'Uit alle naden van de zolder werd het stof naar boven geblazen' 50 fl er de n k I I Een muur van schuim en water viel over huizen aan de Kerkweg Noe gae ik m'n vaarkje nog aele Kleine Plonie bij varkens gelegd om warm te blijven ■■Mr: Donderdag 30 januari 2003 EENDRACHTBODE, DE THOOLSE COURANT 19 In Oud-Kempenshofstede, tegen de dijk van Moggershil, stonden vóór 1953 een drietal boerderijen en wat huizen. Vanouds werd dat de Rijkebuurt genoemd. Op de groot ste boerderij woonde Adriaan Geluk met zijn vrouw en zoons Jo en Wim. Rechts hiervan stond het spulletje van Jan de Rijke en zuster Ma (van Soare). Links van de weg woonden Rook Rijnberg en Leen Hage met hun gezin nen. Iets verder naar de zeedijk stond een spulletje waar Gillis Niemantsverdriet met zijn vrouw en dochtertje Plo nie woonde. Dat gezin is met hun ingestorte huis aange spoeld aan de dijk. Ze hadden geen droge draad meer aan het lijf, liepen in natte dekens gehuld en zijn maandag 2 februari aan de zeedijk door een vissersboot opgepikt. Bergingsploeg Familie Gaakeer ontkomt op vlot van boerderij naar Oudelandsedijk Telefoondraden 1953 20Ü3 Betuwe Peilboot Houten hamers Urenlang zaten mensen in Stavenisse in kou en wind op de daken Op zolder weggedreven Andere wereld Bij Jan Janse waren Hubrecht van Vossen en zijn vrouw Jans in huis. En ook hun zoon Ko met zijn vrouw Willy, die op het laatst van de maand een baby verwachtte. Ze waren net boven toen de dijk van het Nieuweland (de Margarethapolder) doorbrak. Janse, hij is inmiddels overleden, vertelde zijn ervaringen aan Bram Smits. Het verhaal van mensen die zogezegd veilig bovenop een dijk zaten. Het huis van Rijnberg stortte ook in. Rook, zijn vrouw en zoon Cor zijn met moeite op het dak van het huis van Hage kunnen komen, en door het dakraam op zolder gekomen. Leen Hage maakte een vlotje met daarop kinderkleertjes en liet dat naar de dijk drijven voor het kind van Niemantsverdriet. De gezinnen van Geluk, Hage en Rijnberg zijn 's maandags met een rubberboot door Thoolse vissers aan de dijk ge bracht. Ze zijn langs de zeedijk ge lopen, bij laag water over de resten van de verwoeste dijk van de Mar- garethapolder, naar het veer en daar aan boord van een vissersboot ge gaan die hen naar Tholen bracht. Jo Geluk vertelde dat hij en Wim op zolder sliepen, en zijn ouders bene den. „In de rampnacht werden we wakker van grote schreeuwen bene den. Tegelijk kwamen vader en moeder de trap op; er stond meer dan een kniehoogte water in huis." Het duurde maar even of het water stond aan de bovenste traptrede, maar op zolder kwam het niet. Op de zolder gaf een groot raam uit zicht op de Moggershilpolder, ter wijl een dakraam aan de zuidkant zat. „Onze schuur schijnt al direct in elkaar gezakt te zijn. Dat wil zeg gen dat de zijkanten uit elkaar ge weken zijn en het dak plat naar be neden gekomen is." Alle koeien van Geluk verdronken. Van de paarden zagen ze er een zwemmen met aan de teugel de kribbebalk, terwijl een ander met zijn kop boven water tus sen het wrakhout lag. „Ik ben nog door het dakraam op het dak ge klommen en kon daar de ravage zien van de ingezakte schuur." Tot maandagmiddag zat het viertal op zolder. Er lagen daar wat appels en op een gegeven moment kwam er een halfvolle fles cognac in het trap gat gedreven. „Dus hadden we wat te drinken!" Jan en Ma van Soare de Rijke zaten op en achter de dijk (Moggershil was droog gebleven). Hun huis lag in elkaar. Ook Gilis Niemantsver driet met Ka van Eenennaam liepen daar in nachtgewaad met dekens rond het lijf. Hun oudste dochter Plonie was nog maar een baby. Later die zondag zijn Johannes van 't Hof, zijn vrouw en zoon Jap via een ladder op de dijk gekomen. De Gelukken konden dat vanaf hun huis zien. Er stond daar ergens in