Thoolse vissers als eersten in
ondergelopen Halsterse polders
'Niemand stond er bij stil dat
de dijk het zou kunnen begeven'
Deense woning leek vijftig
jaar geleden wel een villa
Arie Schot: 'Aan gevaar dacht je niet. Je deed het gewoon
Jan Boogaart zag het water bij Oud-Vossemeer stijgen
20
EENDKACHTBODE, DE THOOLSE COURANT
Donderdag 30 januari 2003
Arie Schot is met het zout op de lippen geboren. De nu
81-jarige Tholenaar komt uit een echt vissersgeslacht.
Ook de vorm van het naamplaatje van zijn huis op de
Wal verraadt de band met de zee. Bijna vijftig jaar gele
den was het uitzicht op de Wal heel anders. In de Ramp
nacht spoelde een deel van de dijk aan de overzijde van
de Eendracht weg. De hele Halsterse polder liep vol.
Schot was een van de eersten die hulp verleende. Over
zijn eigen rol in die eerste dagen vertelt hij niet graag.
Zichzelf op de borst slaan wil hij al helemaal niet. „We
deden niet meer dan onze plicht."
Lekke band
Arm
Soort veerman
Ossendrecht
Stavenisse
Wreed
Echtpaar Verwijs-Bakker woonde 29 jaar samen met Dina Tak
Ze wonen al bijna vijftig jaar in Benedikte, de Deense
woning aan de Deensestraat in Sint-Philipsland. De hou
ten woning is nog bijna geheel in originele staat, com
pleet met smeedijzeren kolenkachel. Johannes (75) en
Lena Verwijs-Bakker (70) wonen er nu met zijn tweeën,
maar toen ze de woning op 1 februari 1955 betrokken
waren ze met zijn drieën. En later toen hun kinderen wa
ren geboren, bewoonden ze met zijn vijven het huis.
Een luxe
Huishoudster
Wat hij tijdens het reddingswerk in Halsteren en Stavenisse allemaal zag, maakte een diepe indruk op Arie Schot. Maar hij heeft het
verwerkt, zegt de Tholenaar.
Schot woonde destijds op de hoek
van de Eendrachtsweg en de Vosse-
ineersepoort, tegenover de huidige
viswinkel van Bout. Het huisje staat
er nog, ietwat in de laagte. In de
hoek van de knusse kamer aan de
Wal staat een oude foto van het
pand. Een vrouw met een destijds
voor Tholen zo typische 'aekmusse'
kijkt de lens in. Lang geleden, ver
voor de Ramp nog. De jaren twintig
van de vorige eeuw. De echtgenote
van Schot, Hendrica Jansen, zou er
een viswinkel beginnen. Het grote
raam aan de Vossemeersepoort her
innert nog steeds aan die tijd. Leuren
met vis deed Hendrica ook, samen
met haar schoonzuster. In Tholen,
maar ook daarbuiten. In de Halsterse
polders bijvoorbeeld. Arie zat op het
water. De Tholen 21. Ten tijde van
de Ramp lag het scheepje in Vlissin-
gen, de thuishaven in de wintertijd
als er op de Oosterschelde weinig te
verdienen te viel. „In de zomer was
het kuilvisserij op de Schelde. Bot,
wijting, schar, 'hornet'. Na nieuw
jaar was er geen droog brood meer
te verdienen. Dan moest je naar bui
ten. Op de sardienen en de haring.
Het was praktischer om dan in Vlis-
singen te liggen. Bovendien vroor
de Thoolse kaai in de winter gere
geld dicht."
