'Een bombardement? Alsof ze handenvol sigaren dropten' Maiüjj&ai Tholenaren werken week aan opknappen vervallen woonhuis Sint-Philipslanders voor arbeidsdienst in Duitsland 1943-1945 Actie Hulp Roemenië tien jaar actiefin Salard en omgeving Donderdag 4 juli 2UU2 „We waren nog maar kort in Glinde toen we al werden geconfronteerd met de verschrikkingen van de oorlog. Enkele weken nadat we daar wa ren aangekomen, voerden de geallieerden al zware bombardementen uit op Hamburg. Het is onvoorstelbaar welk een verwoestingen daar door werden aangericht. De fabriek waar wij werkten, bleef nog gespaard en wij werden be waard." Aan het woord is de 77-jarige Hubrecht van Westen, die als enige van de drie jongens die op 16 juli 1943 op transport werden gesteld en te Glinde bij Hamburg aankwamen, nog in leven is. door J. Kempeneers Grüne Polizei Pakjes uit Zeeland Krukassen Fanatiekeling Houtwalletjes „Het kostje gewoon geld, maar we doen het graag." Jan Wesdorp uit Sint-Annaland, Jo Quist uit Stavenisse en Paul Luijks uit Halsteren zijn een week naar Roemenië geweest om er een vervallen woning van een arm gezin op te knappen. „We troffen er een troosteloze toestand aan. Het leven is er, zoals het hier tachtig jaar geleden was." In Salard en omgeving, in Transsylvanië, is de Ac tie Hulp Roemenië van de familie Noom uit Scherpenis- se inmiddels tien jaar actief. Het bejaardentehuis Filadel- fia - één van de gesteunde objecten - heeft de hulpverleners uitgenodigd om het tweede lustrum in sep tember mee te vieren. Druppel Armen alsmaar armer Kleurplaten JtiLiNDKACHTBOÜE, DE ÏHOÜLSE COURANT Hubrecht van Westen, hier met zijn vrouw, is de enige van drie op transport gestelde Sint-Philipslanders die nog in leven is. „Het was in de lente van 1943 toen de Duitsers als bezetten de macht jongens gingen vor deren om in Duitsland te werk gesteld te worden. Er waren er aj enkele uit onze gemeente vertrokken, toen ook wij via het arbeidsbureau een oproep kregen om ons te melden. Mijn werkgever, landbouwer J. van Gastel uit de Prins Hendrikpolder, deed alle moei te om vrijstelling voor mij te krijgen. We zijn nog samen naar de voedselcommissaris geweest die over de landbouw ging, en Van Gastel zei dat ik onmisbaar was voor zijn be drijf. In het begin werd er aan jongens van die lichting nog weieens vrijstelling verleend. Maar als er in de regio 250 van een bepaalde leeftijd waren en ze hadden er 200 nodig dan had je kans, als je vroeg was, dat je vrijstelling kreeg. Maar toen ik daar kwam, was het aantal vrijstellingen al weg. Je kon praten wat je wou, daar Kielp geen moedertje lief aan, je moest naar Duitsland. Dus de poging die Van Gastel voor me deed was tevergeefs. Het verzoek werd niet ingewilligd, we moesten weg om de ge mobiliseerde Duitse mannen te gaan vervangen", vertelt Van Westen. „Voor we weg moesten, kre gen we eerst, ik meen van in Steenbergen waar toen nog een arbeidsbureau aan de Kruispoort was, een keuring, die overigens niets voorstelde. Kort daarop kwam de oproep om ons in Bergen op Zoom te melden. Van onderduiken was toen nog geen sprake. Deden we dat wel, dan was er het dreigement dat onze ouders en familieleden zouden wor den gearresteerd. Dus alleen die gedachte weerhield ons daar al van, hoezeer je er ook tegenop zag en hoe zwaar het voor onze ouders ook was." Wat Hubrecht van Westen hier De jonge Hubrecht van Westen. vertelt, hoorden we eerder ook van Piet Allewijn. Ook hij ging als medisch student in een zie kenhuis van de vijand werken na de bedreiging dat zijn ou ders zouden worden opge pakt. „Op 16 juli 1943 werden we per trein op transport gesteld naar Duitsland. We gingen met de tram naar Steenbergen en vervolgens naar Bergen op Zoom waar we ons op het sta tion moesten melden. Daar moesten we langs een post en werden onze namen gecontro