de hoek bij d'n Tol, in Moggershil, een klampje stro. Daar zijn die mensen ingekropen. Twee varkens die er rondliepen, nestelden zich eveneens in het stro. Gillis en Ka hebben de kleine Plonie toen tussen die var kens gelegd om warm te blijven. Jo Geluk: „Zaterdagmorgen 7 fe bruari, toen ik met Hein Heijboer bij de Thoolse brug van de dukw klauterde, was de eerste Stavenisse- naar die ik ontmoette, Arjoan Ge luk. Hij riep: Ee Bram, ik niks mêê over as m'n ondje in 'n oap pe- toaten in Mokesil. Noe bin 'k op zoek nae Knippe (Arnold Knippen, aardappelhandelaar in Stavenisse - BS) om die te verkoapen!" Ja dat hondje, zegt Jo, dat is gered. „En die aardappels, die hebben we alle maal over de zeedijk heen gedragen in een Thoolse vissersschuit en in de Sint-Annalandse kaai gelost." Jo - die tegenwoordig in Sint-Maar tensdijk woont - is al gauw bij de bergingsploeg gaan werken onder leiding van Jan van Gorsel. Die heeft alle kadavers opgeruimd. De dode koeien van Geluk zelf hebben ze over het dijkje van Moggershil gesleept. Daar vandaan zijn ze met een sleepboot van het Franse leger naar de haven gesleept en in een schip geladen. Een troosteloze aanblik bieden een volledig vernielde woning aan de Wilhelminastraat met een van de zijgevel beroofd ander huis. In de rampnacht, toen het water al vanuit de Margarethapolder over de verlaagde overgang Kloetsedijk-Buurtweg de Oud-Kempenshofste- depolder instroomde, zijn Ko den Braber en zijn zoons Kees en Leen met de flets de Oudelandsedijk opgereden. Aan hun linkerkant zagen ze het water over het land aankomen. Ze wilden bij Kees Gaakeer nog gaan waarschuwen. Maar doordat er teveel water op de dam stond, konden ze niet meer op die boerderij komen. Wat verderop stonden twee huizen met zoon Johannes woonden én op een oud stukje dijk bij 'de huile'. In één daarvan woonde David Rid derhof alleen, in het andere Wim Wesdorp Czn. met vrouw Tan Hage en kind. Eén van de Den Brabers is bij deze mensen gaan waarschuwen, terwijl een van de anderen bij David Gaakeer ging kloppen en zeggen dat er bij het dorp een dijk doorgebro ken was. Vervolgens hebben ze de andere, daar op het Diepe Gat wo nende, mensen opgeklopt. In het eerste huisje links in Oud-Kem penshofstede Willem Guiljam met Wan Quaak. Wat verderop het spul letje waar de weduwe Jac. Geluk dochter Lena met haar man Arjaan Quist en kinderen Jo en Jacob. Aan de andere kant van de dijk woonde Kees Goedegebuure met vrouw. Volgens Anton Gaakeer zijn de laatstgenoemden, met Guiljam en Wan, de Paaldijk opgegaan richting Santhil. De familie Geluk is de An- navosdijk opgelopen. Behalve Jo hannes, die met een paar koeien de dijk over ging naar de schuur van Kees Goedegebuure. Begrijpelijk, want Den Braber had gezegd dat 't Ouwland volliep. David Ridderhof is, met een karretje achter zijn fiets met een bed erop, bij David Gaa keer binnengekomen. Wim Wes dorp is met vrouw en kind de dijk opgegaan terwijl het water al hoog gekomen was. Tan en haar kind schijnen ergens bij het Diepe Gat van de dijk gespoeld te zijn, in het prikkeldraad vastgeraakt en ver dronken. David Gaakeer met vrouw en vijf kinderen, en Ridderhof, zijn in de kamer rond de kachel gaan zitten in afwachting van de dingen die komen zouden. En dat zou wel meevallen, dacht Gaakeer. „Want misschien is er ergens bij Wullem Smit een gat in de dijk, maar wij zitten dan nog ach ter de Oudelandsedijk." (de boerde rij waar nu zoon Adrie woont - BS). Anton vertelde: „We hadden er niet bij stilgestaan dat wij, hoewel we ki lometers ver van 't Scheld woonden, tóch door de Scheldsedijk water zouden kunnen krijgen." Plotseling hoorden ze een vreemd geluid boven het gebulder van de storm uit. „We wisten van schrik niet wat er gebeur de, maar ineens was er