'De tijd dat ik me er kwaad
over maakte is wel voorbij'
22 Sint-Philipslandse gezinnen na bevrijding gedeporteerd
Vrijdag 29 december 2000
EENDRACHTBODE, DE THOOLSE COURANT
17
door J. Kempeneers
Evacueren
Lichtkogels
Café Gillis Bossers
Sint Marie
Koeien melken
Difterie
'Moffenknecht'
Wethouder
Bronnen
In drie eerdere afleveringen over activiteiten van de ver
zetsgroep op Sint-Philipsland, waarbij het ene het andere
losmaakte, zijn een aantal nieuwe feiten aan het licht ge
komen. Immers, de kleinste verzetsdaad in een oorlog als
1940-1945 is al belangrijk genoeg om vermeld te worden
en dankzij de nu hoogbejaarde verzetsmensen van toen,
was het mogelijk om daar iets van te vermelden. In dit ar
tikel komen mensen aan het woord, die na de bevrijding
met het hele gezin op transport gesteld werden naar
Roosendaal. Een commissie van dorpsbewoners had be
paald dat zij 'verdacht' waren en infiltrerende Duitsers
weieens de helpende hand zouden kunnen bieden.
Dankzij de verbindingen met
Noord-Brabant wisten de geal
lieerden al in de laatste dagen
van oktober 1944 het eiland
Tholen te nemen. En op 4 no
vember 1944 daverden de Ca
nadese legervoertuigen over de
Slaakdam op weg naar Sint-
Philipsland. Toen stuitten ze
echter op verzet. Tot mei 1945
lag het kleine Zeeuwse eiland in
de frontlinie. Over en weer wa
ren er infiltraties en beschietin
gen vanuit en met de eilanden
Schouwen-Duiveland en Goe-
ree-Overflakkee, waarbij slacht
offers vielen.
Er gebeurde iets waarop men
niet had gerekend. Op 22 janu
ari 1945. Een koude nacht, alles
was bedekt met sneeuw en één
van de stoottroepers meende
op post David boven het geluid
van het opkomende water iets
te horen. Het verschrikt opvlie
gen van enkele vogels en het
schelle geluid dat ze lieten ho
ren voordat ze in een andere
kreek langs de schorren van het
Zijpe neerstreken. Wat had dat
te betekenen? Terwijl hij het
kwaken van de vogels en het
schelle geroep van een tureluur
hoorde en hun vleugelslag in
het heldere maanlicht waar kon
nemen, waarschuwde hij de
Engelsen in zijn post. Zij meen
den dat het geluid van de ver
derop gelegen post Ernest
kwam. Met zijn Engelse makker
tuurde hij over het schor. Ze
hielden de zaak scherp in de ga
ten. Weer zagen ze opvliegende
vogels. De Engelse soldaat
blies de droge poedersneeuw
van zijn automatisch wapen.
Dan opeens, de stoottroeper
hoorde iets fluisteren. „De Mof
fen komen! ik hoor ze", fluister
de hij zijn Engelse kameraad
toe. Die greep naar zijn telefoon
om te bellen Tevergeefs, de
verbinding met de andere pos
ten was al verbroken. Even later
knalde er mortiervuur vanaf het
water. Kort achter de dijk sloeg
het in. Daarop volgde artillerie
vuur vanaf de overzijde van het
Zijpe en van Overflakkee, en
opnieuw mortiervuur vanaf de
stormboten. De in 1925 ge
bouwde watertoren aan de zee
dijk kreeg voltreffers.
Deze bliksemactie kostte één
stoottroeper het leven. De 24-ja-
rige groepscommandant P.A.M.
Avontuur, geboren te Princen-
hage, wilde waarschijnlijk de
gegevens van de mortieropstel
ling overbrengen. Hij werd op
gemerkt, probeerde dekking te
zoeken in een sloot, maar de
dood was sneller. Hij werd be
graven te Kruisland. De Duit
sers plaatsten springstof aan de
voet van de watertoren en
voordat ze met hun stormboten
terugkeerden naar Bruinisse,
verdween deze voorgoed uit
het landschap.
