'Uit alle naden van de zolder werd
het stof naar boven geblazen'
50 fl er de n k I
I
Een muur van schuim en water
viel over huizen aan de Kerkweg
Noe gae ik m'n
vaarkje nog aele
Kleine Plonie bij varkens
gelegd om warm te blijven
■■Mr:
Donderdag 30 januari 2003
EENDRACHTBODE, DE THOOLSE COURANT
19
In Oud-Kempenshofstede, tegen de dijk van Moggershil,
stonden vóór 1953 een drietal boerderijen en wat huizen.
Vanouds werd dat de Rijkebuurt genoemd. Op de groot
ste boerderij woonde Adriaan Geluk met zijn vrouw en
zoons Jo en Wim. Rechts hiervan stond het spulletje van
Jan de Rijke en zuster Ma (van Soare). Links van de weg
woonden Rook Rijnberg en Leen Hage met hun gezin
nen. Iets verder naar de zeedijk stond een spulletje waar
Gillis Niemantsverdriet met zijn vrouw en dochtertje Plo
nie woonde. Dat gezin is met hun ingestorte huis aange
spoeld aan de dijk. Ze hadden geen droge draad meer aan
het lijf, liepen in natte dekens gehuld en zijn maandag 2
februari aan de zeedijk door een vissersboot opgepikt.
Bergingsploeg
Familie Gaakeer ontkomt op vlot van boerderij naar Oudelandsedijk
Telefoondraden
1953 20Ü3
Betuwe
Peilboot
Houten hamers
Urenlang zaten mensen in Stavenisse in kou en wind op de daken
Op zolder weggedreven
Andere wereld
Bij Jan Janse waren Hubrecht van Vossen en zijn vrouw
Jans in huis. En ook hun zoon Ko met zijn vrouw Willy,
die op het laatst van de maand een baby verwachtte. Ze
waren net boven toen de dijk van het Nieuweland (de
Margarethapolder) doorbrak. Janse, hij is inmiddels
overleden, vertelde zijn ervaringen aan Bram Smits. Het
verhaal van mensen die zogezegd veilig bovenop een
dijk zaten.
Het huis van Rijnberg stortte ook in.
Rook, zijn vrouw en zoon Cor zijn
met moeite op het dak van het huis
van Hage kunnen komen, en door
het dakraam op zolder gekomen.
Leen Hage maakte een vlotje met
daarop kinderkleertjes en liet dat
naar de dijk drijven voor het kind
van Niemantsverdriet. De gezinnen
van Geluk, Hage en Rijnberg zijn 's
maandags met een rubberboot door
Thoolse vissers aan de dijk ge
bracht. Ze zijn langs de zeedijk ge
lopen, bij laag water over de resten
van de verwoeste dijk van de Mar-
garethapolder, naar het veer en daar
aan boord van een vissersboot ge
gaan die hen naar Tholen bracht.
Jo Geluk vertelde dat hij en Wim op
zolder sliepen, en zijn ouders bene
den. „In de rampnacht werden we
wakker van grote schreeuwen bene
den. Tegelijk kwamen vader en
moeder de trap op; er stond meer
dan een kniehoogte water in huis."
Het duurde maar even of het water
stond aan de bovenste traptrede,
maar op zolder kwam het niet. Op
de zolder gaf een groot raam uit
zicht op de Moggershilpolder, ter
wijl een dakraam aan de zuidkant
zat. „Onze schuur schijnt al direct
in elkaar gezakt te zijn. Dat wil zeg
gen dat de zijkanten uit elkaar ge
weken zijn en het dak plat naar be
neden gekomen is." Alle koeien van
Geluk verdronken. Van de paarden
zagen ze er een zwemmen met aan
de teugel de kribbebalk, terwijl een
ander met zijn kop boven water tus
sen het wrakhout lag. „Ik ben nog
door het dakraam op het dak ge
klommen en kon daar de ravage
zien van de ingezakte schuur." Tot
maandagmiddag zat het viertal op
zolder. Er lagen daar wat appels en
op een gegeven moment kwam er
een halfvolle fles cognac in het trap
gat gedreven. „Dus hadden we wat
te drinken!"