een hoop wa ter in huis. Wij allemaal de zolder op. Niemand was meer droog. Het duurde maar even en ik zag iets heel vreemds. Onder de zolder hoorden we het water klotsen en.... uit alle naden van de zolder werd stof naar boven geblazen!" Al snel kwam het water ook óp de zolder. Aan de ach terkant was een dakraam, waaronder zakken graan opgestapeld lagen. Over die zakken gingen ze allemaal het dak op. Een hoop dakpannen werden weggegooid om over de nok naar de voorkant van het huis te kunnen kruipen. Daar vandaan kon den ze op het hoger liggende schuur- dak komen. „David had gezegd: We moeten in de schuur zien te komen." Jr rmaea-H*. i IHKp TiiJIB I Over de nok van de schuur kropen ze terug naar dc achterkant, waar ze door een dakraam op een hooitas konden komen. Ze zaten er tot het licht werd. David zei dat ze aan de dijk moesten zien te komen, want als ze bleven en alles stortte in, dan zouden ze verdrin ken." Met draden en touwen werden zwa re diltbalken aan elkaar gebonden (die balken lagen, zoals in alle schu ren, boven de dorsvloer). De boel werd van de bintbalken geduwd en daar lag hun vlot. De mendeuren waren uit de schuur gespoeld en David kon zo naar bui ten varen, in zijn handen een meet roede (3,65 meter) als vaarboom. Aan het vlot had hij lange telefoon draden bevestigd (die had toen bijna iedereen, allemaal nog van na de be vrijding in 1944 toen de Engelse wachttroepen kilometers draad langs wegen en dijken hadden gelegd als verbindingslijnen). Het ene eind van de draad moesten ze in de schuur la ten vieren terwijl hij naar de dijk voer. Tenminste, dat was de bedoe ling. Maar het vlot was amper buiten de schuur of wind en stroming kre gen er vat op. In een ommezien was David ermee om de hoek van de schuur verdwenen. Terwijl ze in de schuur trokken, kwam hij met be hulp van de vaarboom met veel moeite weer aan de voorkant. En na inspannend getob wist David aan de dijk te komen. De afstand tussen schuur en dijk was toen korter dan nu, want met de verkaveling is na derhand de bochtige Oudelandsedijk rechtgetrokken en meer noordelijk gelegd. „In ieder geval hadden we nu als het ware een heen-en-weer veer dienst tot stand gebracht", vervolgde Anton Gaakeer. In de schuur trokken ze het lege vlot in hun richting. Twee man ging erop zitten en die werden door David naar de dijk getrokken. Op deze manier kwamen ze allemaal aan de dijk. Ze hadden inmiddels ge zien dat de schuur van oom Kees Gaakeer verdwenen was, maar dat het huis er nog stond. Het zou echter in de loop van zondag instorten. Toon Gaakeer, die nu in Bergen op Zoom woont, stond doodsangsten uit en is de enige overlevende van dit gezin. De huizen op 'de huile', het huisje van Guiljam en het spulletje van familie Geluk, dat alles was weg. „We zijn gaan lopen richting Anna- vosdijk. Daar stond Kees de Boer met zijn koeien op de dijk." Toen ze langs het spulletje van Kees Goede gebuure liepen, zagen ze door het gat van de mendeuren een hoofd op een dilt. Ze dachten dat het de bewoner was. Maar later vertelde Johannes Geluk dat hij dat was geweest. Bij Neleward Hage zagen ze dat de fa milie Geluk op de bovenverdieping zat. Bij de Zoutendam was een verla ging in de dijk, ze moesten er tot hun knieën door het water. Daar zagen ze een verdronken vrouw liggen, het was Mientje Hage-Sonke. Over de dijk kwam de groep bij Toos van Luijk op de Molendijk. Ze wilden naar hun oom, bakker Piet Gaakeer, en dachten dat er op Sint-Annaland niets was gebeurd. „Maar toen we van de Molendijk op de kade kwa men, schrokken we van de verwoes tingen in de Voorstraat." 