Deze plotselinge landing van de
Duitsers in de Polder was blijk
baar niet verwacht. Waarschijn
lijk zal de watertoren hun be
langrijkste doel geweest zijn,
maar ze wisten zelfs tot Bruin
tjeskreek door te stoten. De
Duitse infiltranten hadden bij
deze nachtelijke oversteek wei
nig tegenstand en op het batal
jonshoofdkwartier in Steenber
gen werd alles in het werk
gesteld om dat in het vervolg te
voorkomen. Was er collaboratie
in het spel? In elk geval, er was
een vermoeden bij de Engelse
bevelvoerders, want er rezen
plannen om de Sint-Philips-
landse bevolking in haar geheel
te evacueren. Landbouwer W.C.
van Nieuwenhuijzen - die sinds
de bevrijding op 4 november
als waarnemend burgemeester
was aangesteld - wist dat te
voorkomen, maar niet tot elke
prijs. Elke inwoner waarvan ge
dacht werd dat hij politiek on
betrouwbaar was, kreeg eerst
huisarrest en moest toen de ge
meente verlaten.
Wie ging bepalen wie weg
moest? Bekend is dat huisarts
J.J. de Groot in deze commissie
zat. Verder maakten er ook le
den van het verzet deel van uit,
maar wie dat precies waren is
nooit duidelijk geworden. De
correspondentie ontbreekt! Wel
is mij door Jan Kaashoek (over
leden in 1997), meegedeeld dat
er verschillende leden van de
ondergrondse afhaakten, toen
er politiek onbetrouwbare men
sen moesten worden aangewe
zen. Niet zo verwonderlijk, want
ze waren het onder elkaar niet
eens wie wel en wie niet het
dorp uit moest. Er waren op
Sint-Philipsland bij de verkiezin
gen in 1937 slechts 11 personen
die op Mussert (NSB) stemden.
In een interview met de heer W.
Taal voor het boek 'Zeeland
1940-1945', dat zijn gegevens
baseerde op een interview met
Sint-Philipslandse verzetstrij
ders, werd ervan uitgegaan dat
op Sint-Philipsland 70% van de
bevolking SGP stemde. Dat is
overigens niet helemaal juist. In
1937 stemden 532 van de 940
opgekomen kiezers SGP. Dat is
circa 57% (J.K.). Bovendien
werd ervan uitgegaan dat deze
bevolkingsgroep de Duitse be
zetting niet alleen lijdelijk on
derging, maar dat ze ook graag
voor de bezetter werkte. Vanaf
de onverhoedse aanval van de
Duitsers in de nacht van 22 op
23 januari 1945 werd druk ver
gaderd over wie er verplicht
moesten evacueren.
Op 1 februari 1945 kwam bij 22
gezinnen een boodschapper
aan de deur vertellen, dat ze de
andere morgen om 9 uur bij de
tramhalte aanwezig moesten
zijn. Ze mochten niet op Sint-
Philipsland blijven omdat de
kans op hulp bij mogelijke Duit
se infiltraties aanwezig was.
Voor de 22 gezinnen, bestaan
de uit 81 personen stonden drie
Engelse legerwagens klaar op
het terrein voor het cafeetje van
Gillis Bossers.
Pie van Dijke-Verwijs weet het
nog als de dag van gisteren. Va
der Bram Verwijs (van Jantje)
kreeg al enige tijd van tevoren
huisarrest. Kees Stouten, ge
meentewerkman en bode,
kwam dat zeggen. Bram was op
dat moment niet thuis omdat
hij elke morgen een stukje
langs de dijk ging om te 'jutten'.
Een stuk plank was altijd te ge
bruiken en brandstof was
schaars. Elk stukje hout dat hij
aan de veekrand vond, was ge
schikt voor de kachel. „Vader
werd ervan verdacht dat hij
lichtkogels had afgeschoten,
terwijl kort daarop uitkwam dat
de Polen dat deden die bij ons
in het dorp gelegerd waren.