Op die bewuste zaterdagavond
kwam Schot nog laat over de dijk bij
de haven. Hij kwam terug uit zaal
Engelvaart, nu café-restaurant Zee
land. „Ik was er gaan afrekenen. We
leverden nogal wat vis aan Engel
vaart. Afrekenen deed ik nooit in het
café zelf, maar in een kamer achter
af. In die tijd kon je nog gewoon met
een hoop contant geld in je zak over
straat. Het stormde geweldig die
avond. Op de Kaai zag ik dat het
water half vloed stond, hoewel het
eigenlijk laag moest zijn. Natuurlijk
viel me dat op. Echt bezorgd heb ik
me er niet om gemaakt. Veel water
had ik al zo dikwijls gezien. We zijn
gewoon naar bed gegaan. Pas onder
de morgen werden we wakker van
de storm. We sliepen in een bedstee.
Rond het huis hoorden we de storm
lluiten. Ik ben naar buiten gegaan.
Al snel kwam ik mijn vader tegen,
Blijft het water nog komen? Die
vraag hield de mensen bovenop
de zeedijk bij de haven van Oud-
Vossemeer bezig in de nacht van
31 januari 1953. „Het stond mis
schien een halve meter van de
kruin van de dijk", vertelt Jan
Boogaart (71). Terugkijkend
noemt hij het eigenlijk onverant
woord dat ze daar zo stonden. De
dijk langs de Eendracht begaf het
aan de Brabantse kant, maar dat
had ook anders kunnen zijn.
„Maar niemand had het toen over
het gevaar. Je kende dat immers
niet."
Jan Boogaart zat een halve eeuw ge
leden in militaire dienst - bij de
Stoottroepen in Oirschot - en had
net vier dagen verlof. Zijn ouders
woonden aan het begin van de Veer-
straat, tegen de Vogelsangsedijk
aan. Die bewuste zaterdag stond het
water in de Eendracht een stuk ho
ger dan normaal. Boogaart, zijn va
der en broers, maar ook andere be
woners van de straat gingen
regelmatig kijken aan het veer. Ook
's avonds en 's nachts, toen er in
middels een flinke storm was opge
stoken. „Ik geloof niet dat we naar
bed zijn geweest", zegt de Vosse-
meerder. Van angst was geen spra
ke. „Het was meer een zekere span
ning of het water nog niet ging
zakken. Niemand stond er bij stil
dat de dijk het zou kunnen bege
ven." Hoe laat het was, weet de
Vossemeerder niet. In de nanacht,
en dan zou het pas om vijf uur hoog
water zijn. Dat ze daar in die storm
op de smalle dijk stonden aan de
noordkant van de veerdam, kan
Boogaart nu eigenlijk niet begrij-
fien.
De krant van een halve eeuw gele
den meldt, dat na twee uur 's nachts
in allerijl de vloedbalken geplaatst
zijn in de coupure bij het veer. Het
zou slechts op het nippertje zijn ge
lukt, al gauw stond het water tot aan
de bovenste balk. Boogaart herin
nert het zich niet zo precies. „Voor
mijn gevoel lagen de vloedbalken er
eerder in. Ze lagen naast de coupure
en daar weer naast lag de klei die
russen de dubbele rij balken gedaan
moest worden." De vloedbalken
werden daar wel vaker geplaatst,
dus dat was op zich niet verontrus
tend, aldus Boogaart. De hele mid
dag en avond waren er, zover hij
zich herinnert, geregeld mensen van
het waterschap bij de haven aanwe
zig. Plotseling zagen de mensen op
de dijk het water tientallen centime
ters zakken (volgens de krant was
dat omstreeks kwart voor vier). „In
het donker konden we niet zien wat
cr gebeurd was, maar we begrepen
dat ergens een dijk doorgebroken
moest zijn."
Zondagmorgen bij daglicht werd
het duidelijk: aan de overkant bij de
molen van Nieuw-Vossemeer zat
een gat in de dijk. „Toen moeder dat
hoorde, reageerde ze boos. Als de
dijk aan onze kant door zou zijn ge
broken, zou hier geen man in huis
zijn geweest, zei ze. Mijn vader,
mijn twee broers en ik stonden im
mers aan het water." Tijd om zich te
Jewannes Cornelis. Zeven jongens
heeft hij gehad en allemaal hebben
ze gevaren, net als mijn opa die ook
Arie heette. Waar blijf je toch?,
vroeg mijn vader. De Halsterse pol
der staat vol water."