leerd of we er allemaal waren. Die trein kwam toen al uit Zee land, want daar zaten ook jon gens uit Walcheren en Zuid en Noord-Beveland in. Het was dus een transport uit Zee land, en ook van het eiland Tholen waren er die gelijk met ons moesten vertrekken." Of er een thuisfront was van de gemeente of de kerk? „Nee, enkel van familie kreeg ik wel eens een pakje toegestuurd. En van Neel van mui Jane Faasse, ze leeft niet meer, daar heb ik wel eens een paar keer een pakje van gehad met een heel hartelijk briefje. Voor de rest had elk gezin zijn eigen zorgen, want er, waren er heel wat die een zoon in Duitsland tewerkgesteld hadden. Bij Gronau gingen we de grens over. We mochten daar even de trein uit en we kregen daar ook iets te eten. Het was op die plaats dat we voor het eerst kennis maakten met de Grüne Polizei. Omdat we ons als groep zogenaamd provo cerend hadden gedragen toen een overste koffers die in de weg stonden in een put smeet. Het liep met een geweldige scheldkanonnade af. De vol gende dag kwamen we in Sleeswijk-Holstein aan. In een doorgangskamp moesten we ons verzamelen en daar werd de groep geselecteerd. Die melken konden, moesten uit de groep komen. En ook die een ambacht geleerd hadden zoals smid, timmerman of metselaar, die werden ook af geroepen en die moesten naar voren komen. Later bleek dat velen van hen op een boerde rij tewerkgesteld waren. Wij moesten terug de trein in en we kwamen nog dezelfde dag bij een groot fabriekscomplex aan. De naam was Lager Wie- seveld. Het lag vlak bij Glinde onder de rook van Hamburg. We kwamen daar 's avonds aan en in de kantine kregen we een schaal en een lepel, een vork en een mes en ik dacht: wat is dat nu toch alle maal op die tafels. Je zag alle maal van die zwarte dotjes lig gen en dat waren kersen pitten, je schreef er al over in het verhaal van Johannes Ver- strate. We kregen die avond kersensoep." Van Westen vervolgt. „We kwamen in barak drie en daar lagen toen ook al jongens uit Bergen op Zoom. We hebben daar circa drie maanden ons verblijf gehad, maar eigenlijk waren ze gebouwd als zieken boeg. Dus toen ze daarvoor in gebruik werden genomen, zijn we in een andere barak terecht gekomen." Of er goed in de barakken te wonen was? „Wat is goed te noemen, het Lager hoorde bij de fabriek. Al de tewerkge stelde jongens waren daarin ondergebracht. In dat Lager had je een dienst die onder houd moest plegen. Ze moes ten de boel schoonhouden rondom de barakken en in de winter moesten ze de kolen lossen en distribueren. We kregen één kolenkaart per ka mer en bij hen kon je dan de briketten halen. Je had dus een aparte ploeg die in en om het Lager werkte. Over elk paar barakken was er een La- gerführer die de orde in de barakken moest handhaven. Toen wij erin kwamen, was dat iemand van Franse af komst. Erpicino, heette die man, dat was echt iemand die schappelijk was. En dan had je nog een Oberlagerführer, want het was een groot Lager dat werd bevolkt door onge veer 6000 personen van - naar we vernamen - 18 verschillen de nationaliteiten. De volgende dag werden we tewerkgesteld in een fabriek op loopafstand van het Lager. In deze fabriek, Kurbellenwer- ke G. A. genaamd, werden - de naam zegt het al - krukas sen gemaakt." Over het werk zelf hoefden ze niet te klagen en de levens omstandigheden waren rede lijk De jongens kregen nog re gelmatig pakjes uit Zeeland toegestuurd en ze konden daar zelfs nog van delen, zo vertelt Hubrecht van Westen. „Het was zelfs zo, er zat bij ons op de kamer een jongen uit Den Haag. Han Buis heette hij. En die kerel kreeg natuur lijk niets, want daar hadden ze ook niets, dus die konden we dan ook wel eens een geroos terde boterham of wat erwten of bonen toestoppen. De ka meraadschappelijkheid onder elkander was goed. De menta liteit van de Duitsers die in het Lager