Verder weet ik dat vader eens
een fiets voor een Duitse offi
cier heeft gemaakt. Hij wilde dat
niet omdat het zondag was,
maar de officier beval Bram om
zijn fiets te maken. Onder
dwang, geld wilde hij er niet
voor hebben. Het muntstuk dat
de Duitser vader toereikte, nam
hij niet aan. Ik herinner me dat
moeder het opraapte, ze kon
dat maar al te goed gebruiken."
Pie vertelt verder: „Ik herinner
me nog, de avond voor we weg
moesten sprong moeder op
een stoel en sneed een stuk
worst van de stok die aan de
zolder hing. „Toe, breng dat
eens bij Suzan, zei ze tegen een
van ons." Ook Adriaan den Bra-
ber (van Ko) moest mee op
transport. Samen met Hein en
Marien Mol (van Jewan van
Betje) werd hij ervan verdacht
meel meegenomen te hebben
uit een van de beschoten sche
pen voor het dorp.
„De morgen dat we weg moes
Bij het café aan de watertoren stonden legertrucks gereed om de Sint-Philipslanders naar Roosendaal te brengen.
Pie van Dijke-Verwijs herinnert zich de deportatie nog als
de dag van gisteren.
ten kwam Arjoan van Ko bij ons
langs: 'Zijn jullie al klaar?' Nee,
zei vader, we moeten eerst nog
een stukje eten. Dus zoals we
gewend waren bad hij het Onze
Vader, maar halverwege geko
men: 'Vergeef ons onze schul
den, gelijk ook wij vergeven on
ze schuldenaren', schoot bij
vader z'n gemoed vol. Hij kon
niet verder en moeder maakte
met ons het gebed af. Ze kon
niet begrijpen dat hij voor hen,
die onschuldige mensen weg
lieten brengen, een brok in de
keel kon krijgen. Maar vader
was een ernstige man en heeft
ook nooit wrok tegen die men
sen gehad." Alsof het gisteren
gebeurd is, gaat Pie verder:
„Terwijl we met onze spulletjes
in een kussensloop naar 'den
alt' liepen, kregen we van enke
len nog vernederende uitspra
ken te horen. Dat is een verne
dering hoor, als je zo met je
huishoudentje weggebracht
wordt! Opa Dingeman en opoe
Janna bleven in ons huis."
Johannes Verwijs (van Suzan)
was 17 jaar toen hij met zijn ou
ders Ko Verwijs en Suzanna
Verwijs-Noorthoek, zijn broers
Marien en Ko en zijn zussen
Janna en Marie uit het dorp
werd verbannen. Bovendien
was zijn moeder ruim zeven
maanden zwanger. Vooral het
laatste blijft in zijn geheugen
gegrift. „Ja, er was een com
missie die ons aanwees en één
van deze mensen kwam het
zeggen dat we weg moesten.
Op 2 februari moesten we om 9
uur bij het café van Gillis Bos
sers zijn. Daar werd wacht gelo
pen door enige gewapende le
den van de bewakingsdienst.
Ze bemoeiden zich bij ons ver
trek, zover ik weet, nergens
mee." Er stonden op het ter-
reintje bij Bossers drie Engelse
vrachtwagens gereed, waar de
gezinnen of alleenstaanden in
moesten. Verwijs: „Het ver
vaagt wat met de tijd, maar één
ding zie ik altijd nog helder voor
me en dat heeft me ook ver
schrikkelijk aangegrepen. Mijn
moeder was meer dan zeven
maanden zwanger toen ze in
die Engelse legerwagen moest
klimmen en dat vergeet ik nooit
meer. Dat was zo aangrijpend,
dat het nooit meer uit je geheu
gen gewist kan worden. Van
zelf, de rest vergeet je ook niet.
Want omdat we onschuldig
weg moesten, is het bijna niet
mogelijk om het uit de gedach
ten te bannen. Mijn zus Mattie
is op 17 maart 1945 in Roosen
daal geboren."
„We werden met de Engelse le
gerwagens eerst naar Ouden
bosch gebracht", vertelt Adrie
Verstrate, die met zijn ouders
Kees Verstrate en Jane Verstra-
te-Kempeneers ook tot de
groep behoorde. „Broer Wan
nes was ondergedoken." Bij
hem is de wrok eveneens wat
vervaagd, maar vergeten doet
ook Adrie het niet. „Ik heb een
tijd gehad dat ik me ontzettend
kwaad op die mensen kon ma
ken, maar dat is gelukkig over.