Jan en Ma van Soare de Rijke zaten
op en achter de dijk (Moggershil
was droog gebleven). Hun huis lag
in elkaar. Ook Gilis Niemantsver
driet met Ka van Eenennaam liepen
daar in nachtgewaad met dekens
rond het lijf. Hun oudste dochter
Plonie was nog maar een baby.
Later die zondag zijn Johannes van
't Hof, zijn vrouw en zoon Jap via
een ladder op de dijk gekomen. De
Gelukken konden dat vanaf hun
huis zien. Er stond daar ergens in de
hoek bij d'n Tol, in Moggershil, een
klampje stro. Daar zijn die mensen
ingekropen. Twee varkens die er
rondliepen, nestelden zich eveneens
in het stro. Gillis en Ka hebben de
kleine Plonie toen tussen die var
kens gelegd om warm te blijven.
Jo Geluk: „Zaterdagmorgen 7 fe
bruari, toen ik met Hein Heijboer
bij de Thoolse brug van de dukw
klauterde, was de eerste Stavenisse-
naar die ik ontmoette, Arjoan Ge
luk. Hij riep: Ee Bram, ik niks
mêê over as m'n ondje in 'n oap pe-
toaten in Mokesil. Noe bin 'k op
zoek nae Knippe (Arnold Knippen,
aardappelhandelaar in Stavenisse -
BS) om die te verkoapen!" Ja dat
hondje, zegt Jo, dat is gered. „En
die aardappels, die hebben we alle
maal over de zeedijk heen gedragen
in een Thoolse vissersschuit en in
de Sint-Annalandse kaai gelost."
Jo - die tegenwoordig in Sint-Maar
tensdijk woont - is al gauw bij de
bergingsploeg gaan werken onder
leiding van Jan van Gorsel. Die
heeft alle kadavers opgeruimd. De
dode koeien van Geluk zelf hebben
ze over het dijkje van Moggershil
gesleept. Daar vandaan zijn ze met
een sleepboot van het Franse leger
naar de haven gesleept en in een
schip geladen.
Een troosteloze aanblik bieden een volledig vernielde woning aan de Wilhelminastraat met een van de zijgevel beroofd ander huis.
In de rampnacht, toen het water al vanuit de Margarethapolder over
de verlaagde overgang Kloetsedijk-Buurtweg de Oud-Kempenshofste-
depolder instroomde, zijn Ko den Braber en zijn zoons Kees en Leen
met de flets de Oudelandsedijk opgereden. Aan hun linkerkant zagen
ze het water over het land aankomen. Ze wilden bij Kees Gaakeer nog
gaan waarschuwen. Maar doordat er teveel water op de dam stond,
konden ze niet meer op die boerderij komen.
Wat verderop stonden twee huizen met zoon Johannes woonden én
op een oud stukje dijk bij 'de huile'.
In één daarvan woonde David Rid
derhof alleen, in het andere Wim
Wesdorp Czn. met vrouw Tan Hage
en kind. Eén van de Den Brabers is
bij deze mensen gaan waarschuwen,
terwijl een van de anderen bij David
Gaakeer ging kloppen en zeggen dat
er bij het dorp een dijk doorgebro
ken was. Vervolgens hebben ze de
andere, daar op het Diepe Gat wo
nende, mensen opgeklopt. In het
eerste huisje links in Oud-Kem
penshofstede Willem Guiljam met
Wan Quaak. Wat verderop het spul
letje waar de weduwe Jac. Geluk
dochter Lena met haar man Arjaan
Quist en kinderen Jo en Jacob. Aan
de andere kant van de dijk woonde
Kees Goedegebuure met vrouw.