's Nachts waren daar de vloedplanken doorge broken. Water was er niet meer te zien, dat was al in de sloten rond het dorp gelopen. „We zijn nog een poosje ergens binnen geweest en al gauw met de bus naar Tholen ge gaan. Daar vonden we onderdak bij Urbaan Smits." De andere week ging het gezin Gaakeer naar Herveld in de Betuwe. Tot in de zomer woonden ze daar in een gedeelte van het huis van Bert van Putte. Ko den Braber en zijn zoons zijn naar Hein Gunter gegaan. Die was getrouwd met Jans den Bra ber en woonde in het knechtshuis bij de boerderij Kroon-Warde, aan de Keizersweg in de Uiterst Nieuwland- polder. Bram de Rijke en zoon Piet woonden in de Kerkweg in Stavenisse. Ze waren in de rampnacht uit bed gekomen. Bram had al uitgekeken naar een auto om zijn zwakke vrouw naar het dorp te laten brengen, maar er was er geen beschikbaar. Piet was naar de haven geweest en was te ruggekomen met Johannes de Vries en Kees Steendijk. De trekdulf bij de armhuizen stond al vol water. „Och ja," zei De Vries, „er komt wat water over de dijk." En Kees Steendijk zei: „Ik ga eerst maar eens een kommetje thee drinken." „Hij heeft geen thee meer gedron ken", aldus Piet de Rijke. „Ik liep nog een paar huizen verder en er stonden en liepen overal mensen op de Kerkweg. En ik sprak nog met Jap Riedijk die zei: 'Ik ga niet weg, want als 't Scheld volloopt, komt het toch niet hoger dan halverwege de kamer en dan gaan we naar de zolder'. Er kwam toen al wat water tussen de schuur van De Vries en het huis van Jap Riedijk. Toen ineens zeiden de mensen tegen elkaar: 'Kijk 'ns over Scheld, allemaal sneeuw'. Maar het was een muur van schuim en water. Met ontembaar geweld sloeg het door het genoemde slop recht in het tegenoverliggende slop tussen Chris- tiaan Luijk en Louw den Engels man." Net voor dat slop stond een elektriciteitspaal en daar greep een man zich aan vast, aldus Piet de Rijke die twee huizen ervandaan nog droog stond en deze in doodsnood hoorde schreeuwen. Op hetzelfde moment vloog De Rij ke, met Aijaan van 't Veer die daar juist op weg naar huis liep, de deur in, trok deze achter zich dicht en rep te zich naar de zolder. Hij keek nog door het dakraam naar het Scheld en hoorde nog even schreeuwen, maar de man kon zich niet langer vasthou den en verdronk. In de huizen aan de overkant, die lager waren, stond het water zeker al een halve meter op zolder. „Kort daarna hoorden we een afgrijselijk geschreeuw en gekrijs. Toen stortten de huisjes van Riedijk, W. Wielaard, J. Stoutjesdijk enz. in elkaar. De bewoners werden meege sleurd richting Sint-Maartensdijk." Al heel gauw kwam het water ook in de woning van De Rijke op de zolder. Ze hadden de trap opgehaald en deze op de binten gelegd evenals stukken van ledikanten, en zijn daarop gaan zitten. Ondertussen werd het een on beschrijfelijk geweld en lawaai tegen het huis. Stukken van de schuur van De Vries ramden de voorgevel emit, waardoor de zolder schuin kwam te hangen. Ze werden zich ervan bewust dat ze, wilden ze kans maken dit te overleven, het dak op moesten. Maar hoe? Een dakraam aan de luwzijde was er niet. Wat nooit gebeurde, maar nu had De Rijke een knipmes in zijn zak. Daarmee heeft hij, hangende aan het gebint, in het dakbeschot gekerfd en gestoken, net zolang tot hij er een gat in kon trappen. De Rijke, zijn ou ders en Van 't Veer gingen het dak op, dat stond te schudden en sidderen on der het tomeloze watergeweld. Het eigen huis was half weggeslagen, maar wat ze nu zagen was nauwelijks te vertellen. Ze hebben er in storm en kou gezeten van vier uur 's nachts tot ongeveer vier uur zondagmiddag. Rechts van hen, verder de Kerkweg in, stond nog het restant van het huis van de buren Bram Smits Qzn. en Adrie Dorst. Die waren al eerder naar het dorp gegaan. Verderop waren, zo ver ze zien konden, alle huizen weg. Links, in de richting van het dorp, stonden nog stukken van huizen. Daar zaten ook mensen op de daken en