Bij Gillis Bossers moesten we
verzamelen en toen zijn we in
legerwagens weggebracht naar
Oudenbosch. We werden daar
op een plein allemaal ontluisd,
met een pijpje werd poeder tus
sen onze kleren gespoten. Vrou
wen stonden onder het oog van
de toeschouwers te huilen en ik
kan me herinneren dat zelfs een
Engelse officier zijn tranen niet
kon bedwingen bij dit tafereel.
We kregen daar chocolade en
sigaretten toegestopt.
Waarom wij weggebracht wer
den? Vader Verstrate en Frans
van der Est reden met een -
maar soms ook met twee - tuig
paarden voor de Wehrmacht.
Ze vervoerden materiaal voor
de bunkers aan de Sluisweg.
Dat betaalde goed en zodoende
kon vader ook onze Wannes
wat toesteken." Johannes Ver
strate was met Hubrecht van
Westen en Dirk Vermeij in Lager
Wieseveld bij Glinde, onder de
rook van Hamburg, tewerkge
steld in een fabriek waar kruk
assen werden gemaakt. Ze wer
den daar al snel geconfronteerd
met bombardementen, zodat ze
voortdurend met de verschrik
kingen van de oorlog moesten
leven. Johannes kwam in 1943
rond de jaarwisseling met ver
lof en trouwde op 7 januari
1944 met Maatje Quist. Wannes
bedacht zich na zijn trouwen
geen ogenblik. Hij dook onder,
maar daar hopen we in een vol
gend artikel op terug te komen.
L.J.'van Nieuwenhuijzen.
„Het werken voor de Wehr
macht kwam ons gezin duur te
staan", vertelt Adrie Verstrate.
„Veel mensen werkten voor de
Wehrmacht aan de tankval en
vliegvelden, maar vader, Frans
van der Est, Kees Wesdorp, Wil
lem Wagemaker en Izak Hage
brak dat zuur op. Kort na de be
vrijding werden ze in een kamp
te Rilland gebracht en door de
bewakers met 'peut' (een pak
slaag) ontvangen. Ze hebben
het daar bar slecht gehad! Later
werd ook Marien Verwijs daar
binnen gebracht en tot hilariteit
van hemzelf riepen de Fluplan-
ders: „Daar komt de grootste
NSB'er van Nederland." Maar
de man met het scherpe oog
voor klein wild ontkwam even
min aan de striemen en strepen
van de fanatieke oppassers. De
meesten van hen waren in ja
nuari 1945 weer thuis, maar
moesten op 2 februari opnieuw
aantreden op het pleintje bij
Bossers. Nu om met hun gehe
le gezin tot half mei naar
Roosendaal te worden gede
porteerd.
„Toen we in Oudenbosch na
enige tijd weer in de wagens
moesten, wisten we weer niet
waar ze ons zouden brengen en
daarom keken we nu en dan
vanachter het zeil of we iets be
kends zagen. Tenslotte kwamen
we in Roosendaal op de Oude
Markt, waar we in het gebouw
Sint Marie in een schoollokaal
werden ondergebracht. Met
wat stro op de vloer brachten
we daar de nacht door. Ik herin
ner me nog dat ik naast Maat
ten Hove lag." Ook Adrie wist
dat ze maar weinig bezittingen
hadden meegenomen: „Alleen
het hoognodige. Ons werd,
evenals Ko Verwijs met Suzan
en hun gezin, een adres toege
wezen aan de Nispenseweg. In
een handwagentje van padvin
ders werden enkele tassen en
kussenslopen met ondergoed
geladen en Suzan, die hoog
zwanger was, mocht hierop
meerijden. We waren bevrijd,
maar wij liepen daar als ballin
gen door Roosendaal te slente
ren. Aan de Nispenseweg wer
den we ondergebracht en de
mensen waren goed voor ons.
Ze bakten iedere dag vers
brood en ze kookten roggepap,
nee wat dat betreft hadden we
beslist niette klagen."