Op de dijk trof Arie Schot, behalve
zijn vader, ook zijn ome Job en
diens zoon Arie aan. In allerijl werd
een roeiboot uitgerust. „Al mijn
spullen lagen aan boord in Vlissin-
gen. Eerst moesten we dus naar Me-
rien Bogert, de vader van Jo die nu
palingvisser is. Merien had een pak
huis in scheepsbenodigdheden, aan
de oprit naar de kaai bij de Bospad.
Vlakbij waar vroeger de gasfabriek
stond. Touw, katoen, alles kon je
daar kopen. Ik had een oliejas nodig,
en laarzen. Het was nog duister toen
we van wal gingen. Ik weet niet eens
meer wie er allemaal aan boord wa
ren. Arie Bout was er in ieder geval
bij. Voor de wind zijn we toen rich
ting de oude brug gevaren. Net daar
voor was de dijk voor een deel weg.
Door het gat zijn we de polder inge
varen. Aan gevaar dacht je niet. Je
deed het gewoon."
Nog een keer draait Schot de film te
rug. Hij kijkt door het raam naar bui
ten, de polder in waar het allemaal
gebeurde. „In het eerste huis bij de
brug woonde aan de Brabantse kant
de familie Heijboer. Daar voeren we
voorbij. Die mensen waren niet
thuis. Ze hadden over de brug een
goed heenkomen gezocht. Bij het
volgende spulletje van Van Riet heb
ben we vier mensen van zolder ge
haald. Bij het boerderijtje van De
Krom zagen we ook niemand meer.
Het bleek dat Jan Kwist, Kees Baaij
en een paar andere mannen ons voor
waren geweest. Die hadden de moe
der, twee kinderen en een oma aan
boord genomen. Ze hadden een roei
boot gecharterd, van Bart Meeuwis-
sen, een oestervisser. Dat beestje
had een tijd stil gelegen en deed het
niet best meer. Die oude vrouw was
met bed en al aan boord gehesen.
Daardoor kwam ze diep te liggen.
Het water liep er in. Ik zie ze nog
realiseren wat dat gat in de dijk be
tekende, had Jan Boogaart niet.
„Het was zondag, we moesten naar
de kerk. En daar kwam een bus aan
gereden en sprak de burgemeester
ons aan. Hij vroeg of we mee wil
den naar de Van Haaftenpolder, om
schade aan de zeedijk te herstel
len." Boogaart ging naar huis, trok
zijn militaire pak en overall aan en
ging. Iets vóór de Mariahoeve van
Van de Zande zaten drie gaten aan
de binnenkant van de dijk. Met zo'n
20 a 25 man werden grote zakken
gevuld met de natte, zware klei, die
van het land gedragen werden en
daarmee de dijk verstevigd. „Het
was zwaar werk, dat was je niet ge
wend." Toen het halverwege de
middag klaar was, kwam er geen
bus om de mannen terug naar het
dorp te brengen. Ze konden te voet
gaan. „De stemming was niet al te
best, kan ik je wel zeggen." Thuis
gekomen hoorde hij op de radio de
eerste berichten over de ramp die
zich voltrokken had. En hij reali
seerde zich wat er in Oud-Vosse
meer had kunnen gebeuren. Hoewel
natuurlijk niets te zeggen valt over
de gevolgen van een eventuele dijk
doorbraak, want tussen de zeedijk
en het dorp ligt de Vogelsangsedijk
nog.
met klompen water scheppen. Dat
matras werkte als een spons en zoog
alle water op. Iets verderop bij een
boerderij zijn ze aan de grond gelo
pen. Daaf hebben ze zelf nog een
tijd op een zolder gezeten, totdat ze
werden opgepikt. Nauwelijks waren
ze daar weg, of het zaakje stortte in.