werkten, kan ik op enke len na ook goed noemen. De omstandigheden waren ech ter verre van plezierig." Ook over de omgang met el kaar is Hubrecht duidelijk: „We lagen op een kamer met overwegend jongens uit Noord-Brabant. We waren al lemaal van huis en haard ver dreven, gingen als kameraden met elkaar om. We waren jong, we zochten steun bij el kaar en we verkeerden allen in hetzelfde gevaar. Op onze ka mer lagen we met drie jon gens uit Bergen op Zoom, één uit Woensdrecht, één uit Os- sendrecht, drie uit Oud-Gastel en dan wij met z'n drieën uit Flupland." „Op den duur ging de stroom voorziening in de fabriek falen en de vraag naar onderdelen bleef. Er werden krukassen gemaakt voor de Boeing jachtvliegtuigen en voor tanks. Op de afdeling waar ik zat, werden krukassen voor de jachtvliegtuigen gemaakt. Je had verschillende hallen. Je had een hal waar zé in vorm werden geslagen, daar ston den grote luchtdrukhamers, grote apparatuur van tachtig ton, en dat slaan ging de ge hele dag door. Twee gedeel ten van veertig ton met een mal ertussen en zo werden de onderdelen in de vorm gesla gen. Eer het de fabriek uit ging, was het vele machines gepasseerd. Op het allerlaatst werd het in drie delen in el kaar geperst. Het werk op zich was goed te doen. Toen ik daar kwam, werd ik bij een machine gebracht. Er stond daar een kistje en dat zette ik daar neer en ik ging met mijn handen onder het hoofd zit ten. Dat zou op den duur na tuurlijk niet gegaan zijn. De Duitsers die daar werkten, wa ren allen afgekeurd voor het front, of vanwege de leeftijd, of vanwege een lichamelijke handicap. De man bij wie ik aan de boorbank stond, was een heel schappelijk ventje. Ik had daar een dag of wat zo gezeten en toen zei hij tegen me: „Als je daar zo blijf zitten, dat duurt niet lang, want dan zetten ze je bij het transport!" Dat transportwerk was veel zwaarder, dat was machines plaatsen en verplaatsen, dat was heel zwaar werk, dus ik dacht ik zal de les van die man maar aannemen en dat werk aan die boorbank leren. Het was ook mijn aard niet om stil te zitten, ik was handig en het was allemaal akkoordwerk. Het werk op de boormachine dat ik aan zo'n werkstuk moest doen, was vier gaten boren en nog enkele inslagen maken. Het moest nauwkeurig gebeuren, want de gaten dienden voor het bevestigen aan de draaibank. Ik mocht daar één uur over doen en ik zag wel kans om er vier in een uur te toen, maar dat deed je niet, want het was drieploe gendienst en dat betekende dat je acht werkstukken dien de af te leveren. Meer deed ik niet, want dan had je je loon." „Ik had daar acht maanden aan die boorbank gestaan en toen werd ik verplaatst naar een draaibank. Toen kwam ik bij een kerel, Herman Oman heet te hij, en dat was een fanatieke ling tot en met. Ik hoor het hem nog vertellen - het was toen al een man op leeftijd - hij had veel gereisd. Hij vertelde: 'Op een keer in was ik Holland en toen was het feest. Willemien- tje, die hoer, had een kind ge- kriegd'. Toen was Juliana ge boren. Hij was erg fanatiek en sloofde zich uit tot en met, want de Krieg moest door gaan. Bij hem heb ik dat draai en geleerd en ik nam dat snel aan. Dat was precisiewerk en daar was het akkoord wat min der gunstig. We moesten er daarvan één in de veertig mi nuten maken, maar ik had er makkelijk twee gekund. Dus het werken wat ik daar heb moeten doen, dat ging wel. Er was ook een afdeling, de slijpe rij, dat was slecht werk met veel stof. Die mannen kregen elke dienst een flesje melk. Er was een zekere Kees Panne- koek, achteraf bleek hij toen al zieke longen te hebben. Hij kon de melk niet eens meer weg krijgen en dan hield hij niet op of niet aan of ik moest een beetje melk van hem drinken. Hij is toen naar huis gemogen en is kort daarop aan zijn ziekte gestorven. Zijn broer Jan, de latere predikant, heeft