Johannes Verwijs: „Het ge
bouw heette 'Sinte Marie' en de
mensen waren daar bijzonder
voor ons in de weer. Maar nog
steeds wisten we niet wat er
met ons stond te gebeuren, of
waar we zouden terechtkomen.
Het was ook geen kleinigheid
waar onze ouders van werden
beticht. We werden immers 'ge
deporteerd' vanwege het feit
dat we politiek onbetrouwbaar
waren, terwijl we zelf van niets
en niemendal afwisten." Die
nacht heeft het Fluplandse ge
zelschap, bestaande uit zo'n 80
personen, in het schoollokaal
op wat stro doorgebracht, her
innert Verwijs zich. „Ik weet nog
dat ik naast Leun van Duuren
lag. De volgende dag kregen
we een adres toegewezen en
kwamen we terecht bij boer Da-
men aan de Nispenseweg. Met
het schamele bezit dat we bij
ons hadden, werden we met
een handwagentje, laat ik maar
zeggen door padvinders, bij de
ze mensen gebracht. De boer
had niet gedacht dat hij zo'n
groot gezin op het erf kreeg. Ja,
we waren met z'n zessen en bo
vendien zagen ze aan moeder
dat het niet lang meer duurde
of ze zou bevallen. Hoe het alle
maal geregeld is weet ik niet
precies meer, maar een oplos
sing kwam er. De eerste nacht
moesten we ons behelpen met
een plaatsje op het stro, maar
daarna kregen we de gehele
zolder van het boerenhuis tot
onze beschikking en mochten
we ook gebruik maken van de
keuken." We konden ons daar
ook nog verdienstelijk maken,
vult Verwijs aan: „Er stonden 22
koeien op stal, mijn broer Ma
rien en ik gingen al vlug helpen
met het melken van die bees
ten. We hebben het er bijzonder
goed gehad, veel beter dan we
het thuis hadden. Met de Ramp
van 1 februari 1953 zijn we
weer bij deze familie geëva
cueerd geweest en nu, 55 jaar
later, zijn de banden met hen
nog niet verbroken." Het was
een schandelijke daad, wil Ver
wijs kwijt. „Zouden ze nu echt
gedacht hebben dat er iemand
van deze weggevoerde mensen
is geweest, die gewild of gepro
beerd zou hebben om na vijf
jaar onderdrukking de bevrij
ding van het eiland Sint-Philips
land tegen te houden of schade
toe te brengen aan het bevrij
dingsleger? Nee, deze wegvoe
ring kwam tot stand door
machtswellust, haat, nijd, en
persoonlijke afkeer. Bovendien
was het overgrote deel van de
weggevoerden Oud-Gerefor
meerd."
Ook Pie van Bram van Jantje
staat het beeld van de 'drop
ping' in Oudenbosch helder
voor ogen. „Moeder stond daar
met Jannetje op haar arm, het
was een kind van vier jaar.
Rondom ons stonden mensen
die dachten dat we NSB'ers of
Duitsgezinden waren. Onder de
witte poeder gespoten. Vader
moest moeder gewoon in be
dwang houden, ik zou het nog
wel uit kunnen tekenen. Dat is
een vernedering hoor! Je van
geen kwaad bewust zijn en dan
zo weggevoerd worden. Vader
deed geen vlieg kwaad, maar
hij heeft altijd gezegd: Het is de
bestraffende hand Gods dat die
oorlog over ons komt. En dat is
toch zo!" onderstreept Pie. Er
was nog meer spanning in het
gezin van Bram Verwijs. Van de
twee oudste zoons Jan en Din
geman was niet bekend waar ze
waren. „Jan was uit de trein ge
sprongen en ondergedoken
omdat hij niet in Duitsland wil
de gaan werken en Dingeman
was knecht bij Jan Faasse aan
boord van de 'Adriana'. Het
schip van Faasse was gevor
derd en lag in Duitsland. Dub
bele zorgen, maar gelukkig zijn
ze thuis mogen komen."