Het spookte in die polder, jongen. In
een telefoonpaal bij een spulletje
stond een van de jongens van De
Krom, net boven de watervlakte.
Het begon licht te worden. Je zag de
verschrikkingen. In een andere tele
foonpaal stond een meisje. Ze had
de draad achter haar elleboog ge
wonden, om niet door de stroom te
Boogaart had eigenlijk terug naar
Oirschot gemoeten, maar hij kon
niet weg. De Tholenseweg bij Hal
steren stond onder water, zodat Ber
gen op Zoom onbereikbaar was.
„Die maandag hebben we de roei
boot van veerman Pols over de Een
dracht gebracht en over de dijk ge
trokken. Drie mannen zijn daar mee
verder gevaren, terwijl wij met de
motorsloep terug gingen. Pols'
schoonzoon Jo Meijer durfde die
niet door het gat in de dijk te varen,
waar een enorme stroming stond."
Dinsdag riep de burgemeester man
nen op om bij Sint-Maartensdijk
aan de dijken te gaan helpen. „Ik
weet niet meer waar dat precies ge
weest is", aldus Boogaart. Hij en
zijn broer gingen nog een keer met
veermansknecht Berkey in een roei
boot naar Nieuw-Vossemeer, maar
toen waren de meeste inwoners al
geëvacueerd. „We konden er niks
meer doen." Ook werkte hij die
week enkele dagen aan de Paaldijk
tussen Stavenisse en Sint-Annaland.
Op de fiets erheen en terug, boter
hammen meenemen. Zijn verhaal is
dat van tientallen Thoolse mannen
in die weken. Op het land zakken
vullen, die door boeren met wagens
naar de dijk werden gebracht en
daar in de gaten gegooid. Naam op
worden meegesleurd. Ze kon de
draad niet loslaten, zo verkrampt
was ze. Op een of andere manier
hebben we haar aan boord gekregen.
Je weet niet wat je doet op zo'n mo
ment."
Schot en zijn mannen durfden met
hun volle roeiboot geen koers te zet
ten richting Tholen. „We waren bang
dat we onze vaarboom en riemen
kwijt zouden raken. We hebben ie
dereen op een dwarsdijkje gezet,
daar achter de boerderij van de man
nen van Heinsen. Daar kon je droge
geven aan de man die daarvoor 's
morgens rondging. „Samen met
Adrie Hommel heb ik een tractor
met wagen gehaald bij Ko Ooms in
de Broeksepolder, maar bij de eerste
vracht hadden we al een lekke
band." Overal vandaan kwamen
mannen om aan de dijken te wer
ken. In Oud-Vossemeer waren er
ruim 450 ondergebracht. Boogaart
weet dat: „Bij ons thuis hebben
twee mannen uit Brabant in de kost
gelegen. We waren met zijn dertie
nen, maar die konden er in dat klei
ne huisje toch nog bij."
Zondag 8 februari - 'een windstille
dag met een verschrikkelijke
sneeuwbui, van die grote vlokken' -
was het afgelopen voor de Vosse
meerder. „Toen ik thuiskwam, ver
telde moeder dat politieman Witte
langs was geweest met iemand van
de militaire politie. Ik moest naar de
kazerne en had een verklaring van
de burgemeester nodig dat ik de af
gelopen dagen gewerkt had. Dat heb
ik gehaald en om zes uur die avond
stond ik in Tholen, waar een dukw
me door de ondergelopen Bergse-
polder naar Halsteren bracht." In
Oirschot trof Jan Boogaart een totaal
voeten houden. Het water kwam niet
meer hoger. Er stonden meer men
sen. Meisjes in nachtgoed, van die
jonge dingen. Ik weet nog dat er een
hooiklamp tegen dat dijkje aandreef.