Volgens Anton Gaakeer zijn de
laatstgenoemden, met Guiljam en
Wan, de Paaldijk opgegaan richting
Santhil. De familie Geluk is de An-
navosdijk opgelopen. Behalve Jo
hannes, die met een paar koeien de
dijk over ging naar de schuur van
Kees Goedegebuure. Begrijpelijk,
want Den Braber had gezegd dat 't
Ouwland volliep. David Ridderhof
is, met een karretje achter zijn fiets
met een bed erop, bij David Gaa
keer binnengekomen. Wim Wes
dorp is met vrouw en kind de dijk
opgegaan terwijl het water al hoog
gekomen was. Tan en haar kind
schijnen ergens bij het Diepe Gat
van de dijk gespoeld te zijn, in het
prikkeldraad vastgeraakt en ver
dronken.
David Gaakeer met vrouw en vijf
kinderen, en Ridderhof, zijn in de
kamer rond de kachel gaan zitten in
afwachting van de dingen die komen
zouden. En dat zou wel meevallen,
dacht Gaakeer. „Want misschien is
er ergens bij Wullem Smit een gat in
de dijk, maar wij zitten dan nog ach
ter de Oudelandsedijk." (de boerde
rij waar nu zoon Adrie woont - BS).
Anton vertelde: „We hadden er niet
bij stilgestaan dat wij, hoewel we ki
lometers ver van 't Scheld woonden,
tóch door de Scheldsedijk water
zouden kunnen krijgen." Plotseling
hoorden ze een vreemd geluid boven
het gebulder van de storm uit. „We
wisten van schrik niet wat er gebeur
de, maar ineens was er een hoop wa
ter in huis. Wij allemaal de zolder
op. Niemand was meer droog. Het
duurde maar even en ik zag iets heel
vreemds. Onder de zolder hoorden
we het water klotsen en.... uit alle
naden van de zolder werd stof naar
boven geblazen!" Al snel kwam het
water ook óp de zolder. Aan de ach
terkant was een dakraam, waaronder
zakken graan opgestapeld lagen.
Over die zakken gingen ze allemaal
het dak op. Een hoop dakpannen
werden weggegooid om over de nok
naar de voorkant van het huis te
kunnen kruipen. Daar vandaan kon
den ze op het hoger liggende schuur-
dak komen. „David had gezegd: We
moeten in de schuur zien te komen."
Jr rmaea-H*. i
IHKp TiiJIB I
Over de nok van de schuur kropen ze
terug naar dc achterkant, waar ze door
een dakraam op een hooitas konden
komen. Ze zaten er tot het licht werd.
David zei dat ze aan de dijk moesten
zien te komen, want als ze bleven en
alles stortte in, dan zouden ze verdrin
ken."
Met draden en touwen werden zwa
re diltbalken aan elkaar gebonden
(die balken lagen, zoals in alle schu
ren, boven de dorsvloer). De boel
werd van de bintbalken geduwd en
daar lag hun vlot.
De mendeuren waren uit de schuur
gespoeld en David kon zo naar bui
ten varen, in zijn handen een meet
roede (3,65 meter) als vaarboom.
Aan het vlot had hij lange telefoon
draden bevestigd (die had toen bijna
iedereen, allemaal nog van na de be
vrijding in 1944 toen de Engelse
wachttroepen kilometers draad langs
wegen en dijken hadden gelegd als
verbindingslijnen). Het ene eind van
de draad moesten ze in de schuur la
ten vieren terwijl hij naar de dijk
voer. Tenminste, dat was de bedoe
ling. Maar het vlot was amper buiten
de schuur of wind en stroming kre
gen er vat op. In een ommezien was
David ermee om de hoek van de
schuur verdwenen. Terwijl ze in de
schuur trokken, kwam hij met be
hulp van de vaarboom met veel
moeite weer aan de voorkant. En na
inspannend getob wist David aan de
dijk te komen. De afstand tussen
schuur en dijk was toen korter dan
nu, want met de verkaveling is na
derhand de bochtige Oudelandsedijk
rechtgetrokken en meer noordelijk
gelegd. „In ieder geval hadden we nu
als het ware een heen-en-weer veer
dienst tot stand gebracht", vervolgde
Anton Gaakeer. In de schuur trokken
ze het lege vlot in hun richting. Twee
man ging erop zitten en die werden
door David naar de dijk getrokken.