dat uit voerig beschreven. Nogmaals, ik had geluk dat ik drieploegendienst had. Ik hoef de ook niet op zondag te wer ken. Maar er waren ook afde lingen, die kwamen wat de productie betreft niet aan de vereiste hoeveelheid en dan moesten ze ook 's zondags gaan werken. Dat was al vrij gauw op andere afdelingen. Als ik de nacht had, was er minder in zo'n hal te doen, dus in die zin had ik het goed ge troffen. Ook de bazen, daar was voor te werken. Het viel op, Hamburgers zijn over het algemeen gemoedelijke Duit sers. Maar de mensen durfden het achterste van hun tong ook niet laten zien." „Al snel werden we geconfron teerd met de verschrikkingen van de oorlog. Enkele weken nadat we daar waren gearri veerd, voerden de geallieer den al verschrikkelijk zware bombardementen uit op Ham burg. Het is onvoorstelbaar welk een verwoestingen daar door werden aangericht. De fa briek waar wij werkten, bleef nog gespaard en wij werden bewaard. Aanvankelijk kregen we pakjes uit Holland en dat kwam goed over. Een enkele keer waren ze wel open ge maakt, maar er werd niets uit vermist." Luchtalarm? Ja, dat kwam re gelmatig voor", vertelt Van Westen. „Als er overdag lucht alarm was, of je dan in de fa 14 briek of in het Lager was dat gaf niet. In de fabriek moesten we in de betonnen schuilkel ders onder de vloer, waar we handmatig de apparatuur voor de ventilatie moesten bedie nen. Maar waren we in het La ger, daar hadden we de gegra ven schuilkelders, met balken en zandzakken afgedekt. In de eerste week van oktober 1944 klonk voor de zoveelste maal het luchtalarm. Het was over dag en we moesten het open veld in vluchten. Je had daar langs de akkers begroeide houtwalletjes die bij een bè- schieting of bij een bombarde ment enige beschutting gaven. Die keer kwam het alarm in de morgen, ik kwam uit de nacht en ik lag nog maar net op bed. De diensten liepen van tien over zeven tot tien over een, van tien over een tot tien over elf en van tien over elf tot tien over zeven. Dus dan was het acht uur eer dat je in het Lager was en eten nam niet veel tijd in beslag. Ik was goed en wel in slaap en daar klonk het luchtalarm. Dan lig je vast te slapen, enkel een broek en een jas aangetrokken, nog niet eens de broek die ik moest hebben want daar zat mijn hor loge in. Wij het land in en het duurde betrekkelijk lang, dus we dachten dat het wel mee zou vallen. We dromden al dichter bijeen om terug te gaan naar het Lager. Nu waren er enkele Duitsers aangesteld om dat te regelen en één van hen zei: 'Even wachten, niet verder voor wij toestemming geven'. We stonden daar met heel de groep bijeen op het pad om naar het Lager te gaan en daar hoorden we vliegtuiggeronk. Even later zagen we een for matie van 24 bommenwerpers aankomen. Toen die binnen ons gezichtsveld waren, ver scheen er kort daarop nog tweemaal eenzelfde formatie. Ik dacht bij mezelf: die komen terug, nu zal het wel vlug afge lopen zijn. Maar dat pakte an ders uit. In plaats van dat ze te rug kwamen, gingen de bomluiken open. Dat is een ge zicht, dat vergeet ik nooit meer. Het was of ze handen vol siga ren dropten. De voorste liet twee markeringsbommen val len, dat was een rookpluim, die ook op de grond bleef roken. Dat was het sein waar ook de anderen hun last moesten droppen. Dat moet je meege maakt hebben, dat kun je jezelf niet voorstellen. Toen dat dé grond raakte, dreunde en da verde alles. Onvoorstelbaar, de pijpen van je broek wapperden, aan je benen van de luchtdruk. Zo lieten op ruim een kilometer afstand de drie formaties hun bommenlast, waaronder veel brandbommen, op het fa briekscomplex neervallen. Vlak achter ons Lager en de fa briekshallen was een militair depot van het zesde Duitse le ger. Het hele complex werd vernield en het kostte tal van mensen die daar werkten het leven. Meerdere barakken, waaronder