Ineens riepen mensen dat ze tussen
het puin nog een arm boven water
zagen. Het was brandweerman
Huuskes, met een kind in zijn armen.
Gelukkig hebben we die ook nog op
het droge weten te krijgen. Bij de
Konijnenberg was het veilig. Daar
hebben we de roeiboot op een auto
gezet en zijn we naar De Kladde ge
reden. Daar konden we weer voor de
wind varen en verder gaan met ons
werk."
verlaten legerkamp aan. Enkele da
gen later werd zijn onderdeel naar
Ossendrecht gestuurd, waar behalve
militairen ook veel evacués uit Zuid-
Beveland verbleven. De Vossemeer
der werd in de keuken ingezet, werk
dat hij ook in Oirschot deed." Hoe
lang hij daar was, weet hij niet meer.
„Ik herinner me wel, dat militairen
die in het rampgebied werden inge
zet, een gulden per dag kregen bo
venop hun gage (eveneens een gul
den per dag) en sigaretten."
Boogaart kreeg aanvankelijk vanaf I
februari uitbetaald, maar naderhand
werd een week ingehouden omdat
hij de eerste week niet in opdracht
van het leger had gewerkt. Zijn pro
test haalde niets uit.
Vóór zijn diensttijd werkte Jan
Boogaart bij een boer in Nieuw-Vos
semeer en toen hij eind maart 1953
afzwaaide, ging hij daar terug naar
toe. „Daar was werk genoeg. Alles
zat onder een laag slik en die hebben
we weggeruimd." De onbezorgde
houding tegenover het water was na
de Ramp ook bij hem verdwenen.
„Het jaar daarop werkten we met
een ploegje in de Scherpenissepol-
der, toen we golven over de dijk za
gen komen. We zijn meteen uit de
polder weggegaan", aldus Jan Boo
gaart uit Oud-Vossemeer.
In de buurtschap aan de rand van de
Brabantse Wal nam Schot eerst de
familie De Bakker aan boord. Bij de
volgende boerderij, die van Matthijs-
sen, speelden zich angstige taferelen
af. „Die familie zat op zolder. Aan de
kant waar we aan konden leggen zat
er echter geen raam in het dak. Op de
andere muur stonden verschrikkelijk
hoge golven. Met onze boom hebben
we uiteindelijk een gat in het dek ge
stampt. Het was ongelooflijk dik
hout. Het kostte veel moeite. Uitein
delijk hebben we de moeder, de
dochter en een zoon aan boord ge
kregen. De vader en een andere zoon
zaten opgesloten in de schuur. Die
zaten bovenop het hooi. Met een lad
der hebben we ze in de boot gekre
gen. Ik zag geen gevaar. Ik was ver
trouwd met het water. Die hele
zondag zijn we in touw geweest. Pas
in de loop van de middag kwamen
die van Bergen met roeiboten ook de
polder in. Na die eerste dag zijn we
nog een dag of vier in de polder ge
bleven. We waren een soort veer
man. We brachten post naar Tholen
en namen mensen mee die toestem
ming hadden om naar Tholen te ko
men. Ook zetten we regelmatig boe
ren uit de polder af bij hun spulletje.
Door Akkermans bijvoorbeeld. Die
mensen wilden kijken wat er van hun
bezittingen was overgebleven. Ze
hadden kleren nodig, die op zolder
lagen. En het spek dat boven was op
geslagen. Dat wilden ze ook graag in
Halsteren krijgen. Zelf ben ik er niet
beter van geworden, hoewel je dat
later door sommigen wel is nagedra
gen. Je deed het, omdat het je plicht
was. Zeker bij mijn vader zat dat be
sef er diep in."