Op deze manier kwamen ze allemaal
aan de dijk. Ze hadden inmiddels ge
zien dat de schuur van oom Kees
Gaakeer verdwenen was, maar dat
het huis er nog stond. Het zou echter
in de loop van zondag instorten.
Toon Gaakeer, die nu in Bergen op
Zoom woont, stond doodsangsten uit
en is de enige overlevende van dit
gezin. De huizen op 'de huile', het
huisje van Guiljam en het spulletje
van familie Geluk, dat alles was
weg.
„We zijn gaan lopen richting Anna-
vosdijk. Daar stond Kees de Boer
met zijn koeien op de dijk." Toen ze
langs het spulletje van Kees Goede
gebuure liepen, zagen ze door het gat
van de mendeuren een hoofd op een
dilt. Ze dachten dat het de bewoner
was. Maar later vertelde Johannes
Geluk dat hij dat was geweest. Bij
Neleward Hage zagen ze dat de fa
milie Geluk op de bovenverdieping
zat. Bij de Zoutendam was een verla
ging in de dijk, ze moesten er tot hun
knieën door het water. Daar zagen ze
een verdronken vrouw liggen, het
was Mientje Hage-Sonke. Over de
dijk kwam de groep bij Toos van
Luijk op de Molendijk. Ze wilden
naar hun oom, bakker Piet Gaakeer,
en dachten dat er op Sint-Annaland
niets was gebeurd. „Maar toen we
van de Molendijk op de kade kwa
men, schrokken we van de verwoes
tingen in de Voorstraat." 's Nachts
waren daar de vloedplanken doorge
broken. Water was er niet meer te
zien, dat was al in de sloten rond het
dorp gelopen. „We zijn nog een
poosje ergens binnen geweest en al
gauw met de bus naar Tholen ge
gaan. Daar vonden we onderdak bij
Urbaan Smits."
De andere week ging het gezin
Gaakeer naar Herveld in de Betuwe.
Tot in de zomer woonden ze daar in
een gedeelte van het huis van Bert
van Putte. Ko den Braber en zijn
zoons zijn naar Hein Gunter gegaan.
Die was getrouwd met Jans den Bra
ber en woonde in het knechtshuis bij
de boerderij Kroon-Warde, aan de
Keizersweg in de Uiterst Nieuwland-
polder.
Bram de Rijke en zoon Piet woonden in de Kerkweg in Stavenisse. Ze
waren in de rampnacht uit bed gekomen. Bram had al uitgekeken naar
een auto om zijn zwakke vrouw naar het dorp te laten brengen, maar
er was er geen beschikbaar. Piet was naar de haven geweest en was te
ruggekomen met Johannes de Vries en Kees Steendijk. De trekdulf bij
de armhuizen stond al vol water. „Och ja," zei De Vries, „er komt wat
water over de dijk." En Kees Steendijk zei: „Ik ga eerst maar eens een
kommetje thee drinken."
„Hij heeft geen thee meer gedron
ken", aldus Piet de Rijke. „Ik liep
nog een paar huizen verder en er
stonden en liepen overal mensen op
de Kerkweg. En ik sprak nog met Jap
Riedijk die zei: 'Ik ga niet weg, want
als 't Scheld volloopt, komt het toch
niet hoger dan halverwege de kamer
en dan gaan we naar de zolder'. Er
kwam toen al wat water tussen de
schuur van De Vries en het huis van
Jap Riedijk. Toen ineens zeiden de
mensen tegen elkaar: 'Kijk 'ns over
Scheld, allemaal sneeuw'. Maar het
was een muur van schuim en water.
Met ontembaar geweld sloeg het
door het genoemde slop recht in het
tegenoverliggende slop tussen Chris-
tiaan Luijk en Louw den Engels
man." Net voor dat slop stond een
elektriciteitspaal en daar greep een
man zich aan vast, aldus Piet de Rijke
die twee huizen ervandaan nog droog
stond en deze in doodsnood hoorde
schreeuwen.