ook de onze, gin gen in vlammen op. We had den van het ene op het andere moment niets meer." (wordt vervolgd). Het drietal wist vooraf dat al het werk dat moest, gebeuren, niet in één week te doen zou zijn. Maar toen ze in Sentimreu op vijf kilo meter van Salard arriveerden, sthrokken ze helemaal. „De ce- mentlaag waarmee het huis bestre ken was, liet overal los. Als je bij ons zo'n huis had, zou je het ach ter mekaar slopen. Maar dat gaat daar niet, want voor nieuw bou- vfen is er helemaal geen geld", vertelt Wesdorp. Ooit waren de bewoners van het veertien meter lange pand een welgestelde fami lie in het dorp. Maar nu behoort de vyeduwe met twee zoons en een dochter tot de armsten. Vanuit Nederland was het grootste deel van de bouwmaterialen (alle maal geschonken) met een vracht wagen aangevoerd: cement, schro ten, gipsplaten, ijzeren matten, glas, verf, laminaat en gordijnen. Raamkozijnen, zand, grind en zin- kpn goten werden ter plaatse ge kocht. De familie Noom had tij dens een bezoek in april gekeken wat er aan materialen nodig was. „We werkten van acht uur tot half zes", zegt Wesdorp die met Quist al eerder projecten in Roemenië uitvoerde. De mannen verbleven in een huisje en een caravan op het terrein van Filadelfia. Hun reis er naartoe verliep trouwens niet vlot, want in Duitsland moesten ze noodgedwongen overnachten door autopech. De meegebrachte boor- hamers hoefden de mannen niet te gebruiken om de pleisterlaag van de voorgevel te halen: „Met enke le schoppen hadden we alles in tien minuten van de veertien meter lange en drie meter hoge gevel." De strook bovenaan was nog goed, en daarom eerst losgeslepen van de rest. Wesdorp vertelt dat in die streek alleen voor het onderste stuk van een muur bakstenen wor den gebruikt. De rest wordt ge maakt van blokken die een meng sel zijn van klei en koeiemest. „Dat is zacht en poreus." Het drie tal huurde een metselaar in voor vier dagen en betaalde die uit ei gen zak. „Wij waren ermee gehol- Advertentie I.M. pen en hij verdiende vele malen meer dan zijn normale loon." Ter wijl Quist en Luijks aan de voor gevel werkten (waar ijzerdraad rond spijkers gevlochten moest worden om de pleisterlaag te laten houden), vernieuwde Wesdorp twee plafonds. Ook werden zes van de zeven raamkozijnen (waar in bijna geen ruiten meer zaten) vervangen. „Het zevende durfden we niet weg te halen, want dan dreigde de hele muur in te stor ten." De bedoeling was om ook een cementvloer te leggen - men leefde er nog gewoon op de grond - maar dat zag de vrouw eerst niet zitten omdat dit volgens haar veel te koud was. „We hebben haar toen uitgelegd dat er laminaat op zou komen, en toen was het goed." Om de vloer egaal te ma ken, moesten er zo'n tien kruiwa gens grond uitgegraven worden. „Die gebruikten we buiten om een pad te leggen, want het huis stond in een laagte, met een trap ervoor. Bij ons zou je een plank nemen en die naar de deur leggen om naar binnen te kunnen rijden. Maar ze hebben zo'n plank daar eenvou digweg niet." De topgevel van het huis is slecht, de achtergevel nog slechter en de berging is verzakt. Maar daaraan kwam het drietal niet meer toe. Het materiaal om dat te verhelpen - of geld om het te kopen - is er al. „De oudste zoon kwam deze maand uit militaire dienst. Hij is nogal handig en zou de rest, sa men met een metselaar, nog vóór de winter zien te klaren." Wesdorp beseft dat hun hulp een druppel op de gloeiende plaat is omdat er honderden gezinnen zo armoedig leven. „Maar je hebt tenminste dé ze mensen kunnen helpen." De Sin-Annalander heeft in de loop van de jaren in Salard een soort vriendenkring opgebouwd, zegt hij. „De komst van Nederlanders gaat ook als een lopend vuurtje door het stadje." In de vorm van bij voorbeeld een maaltijd willen de mensen daar wat terugdoen voor de hulp die ze