Nadat het ergste leed in de Halsterse
polder geleden was, trokken Schot
en andere Thoolse vissers naar Sta
venisse om daar assistentie te verle
nen. Drenkelingen had Schot in de
Halsterse polder niet met eigen ogen
gezien. In en rond Stavenisse werd
hij wel met de ergste verschrikkin
gen geconfronteerd. „Eerlijk gezegd
had ik zelf niet meer zo'n zin in al
die ellende. Ik wilde liever weer
gaan varen. Maar mijn vader hield
vol dat ik moest blijven helpen. Ik
heb schuren leeggehaald met dode
beesten. Alles lag nog in het water
toen wij kwamen. Ik zag een ver
dronken vrouw die achter prikkel
draad was blijven hangen. Een dode,
zwangere vrouw die bleef drijven in
de polder. In het begin was het
schokkend. Het was mijn vak niet.
Op een gegeven moment wende je
eraan. Dan zat je rustig een sigaretje
te draaien op een dode koe. Even bij
komen. De drenkelingen seinden we
meestal door aan brancardiers. In de
school werden ze opgebaard. De
broers Van Prooijen deden dat. Die
beheersten hun vak. Twee uur nadat
de drenkelingen gevonden waren, la
gen ze er mooi bij. De Tholen 3 voer
met de lijken van Stavenisse naar
Tholen. De Tholen 25 ook. Thuis
werd je ook tot lang na de Ramp her
innerd aan wat er gebeurd was. We
hadden evacuees uit Stavenisse,
Bram de Rijke en zijn zoon. Mijn va
der had samen gediend met Bram.
Die familie zat eigenlijk in Barne-
veld, maar kwam telkens terug naar
Stavenisse om hun huisje op te rui
men. Natuurlijk heeft het allemaal
een diepe indruk gemaakt. Ik heb het
echter wel verwerkt. Voor mij ligt het
ook anders dan voor de ooggetuigen
en de slachtoffers. Ik heb het ge
schreeuw niet gehoord, de angst niet
gevoeld."
Enkele jaren na de Ramp hield Arie
Schot het varen voor gezien. Hij
koos definitief voor de viswinkel aan
de Vossemeersepoort. Later werd
verhuisd naar de overkant en nam
zoon Jo de zaak over. Tegenwoordig
is de winkel eigendom van de fami
lie Bout. Achter de schermen bleef
Schot meewerken, tot op de dag van
vandaag. Op het bedrijventerrein
Slabbecoornpolder exploiteert Jo
Schot nog altijd een vishandel, voor
al rijdende winkels. Schot weet ook
uit eigen ervaring hoe wreed de zee
kan zijn. Hij verloor onder nooit op
gehelderde omstandigheden een
broer en een neelje voor de kust van
Scheveningen. Het water geeft, het
water neemt. Zo is het altijd geweest.
Zo zal het altijd blijven. Schot voelt
zich thuis op de Wal. „Ik ben nooit
zo'n zeeman geweest. De eerste dag
dat we uitvoeren, was ik altijd zee
ziek. Maar als ik aan mijn lippen lik,
voel ik nog altijd het zout."
Zoals veel Thoolse mannen hielp Jan Boogaart aan het herstel van de dijken, tot het moment dat hij zich bij zijn legeronderdeel moest melden.
1300 gulden.
Verwijs: „Deze huizen zijn een ge
schenk van de Deense koninklijke fa
milie. Ze waren bestemd voor men
sen die hun huis waren verloren bij
de ramp. Dina Tak had dit huis toege
wezen gekregen. Ze was ongehuwd
en woonde tijdens de ramp aan de
Zuiddijk en was haar huisje verloren
toen de dijk daar was doorgebroken.
Voorwaarde was dat er drie mensen
in zouden gaan wonen. Wij stonden
ingeschreven voor een woning. We
kenden haar als dorpsgenote, verder
niet. En woonden een paar huisjes
van haar vandaan. We woonden in bij
grootmoeder en wilden graag op ons
eigen gaan wonen. We hadden een
klein achterhuisje. Toen we hierin
kwamen leek het wel een villa."