Op hetzelfde moment vloog De Rij
ke, met Aijaan van 't Veer die daar
juist op weg naar huis liep, de deur
in, trok deze achter zich dicht en rep
te zich naar de zolder. Hij keek nog
door het dakraam naar het Scheld en
hoorde nog even schreeuwen, maar
de man kon zich niet langer vasthou
den en verdronk. In de huizen aan de
overkant, die lager waren, stond het
water zeker al een halve meter op
zolder. „Kort daarna hoorden we een
afgrijselijk geschreeuw en gekrijs.
Toen stortten de huisjes van Riedijk,
W. Wielaard, J. Stoutjesdijk enz. in
elkaar. De bewoners werden meege
sleurd richting Sint-Maartensdijk."
Al heel gauw kwam het water ook in
de woning van De Rijke op de zolder.
Ze hadden de trap opgehaald en deze
op de binten gelegd evenals stukken
van ledikanten, en zijn daarop gaan
zitten. Ondertussen werd het een on
beschrijfelijk geweld en lawaai tegen
het huis. Stukken van de schuur van
De Vries ramden de voorgevel emit,
waardoor de zolder schuin kwam te
hangen. Ze werden zich ervan bewust
dat ze, wilden ze kans maken dit te
overleven, het dak op moesten. Maar
hoe? Een dakraam aan de luwzijde
was er niet. Wat nooit gebeurde, maar
nu had De Rijke een knipmes in zijn
zak. Daarmee heeft hij, hangende aan
het gebint, in het dakbeschot gekerfd
en gestoken, net zolang tot hij er een
gat in kon trappen. De Rijke, zijn ou
ders en Van 't Veer gingen het dak op,
dat stond te schudden en sidderen on
der het tomeloze watergeweld.
Het eigen huis was half weggeslagen,
maar wat ze nu zagen was nauwelijks
te vertellen. Ze hebben er in storm en
kou gezeten van vier uur 's nachts tot
ongeveer vier uur zondagmiddag.
Rechts van hen, verder de Kerkweg
in, stond nog het restant van het huis
van de buren Bram Smits Qzn. en
Adrie Dorst. Die waren al eerder naar
het dorp gegaan. Verderop waren, zo
ver ze zien konden, alle huizen weg.
Links, in de richting van het dorp,
stonden nog stukken van huizen.
Daar zaten ook mensen op de daken
en die schoven over de daken heen
almaar in hun richting. Waarom?
Wel, de huizen begonnen onder hen
in te storten en daarom vluchtten ze
naar het dak van de buren tot ook dat
huis het begon te begeven. Uiteinde
lijk waren zeven van de acht huizen
weggevaagd. Het huis van Bram de
Rijke bleef half verzakt staan. Bij hen
op het dak waren zijn broer Tinus de
Rijke met vrouw, weduwe Pipping
een Izak van Bram Hage (die bij
vrouw Pipping binnengevlucht was).
Ze zaten er met zijn achten van vier
uur 's nachts tot zondagmiddag een
uur of vier. Toen werden ze gered met
de peilboot van het waterschap, die
met zo'n vijftien personen en beman
ning naar de Voorstraat voer. Izak
Hage was 's morgens rond elf uur al
wadend en zwemmend richting het
postkantoor gegaan. Het gezin De
Rijke bracht de avond en nacht met
verschillende andere mensen door op
de Molendijk in de woning van Ar
jaan Bolier.
In de politiewoning in hetzelfde rijtje
woonde agent Geuze, die was op het
dorp. De gezusters Luik zijn verdron
ken. Die mensen waren beneden toen
het water kwam. Christiaan Luik en
zijn vrouw verdronken eveneens.
Louw den Engelsman en zijn vrouw
woonden aan de overzijde van het
slop en hadden nogal wat spullen
naar boven gedaan. Ze zijn met huis
en alles weggespoeld en omgeko
men. Aan de andere kant van de
Kerkweg stonden rijen met wat oude
re woningen. Jap Riedijk met zijn
vrouw Willemien Stoutjesdijk en
zoon Adriaan zijn vermoedelijk met
hun huis weggespoeld. Dan het huis
waarin Jan Stoutjesdijk, zijn vrouw
Koos Hoek en hun nicht Kee Rooze-
mond woonden. „Ik weet niet of deze
mensen thuis waren of al op het dorp.