die schoven over de daken heen almaar in hun richting. Waarom? Wel, de huizen begonnen onder hen in te storten en daarom vluchtten ze naar het dak van de buren tot ook dat huis het begon te begeven. Uiteinde lijk waren zeven van de acht huizen weggevaagd. Het huis van Bram de Rijke bleef half verzakt staan. Bij hen op het dak waren zijn broer Tinus de Rijke met vrouw, weduwe Pipping een Izak van Bram Hage (die bij vrouw Pipping binnengevlucht was). Ze zaten er met zijn achten van vier uur 's nachts tot zondagmiddag een uur of vier. Toen werden ze gered met de peilboot van het waterschap, die met zo'n vijftien personen en beman ning naar de Voorstraat voer. Izak Hage was 's morgens rond elf uur al wadend en zwemmend richting het postkantoor gegaan. Het gezin De Rijke bracht de avond en nacht met verschillende andere mensen door op de Molendijk in de woning van Ar jaan Bolier. In de politiewoning in hetzelfde rijtje woonde agent Geuze, die was op het dorp. De gezusters Luik zijn verdron ken. Die mensen waren beneden toen het water kwam. Christiaan Luik en zijn vrouw verdronken eveneens. Louw den Engelsman en zijn vrouw woonden aan de overzijde van het slop en hadden nogal wat spullen naar boven gedaan. Ze zijn met huis en alles weggespoeld en omgeko men. Aan de andere kant van de Kerkweg stonden rijen met wat oude re woningen. Jap Riedijk met zijn vrouw Willemien Stoutjesdijk en zoon Adriaan zijn vermoedelijk met hun huis weggespoeld. Dan het huis waarin Jan Stoutjesdijk, zijn vrouw Koos Hoek en hun nicht Kee Rooze- mond woonden. „Ik weet niet of deze mensen thuis waren of al op het dorp. Ze zijn in ieder geval niet verdron ken", vertelde De Rijke. Bij Wullem Wielaard was hij die nacht nog in huis geweest. „Oom Wullem stond met zijn leren jas aan in huis en tante Aal (Wesdorp) lag of zat, met hart kloppingen van angst, in de bedstede. Naar men wel heeft gezegd, is hun zoon Gerard met vrouw Elizabeth van Beveren en zes jongens - deze mensen woonden in het laatste huis in de Kerkweg (nu woont daar Ko Polderman - BS) - op weg naar het dorp bij zijn ouders binnengevlucht voor het aanstromende water. Deze tien mensen zijn daar jammerlijk ver dronken." De Rijke vervolgde: „Neem van Di- na (Nehemia Potappel Joh.zn.) ver telde me pas - Bram Smits tekende De Kerkweg in Stavenisse werd vijftig jaar geleden zwaar getroffen. dit in 1978 op - dat hij in de ramp nacht met een groep mensen aan het oude gemeentehuis stond. Dijkbaas Nortier kwam eraan en vroeg Neem of hij nog langs de zeedijk naar de tweede nol durfde. Maar dat durfde deze niet. Hij was pas nog naar de eerste nol geweest en had daar staan roepen aan Bert van Haaften waar geen licht brandde. Potappel noemde het onbegonnen werk, maar zou het wel aandurven met een paar man met een auto. Op dat moment kwam M. Mol aanrijden en die was bereid naar de Scheldsedijk te rijden. Potappel ging mee en ook Gerard Wielaard. Over de Molendijk reden ze naar de tweede nol. Toen ze in een bocht het terrein opreden van de Duitse bun kers uit de Tweede Wereldoorlog, zag Potappel door de betonnen bun kergang die vanuit de tweede nol dwars door de zeedijk in de polder uitkwam, een geweldige stroom zee water op hen afkomen. 'Gauw Mol, omkeren', riep hij. En zo vlug als maar kon reden ze terug naar het dorp. Onderweg was het of ze met houten hamers op de auto sloegen, zoveel water sloeg er al over de be- tonmuur die daar op de zeedijk stond. Bij het gemeentehuis gekomen, stap ten ze weer uit. 'Hoe is het aan de zeedijk?', vroegen de omstanders. 'Mensen, als er geen wonder ge beurt, dan is het verloren', zei Neem Potappel. 