Een andere voorwaarde was volgens
Verwijs dat het huis de eerste vijf ja
ren bewoond moest zijn door min
stens drie personen, de eerste vijf jaar
niet verkocht mocht worden en dat
ook de kleur niet veranderd mocht
worden.
Om de band met het Deense konings
huis nog eens te benadrukken kregen
de vijf woningen allemaal een naam
uit de koninklijke familie: Frederik
(blauw), Margrethe, Benedikte
(muisgrijs), Annemarie en Ingrid
(okergeel). De woning was een ge
schenk, maar de grond, zo'n 450
vierkante meter kon wel aangekocht
worden. „Dat kostte
Dat was een lachertje."
Het echtpaar was heel blij met de wo
ning. Omdat ze zo klein behuisd wa
ren geweest, stonden ze versteld van
de ruimte in de Deense woning zon
der bovenverdieping. De woonkamer
was verbonden met een ruime slaap
kamer. Daarnaast waren er twee klei
ne (slaap)kamertjes tegenover elkaar
in de gang, een douche met wc, keu
ken en een kolenhok, plus een ber
ging-
Mevrouw Tak bewoonde de twee
kleine kamertjes, eentje gebruikte ze
als woonkamer en de andere als
slaapkamer. In de woonkamer valt de
smeedijzeren kolenkachel op. Van
het Deense merk Tasso Kamin uit
Odense, versierd met een springende
bok. Eerst werd er cokes gestookt, la
ter antraciet. Volgens Verwijs heeft
de kachel het altijd goed gedaan,
maar zijn ze begin jaren zeventig
overgestapt op gasverwarming. De
moederkachel zorgde er ook voor dat
het water van de centrale verwarming
werd verhit. Mevrouw Verwijs: „Dat
was toen al heel wat. Ook dat we
thuis konden douchen was een luxe.
Voor die tijd moest je naar het bad
huis."
Ook voor anderen was de douche
aantrekkelijk. Zo kwamen de zussen
van Verwijs wekelijks gebruik maken
van de moderne wasgelegenheid.
Lastig was wel dat de wc ook in de
zelfde ruimte stond, vertelt mevrouw
Verwijs, maar ze vonden het niet no
dig het te veranderen waardoor de in
deling gebleven is zoals de bouwers
het hebben bedoeld. Ook de parket
vloer en de kasten zijn nog origineel.
Verwijs: „We hebben alleen buiten
het afdek dichtgemaakt en er zijn
nieuwe kozijnen in gezet. Ook de
dakbedekking is vernieuwd. Het huis
is gebouwd van Amerikaans grenen
en dat is zo hard als een spijker. Op
de regen- en zonkant is het hout wel
gaan springen. Daar is de structuur
lelijk geworden, maar we willen het
zo houden. Bovendien is onze zoon
timmerman, dus die kan het ook goed
onderhouden."
Toen dochter Anne werd geboren,
was er behoefte aan meer ruimte en
werd het schuurtje omgetoverd tot
slaapkamer. Later kon dat in gebruik
genomen worden door zoon Tonny
toen Anne het huis uit ging. Dina Tak
was al zestig toen ze haar intrek nam
in Benedikte. Met de familie Verwijs
zou mevrouw Tak in totaal 29 jaar
samenleven. Ze stierf toen ze 89 jaar
was. „Ze stond hier opgebaard alsof
het mijn eigen moeder was. Ze was
de laatste uit het geslacht Tak en was
uit Oosterland naar Sint-Philipsland
gekomen om huishoudster te worden
bij twee ooms van haar. Daar heeft
ze dit huis van gekregen. Ze be
schouwde ons als eigen. Ze was met
ons verweven, maar liet ieder in zijn
wezen," zegt mevrouw Verwijs.
De woning van het echtpaar Verwijs-Bakker is genoemd naar Bent dikte, een van de prinsessen uit de
Deense koninklijke familie. Het huis verkeert nog in de originele staat.