Ze zijn in ieder geval niet verdron
ken", vertelde De Rijke. Bij Wullem
Wielaard was hij die nacht nog in
huis geweest. „Oom Wullem stond
met zijn leren jas aan in huis en tante
Aal (Wesdorp) lag of zat, met hart
kloppingen van angst, in de bedstede.
Naar men wel heeft gezegd, is hun
zoon Gerard met vrouw Elizabeth
van Beveren en zes jongens - deze
mensen woonden in het laatste huis
in de Kerkweg (nu woont daar Ko
Polderman - BS) - op weg naar het
dorp bij zijn ouders binnengevlucht
voor het aanstromende water. Deze
tien mensen zijn daar jammerlijk ver
dronken."
De Rijke vervolgde: „Neem van Di-
na (Nehemia Potappel Joh.zn.) ver
telde me pas - Bram Smits tekende
De Kerkweg in Stavenisse werd vijftig jaar geleden zwaar getroffen.
dit in 1978 op - dat hij in de ramp
nacht met een groep mensen aan het
oude gemeentehuis stond. Dijkbaas
Nortier kwam eraan en vroeg Neem
of hij nog langs de zeedijk naar de
tweede nol durfde. Maar dat durfde
deze niet. Hij was pas nog naar de
eerste nol geweest en had daar staan
roepen aan Bert van Haaften waar
geen licht brandde. Potappel noemde
het onbegonnen werk, maar zou het
wel aandurven met een paar man met
een auto. Op dat moment kwam M.
Mol aanrijden en die was bereid naar
de Scheldsedijk te rijden. Potappel
ging mee en ook Gerard Wielaard.
Over de Molendijk reden ze naar de
tweede nol. Toen ze in een bocht het
terrein opreden van de Duitse bun
kers uit de Tweede Wereldoorlog,
zag Potappel door de betonnen bun
kergang die vanuit de tweede nol
dwars door de zeedijk in de polder
uitkwam, een geweldige stroom zee
water op hen afkomen. 'Gauw Mol,
omkeren', riep hij. En zo vlug als
maar kon reden ze terug naar het
dorp. Onderweg was het of ze met
houten hamers op de auto sloegen,
zoveel water sloeg er al over de be-
tonmuur die daar op de zeedijk
stond.
Bij het gemeentehuis gekomen, stap
ten ze weer uit. 'Hoe is het aan de
zeedijk?', vroegen de omstanders.
'Mensen, als er geen wonder ge
beurt, dan is het verloren', zei Neem
Potappel. 'Dat moet je niet zeggen.
Je maakt de mensen in paniek', was
de reactie. Potappel herinnerde zich
dit nog sterk, maar heeft nooit gewe
ten wie dit zei. Tegen Gerard Wiel
aard zei hij: 'Jongen, zie gauw je
vrouw en kinderen op het dorp te
krijgen, want dat gaat niet goed'.
Wielaard wist niet waar hij heen
moest. 'Denk je dat dat wat geeft? In
zo'n toestand kun je bij iedereen bin
nen. Zie maar op de Molendijk te ko
men', aldus Potappel. Zo is Wielaard
weggegaan naar vrouw en zoons.
Misschien heeft hij zijn ouders nog
mee willen nemen naar het dorp,
maar ze kwamen allen jammerlijk
om. En diep tragisch: zijn eigen huis
bleef grotendeels overeind."
Vlakbij in dat rijtje huizen in de
Kerkweg woonde ook Willem de
Rijke met zijn vrouw Aaltje Hage.
