geboren, was er behoefte aan meer ruimte en werd het schuurtje omgetoverd tot slaapkamer. Later kon dat in gebruik genomen worden door zoon Tonny toen Anne het huis uit ging. Dina Tak was al zestig toen ze haar intrek nam in Benedikte. Met de familie Verwijs zou mevrouw Tak in totaal 29 jaar samenleven. Ze stierf toen ze 89 jaar was. „Ze stond hier opgebaard alsof het mijn eigen moeder was. Ze was de laatste uit het geslacht Tak en was uit Oosterland naar Sint-Philipsland gekomen om huishoudster te worden bij twee ooms van haar. Daar heeft ze dit huis van gekregen. Ze be schouwde ons als eigen. Ze was met ons verweven, maar liet ieder in zijn wezen," zegt mevrouw Verwijs. De woning van het echtpaar Verwijs-Bakker is genoemd naar Bent dikte, een van de prinsessen uit de Deense koninklijke familie. Het huis verkeert nog in de originele staat.

Krantenbank Zeeland

Eendrachtbode /Mededeelingenblad voor het eiland Tholen | 2003 | | pagina 20