'Dat moet je niet zeggen. Je maakt de mensen in paniek', was de reactie. Potappel herinnerde zich dit nog sterk, maar heeft nooit gewe ten wie dit zei. Tegen Gerard Wiel aard zei hij: 'Jongen, zie gauw je vrouw en kinderen op het dorp te krijgen, want dat gaat niet goed'. Wielaard wist niet waar hij heen moest. 'Denk je dat dat wat geeft? In zo'n toestand kun je bij iedereen bin nen. Zie maar op de Molendijk te ko men', aldus Potappel. Zo is Wielaard weggegaan naar vrouw en zoons. Misschien heeft hij zijn ouders nog mee willen nemen naar het dorp, maar ze kwamen allen jammerlijk om. En diep tragisch: zijn eigen huis bleef grotendeels overeind." Vlakbij in dat rijtje huizen in de Kerkweg woonde ook Willem de Rijke met zijn vrouw Aaltje Hage. Deze mensen vluchtten tevergeefs naar de zolder; hun huis stortte in. Ze wisten nog op een stuk zolder of dak te komen en dreven weg, meer onder dan boven water. Onderweg riep zijn buurman Adriaan Hage hem aan, die ook op een stuk hout dreeft. 'Maar ik kan het niet houden, riep hij, en mijn vrouw is verdronken, nu moet ik ook verdrinken'. Het was zo, zijn lijk werd later aan de 'kwade dijk' ge vonden. Willem de Rijke overleefde het. Hij spoelde bij dezelfde dijk aan, maar zijn vrouw was stervende. Hij wist haar nog door het wrakhout heen op de dijk te krijgen, maar de levensgeesten waren geweken. Dan stond aan de Kerkweg ook de grote boerenschuur van familie De Vries, Johannes, Lena, Wan en Keet je. Ze woonden naast de schuur. Dan Piet Potappel en Grada Dorst, in het derde huis Adriaan Neele met vrouw Maria de Vries en dochter Lien. De ze laatsten waren in de rampnacht bij hun broer en zusters, ze waren op de zolder gevlucht. Het echtpaar Potap- pel-Dorst zat ook op zolder, want toen hun huis instortte, hoorden zij hen in doodsangst schreeuwen. Het huis van familie De Vries stond ook te wankelen en ze dachten niet an ders dan ook om te komen. Maar toen gebeurde het wonderlijke. Het huis van Piet en Grada stortte in en tegelijk viel ook de tussenmuur eruit. Dak en zolder waar Piet en Grada tussen zaten, werd in zijn geheel om gekeerd met de zolderbalken naar boven. Dit bleef zo even liggen tegen de nu open zolderrand van de De Vriezen en zij kregen tijd om er met zijn allen op te springen. Onbegrijpe lijk, Lena was een oud zwak mens die haar hele leven veel op bed had gelegen met chronische pleuritis; Wan was stokdoof, stijf en krom. En toch kwamen ze op het vlot en dre ven weg. Helaas zijn Lena en Wan onderweg van de zolder gespoeld. Keetje schijnt nog geleefd te hebben toen ze aan de dijk spoelden, maar stierf daar nog op het vlot. Marie leek ook meer dood dan levend toen ze op de 'kwade dijk' uur na uur ver geefs op hulp wachtten. In de loop van zondag zijn ze naar Sint-Maar tensdijk gebracht naar de familie L. van As, wiens vrouw hun nicht was. Daar heeft Marie nog dagenlang in levensgevaar verkeerd. „Wat was het voor mij een oase als we de eerste weken na de ramp wei eens een avond bij de familie Van As doorbrachten", zei De Rijke. „Ik reed dan met Piet van Beveren ach terop de motor mee. Over de dijken langs Sint-Annaland met aan weers zijden zeewater. Zo in het donker naar Smurdiek en 's avonds laat weer terug naar ons verlaten dorp. Nooit vergeet ik de sfeer, beleef ged urig opnieuw de nare toestand die ons toen verlaten, verdronken dorp bood. Je was dan even in een andere wereld geweest, die voor ons zo on werkelijk ver weg leek. Een vredig huiselijk tafereel, een kamer ge stoffeerd en gemeubileerd, een ge- Over de watersnood in zijn woonplaats schreef Bram Smits al in de jaren vijftig het boekje 'Stavenisse door storm en vloed ver woest'. Maar de amateur-historicus verzamelde ook in de jaren erna veel informatie. Hij interviewde overlevenden en vertrouwde hun verhalen over de Ramp aan het papier toe. Een aantal daar van wordt hier weergegeven. Janse zag maar geen