Deze mensen vluchtten tevergeefs
naar de zolder; hun huis stortte in. Ze
wisten nog op een stuk zolder of dak
te komen en dreven weg, meer onder
dan boven water. Onderweg riep zijn
buurman Adriaan Hage hem aan, die
ook op een stuk hout dreeft. 'Maar ik
kan het niet houden, riep hij, en mijn
vrouw is verdronken, nu moet ik ook
verdrinken'. Het was zo, zijn lijk
werd later aan de 'kwade dijk' ge
vonden. Willem de Rijke overleefde
het. Hij spoelde bij dezelfde dijk aan,
maar zijn vrouw was stervende. Hij
wist haar nog door het wrakhout
heen op de dijk te krijgen, maar de
levensgeesten waren geweken.
Dan stond aan de Kerkweg ook de
grote boerenschuur van familie De
Vries, Johannes, Lena, Wan en Keet
je. Ze woonden naast de schuur. Dan
Piet Potappel en Grada Dorst, in het
derde huis Adriaan Neele met vrouw
Maria de Vries en dochter Lien. De
ze laatsten waren in de rampnacht bij
hun broer en zusters, ze waren op de
zolder gevlucht. Het echtpaar Potap-
pel-Dorst zat ook op zolder, want
toen hun huis instortte, hoorden zij
hen in doodsangst schreeuwen. Het
huis van familie De Vries stond ook
te wankelen en ze dachten niet an
ders dan ook om te komen. Maar
toen gebeurde het wonderlijke. Het
huis van Piet en Grada stortte in en
tegelijk viel ook de tussenmuur eruit.
Dak en zolder waar Piet en Grada
tussen zaten, werd in zijn geheel om
gekeerd met de zolderbalken naar
boven. Dit bleef zo even liggen tegen
de nu open zolderrand van de De
Vriezen en zij kregen tijd om er met
zijn allen op te springen. Onbegrijpe
lijk, Lena was een oud zwak mens
die haar hele leven veel op bed had
gelegen met chronische pleuritis;
Wan was stokdoof, stijf en krom. En
toch kwamen ze op het vlot en dre
ven weg. Helaas zijn Lena en Wan
onderweg van de zolder gespoeld.
Keetje schijnt nog geleefd te hebben
toen ze aan de dijk spoelden, maar
stierf daar nog op het vlot. Marie
leek ook meer dood dan levend toen
ze op de 'kwade dijk' uur na uur ver
geefs op hulp wachtten. In de loop
van zondag zijn ze naar Sint-Maar
tensdijk gebracht naar de familie L.
van As, wiens vrouw hun nicht was.
Daar heeft Marie nog dagenlang in
levensgevaar verkeerd.
„Wat was het voor mij een oase als
we de eerste weken na de ramp wei
eens een avond bij de familie Van As
doorbrachten", zei De Rijke. „Ik
reed dan met Piet van Beveren ach
terop de motor mee. Over de dijken
langs Sint-Annaland met aan weers
zijden zeewater. Zo in het donker
naar Smurdiek en 's avonds laat
weer terug naar ons verlaten dorp.
Nooit vergeet ik de sfeer, beleef ged
urig opnieuw de nare toestand die
ons toen verlaten, verdronken dorp
bood. Je was dan even in een andere
wereld geweest, die voor ons zo on
werkelijk ver weg leek. Een vredig
huiselijk tafereel, een kamer ge
stoffeerd en gemeubileerd, een ge-
Over de watersnood in zijn woonplaats schreef Bram Smits al in
de jaren vijftig het boekje 'Stavenisse door storm en vloed ver
woest'. Maar de amateur-historicus verzamelde ook in de jaren
erna veel informatie. Hij interviewde overlevenden en vertrouwde
hun verhalen over de Ramp aan het papier toe. Een aantal daar
van wordt hier weergegeven.
Janse zag maar geen licht bij Kee
Wielaard, waar Teun met haar man
en een klein kind in huis waren. Hij
ging kloppen, maar geen reactie.
Zo hard hij kon, bonkte Janse op
een klein raampje. Eindelijk ging
het licht aan, Piet verscheen en
vroeg wat er opdeed. „Trek gauw
wat kleren aan en kom naar bo
ven", zei Janse. Ze waren nét bo
venop de dijk toen het doorbrak.
Maar Joane van Oeveren met Lin-
dert zaten toen nog in hun huisje.