krijgen. „En ze wil len vooral praten", aldus Wes dorp. Tijdens hun verblijf was er altijd iemand bij die als tolk fun geerde. „Dat is Ibi, die in Salard de winkel drijft waar de in Neder land ingezamelde kleding ver kocht wordt." Die winkel loopt prima, zegt Wesdorp. De op brengst van de verkoop wordt ge bruikt voor het vanuit de baptis tengemeente opgezette bejaar denhuis Filadelfia. Rond kerstmis was in De Schutse te Sint-Annaland gecollecteerd voor de baptistenkerk in Salard en het bestuur van het zorgcentrum vulde dat bedrag aan. Zo kon Wes dorp tijdens een kerkdienst 800 euro (bijna 25 miljoen lei) over handigen aan de dominee. „Mét dat bedrag heeft de kerk al 70% bij elkaar van het geld dat nodig is om in de kerk verwarming en sani taire voorzieningen aan te leg gen." De drie Nederlanders beke ken in de kerk ook, hoe de mahoniehouten kerkbanken ge plaatst konden worden zónder risi co dat bij het boren de leidingen van de verwarming geraakt zou den worden. „We kwamen daar de avond voor ons vertrek pas aan toe." Ook glas voor de ramen zat in het transport, het derde alweer dat dit jaar vanuit Tholen vertrok. „Jan Noom uit Scherpenisse gaat die ruiten in september zetten." Ook brachten de mannen een bril bij een slechtziende vrouw met twee blinde dochters. „Een heel net zigeunergezin. In een Hon gaarse kliniek is geprobeerd wat aan de blindheid te doen, maar zonder resultaat. Eén van de meis jes speelde op ons verzoek iets op het orgel dat ze eind vorig jaar hebben gekregen." De terugreis reed het drietal de 1850 kilometer in één ruk door. „We zijn om zes uur 's morgens gaan rijden en wa ren 's nachts om één uur thuis." Wesdorp schetst een beeld van grote armoede en slechte voorzie ningen. De meeste wegen zijn zandpaden vol kuilen en ook in de spaarzame asfaltwegen zitten gro te gaten. In een grote plaats als Oradia ligt niet eens een aardgas- net. En de meeste mensen op het platteland rijden nog met paard en wagen. Auto's zijn spaarzaam. Volgens Wesdorp zit er nauwelijks verbetering in de situatie. De rijke top in het land wordt steeds rijker en de arme mensen alsmaar armer. Noom zag in april dat de gemeen te Salard een werkgelegenheids project - vooral veel zigeuners zijn werkloos - had opgezet: aanleg van waterleiding. De werklozen moesten tien dagen per maand werken voor hun uitkering. Een deel van het dorp is al een paar jaar geleden van een leidingnet voorzien, maar dat is nog altijd niet in gebruik door een gebrek aan goed drinkwater. Ook haal Jen de Scherpenissenaren op de scho len de kleurplaten op, die in de cember met de pakketten waren meegestuurd van de Kon. Juliana- school uit Sint-Philipsland, de Ju liana van Stolbergschool uit Sint- Maartensdijk en de Groen van Prinstererschool uit Scherpenisse. De kinderen kregen twee exempla ren: één om zelf te houden en één om mee terug te geven naar Ne derland. (Voorheen kregen ze er één, maar de Roemeense kinderen vonden het niet leuk dat ze die ge kleurd weer af moesten staan). Het medeleven van de Thoolse scholen wordt door de schoolleiding in Sa lard erg op prijs gesteld, aldus Noom. Het is de bedoeling om van 6 tot 17 september met een busreis van uit Tholen naar Salard en omge ving te gaan. Op de 14e kan daar dan de viering meegemaakt wor den van het tienjarig bestaan van Filadelfia. Tien jaar lang wordt er al hulp gegeven door de Actie Hulp Roemenië (bankrek. 340231777). De familie Noom is daar de kerken, bedrijven, instel lingen en particulieren die hun steentje bijdroegen erg dankbaar voor. Hm ia it-jÉ Ai ri-. e i i-jL tyJj ii- frv't urn '***"v —«pu,,.,.,, 'f** mms, Quist en Luijks vervangen kozijnen in de vervallen achtergevel, geholpen door de zoon en dochter van het Roemeense gezin.

Krantenbank Zeeland

Eendrachtbode /Mededeelingenblad voor het eiland Tholen | 2002 | | pagina 13