licht bij Kee Wielaard, waar Teun met haar man en een klein kind in huis waren. Hij ging kloppen, maar geen reactie. Zo hard hij kon, bonkte Janse op een klein raampje. Eindelijk ging het licht aan, Piet verscheen en vroeg wat er opdeed. „Trek gauw wat kleren aan en kom naar bo ven", zei Janse. Ze waren nét bo venop de dijk toen het doorbrak. Maar Joane van Oeveren met Lin- dert zaten toen nog in hun huisje. Die hoorden ze bij Janse, die hen eigenlijk vergeten was maar ook geen tijd had gekregen om te waar schuwen, alsmaar roepen. Die men sen zijn op zondagmiddag met een bootje opgehaald. Ook het gezin van Janses zwager Flup Westdorp zat bij hen. Vóór de doorbraak waren die al op de Stoof- dijk. „Noe gae ik m'n vaarkje nog aele", zei Flup. Terwijl hij bezig was, hoorde hij wat bijzonders. Hij vloog naar de Stoofdijk en moest al tot zijn middel door het water. Hu brecht van Vossen wilde om zijn spa bij Ko Droogendijk, waar hij had gewerkt. Hij dacht hem nodig te hebben om aan de dijk te werken. Janse zei: „Daar hoefje niet om. Ik verkoop ze, dus je neemt er maar één uit mijn winkel." Ook Van Vos- sens zoon Ko en zijn vrouw Jans zeiden dat hij er niet om moest gaan. Maar op een moment dat nie mand er op lette, ging hij toch de deur uit, eerst zijn pakje tabak aan zijn vrouw gevend. Al gauw misten ze hem. Vóór het water kwam, is hij naar de Buurtseweg gegaan en jammerlijk verdronken. Jans had er geen erg in, maar Ko begreep het ineens: de man was zijn dood tege moet gegaan. Jans had niet eens een mantel aan. Ze kreeg een manchester jas van Janse en daar is ze mee weggegaan ook. Op een gegeven moment kwam Jan Janse achter, in het hou ten keukentje dat op ijzeren palen gebouwd was. Hij hoorde er het water tegenaan klotsen en dacht: dat komt ook in huis. ledereen is toen naar boven gegaan. Ze waren er net, toen het water al op de vier de tree van de trap stond. En dat midden op de Stoofdijk. Uit het slop kwam een vreselijk lawaai van het water dat zich een uitweg zocht. Het huis stond te trillen. Ko's vrouw Willy en Bertje Janse, die op bed lagen, voelden dat het best. Twee nieuwe fietsen in de etalage stonden tot de trappers in het water. zeliig snorrende kolenkachel. Boven de tafel midden in de kamer een lampekap met een elektrische peer erin. En hoe degelijk waren de ge sprekken bij deze mensen. Ze stam den uit en leefden nog een weinig fn de eeuw voor ons." De Rijke beschreef hoe ze terugre den in de vroege nacht. Over de Eer ste Dijk naar de Vierde Dijk, langs Reigersgat 'eule, langs Sant'il over de Paaldijk. Ze trokken een andere wereld binnen. De Oudelandsedijk half weggespoeld, omzoomd met verdronken beesten, lijken van men sen, vrachten van het eens vruchtba re land, binten van huizen en schu ren, jassen, hoeden, gouden krullen, speelgoedpoppen, bijbels, have en goed van ons die leefden en van hen die verdronken. De Stoofdijk, hier en daar een gat, de granietkeien weggespoeld, de huizen. Niemand woonde erin. Dan de kaai. Hier en daar een lichtspleet in het café en op wat scheepjes. „Eindelijk waren we thuis, in het huis van Jan van Beveren op de Mo lendijk. Kees van Ubrecht Smits was nog op. Hier huisden we met enkelen temidden van stank en mod der. Het water stond er een meter hoog. Een kachel brandde met zilte kolen, terwijl het vloerbedeksel rotte en dampte, en de geur van dit alles zich vermengde met de walm van stal- lantaarns. Kop noch bord of pan in het huis was ongebruikt. Er was geen water om te wassen. Ook de mannen zelf waren vuil. Ze slie pen op zolder onder deksel waar het zilt niet uit wilde drogen. Maar nie mand maakte er een woord aan vuil, het was niet belangrijk."

Krantenbank Zeeland

Eendrachtbode /Mededeelingenblad voor het eiland Tholen | 2003 | | pagina 19