Die hoorden ze bij Janse, die hen
eigenlijk vergeten was maar ook
geen tijd had gekregen om te waar
schuwen, alsmaar roepen. Die men
sen zijn op zondagmiddag met een
bootje opgehaald.
Ook het gezin van Janses zwager
Flup Westdorp zat bij hen. Vóór de
doorbraak waren die al op de Stoof-
dijk. „Noe gae ik m'n vaarkje nog
aele", zei Flup. Terwijl hij bezig
was, hoorde hij wat bijzonders. Hij
vloog naar de Stoofdijk en moest al
tot zijn middel door het water. Hu
brecht van Vossen wilde om zijn
spa bij Ko Droogendijk, waar hij
had gewerkt. Hij dacht hem nodig
te hebben om aan de dijk te werken.
Janse zei: „Daar hoefje niet om. Ik
verkoop ze, dus je neemt er maar
één uit mijn winkel." Ook Van Vos-
sens zoon Ko en zijn vrouw Jans
zeiden dat hij er niet om moest
gaan. Maar op een moment dat nie
mand er op lette, ging hij toch de
deur uit, eerst zijn pakje tabak aan
zijn vrouw gevend. Al gauw misten
ze hem. Vóór het water kwam, is
hij naar de Buurtseweg gegaan en
jammerlijk verdronken. Jans had er
geen erg in, maar Ko begreep het
ineens: de man was zijn dood tege
moet gegaan.
Jans had niet eens een mantel aan.
Ze kreeg een manchester jas van
Janse en daar is ze mee weggegaan
ook. Op een gegeven moment
kwam Jan Janse achter, in het hou
ten keukentje dat op ijzeren palen
gebouwd was. Hij hoorde er het
water tegenaan klotsen en dacht:
dat komt ook in huis. ledereen is
toen naar boven gegaan. Ze waren
er net, toen het water al op de vier
de tree van de trap stond. En dat
midden op de Stoofdijk. Uit het
slop kwam een vreselijk lawaai van
het water dat zich een uitweg zocht.
Het huis stond te trillen. Ko's
vrouw Willy en Bertje Janse, die op
bed lagen, voelden dat het best.
Twee nieuwe fietsen in de etalage
stonden tot de trappers in het water.
zeliig snorrende kolenkachel. Boven
de tafel midden in de kamer een
lampekap met een elektrische peer
erin. En hoe degelijk waren de ge
sprekken bij deze mensen. Ze stam
den uit en leefden nog een weinig fn
de eeuw voor ons."
De Rijke beschreef hoe ze terugre
den in de vroege nacht. Over de Eer
ste Dijk naar de Vierde Dijk, langs
Reigersgat 'eule, langs Sant'il over
de Paaldijk. Ze trokken een andere
wereld binnen. De Oudelandsedijk
half weggespoeld, omzoomd met
verdronken beesten, lijken van men
sen, vrachten van het eens vruchtba
re land, binten van huizen en schu
ren, jassen, hoeden, gouden krullen,
speelgoedpoppen, bijbels, have en
goed van ons die leefden en van hen
die verdronken. De Stoofdijk, hier
en daar een gat, de granietkeien
weggespoeld, de huizen. Niemand
woonde erin. Dan de kaai. Hier en
daar een lichtspleet in het café en op
wat scheepjes.
„Eindelijk waren we thuis, in het
huis van Jan van Beveren op de Mo
lendijk. Kees van Ubrecht Smits
was nog op. Hier huisden we met
enkelen temidden van stank en mod
der. Het water stond er een meter
hoog. Een kachel brandde met zilte
kolen, terwijl het vloerbedeksel rotte
en dampte, en de geur van dit alles
zich vermengde met de walm van
stal- lantaarns. Kop noch bord of
pan in het huis was ongebruikt. Er
was geen water om te wassen. Ook
de mannen zelf waren vuil. Ze slie
pen op zolder onder deksel waar het
zilt niet uit wilde drogen. Maar nie
mand maakte er een woord aan vuil,
het was niet belangrijk."