Langer dan de andere gezin
nen bleef dat van 'Bram van
Jantje' in de school. Het was
wel een week later toen ze op
het adres Leemweg 4 werden
gebracht. Op een zolder waar
de pannen op de latten lagen,
brachten ze daar de nacht
door. Janna, de vrouw van
Bram, had thuis al tegen dokter
De Groot gezegd dat ze zo niet
weg konden met twee zieke
kinderen. Pie en Janna hadden
het beiden in hun keel en ie
mand van de ondergrondse
kwam voor de huisarts regel
matig de medicijnen brengen.
De Groot hield vol dat het angi
na was, maar Janna was bang
dat het difterie was en vond
het onverantwoord dat ook
hun gezin weg moest. Dokter
de Groot, die ook in de com
missie zat om de personen aan
te wijzen die weg moesten,
maakte geen pardon: het gezin
van Bram van Jantje moest
evacueren.
Toen ze enkele nachten aan de
Leemweg hadden geslapen,
vond moeder Janna het ge
noeg. „Bram, als jij niet naar
de burgemeester gaat, dan ga
ik." Bram probeerde haar nog
te sussen, maar dat lukte niet.
Hij naar de burgemeester en ze
moesten dan eerst maar terug
naar de school tot er een ander
adres was gevonden. Een
broeder van de school vond
het toch beter om eerst maar
eens met de twee meisjes naar
dokter De Koning in Roosen
daal te gaan. Nadat de huisarts
Pie en Janna had onderzocht,
raadde hij de broeder aan om
met hen naar ziekenhuis Chari-
tas te gaan. Die raad werd op
gevolgd en in de Brugstraat
vluchtte hij nog met de kinde
ren in een portiek voor een
overkomende V-1. „Ik zie ons
daar nog staan, hij sloeg zijn
lange jas om ons heen," zegt
Pie. Wat moeder Janna vrees
de, werd daar waarheid. Pie en
Janna waren besmet met difte
rie en moesten worden opge
nomen in de barakken van
Charitas. „Tien weken moesten
we daar blijven. We lagen daar
niet helemaal alleen, want na
dat Suzan op 17 maart beval
len was van Mattie, kwam zij
wel eens bij ons voor het raam
kijken. Ook Jane van Izak Hage
met haar gezin en Maat Aar-
noudse met haar zoontje Ri
chard woonden in de kelder
van het ziekenhuis. Er zaten
spijlen voor de raampjes, maar
die konden ze aan de binnenzij
de open doen. Tegen de tijd
dat we daar weg mochten, kro
pen we daar wel eens door."
Pie raakt er niet over uitverteld.
„Onze ouders met de overige
kinderen kregen een plaatsje
aan de Bredaseweg. Vader las
daar op zondag preken waar
ook Bram Mol, Knelis Meijer,
Cent van Kee en meer anderen
naar kwamen luisteren." Pie
besluit haar relaas met de con
clusie dat ze geen schuld had
den. „We zijn onschuldig weg
gebracht, maar de gemeente
Sint-Philipsland heeft het wel
allemaal moeten betalen. Dok
ter De Groot is nog geweest
toen we weer thuis waren. 'We
hadden het er nog over gehad
om jullie thuis te laten' zei hij
tegen moeder. Je hoeft dus
niets te vragen, maar met de
rekening is hij niet meer geko
men hoor."
Gerard van Nieuwenhuijzen
neemt het allemaal nogal laco
niek op, maar achteraf vindt hij
het wel een gemene streek.dat
er zoveel mensen onschuldig
weg moesten. „Ja, ook wij
moesten weg. Vader was in de
oorlog loco-burgemeester en
hij kreeg te maken met moeilij
ke beslissingen. Er stonden
overal palen in het land (Rom-
melasperges - J.K.), en die wer
den door de mensen wegge
haald om er de kachel mee te
stoken." Door een Duitse offi
cier werden ze op het gemeen
tehuis voor de keus gesteld:
Aanplakken dat het verboden
was palen uit het land te halen,
of er zouden mannen opgepakt
worden, met alle gevolgen van
dien. Gerard: „Vader durfde
geen risico te nemen en liet het
aanplakken. Later werd hem
verweten dat hij dat niet had
moeten doen en had moeten
onderduiken. Ik weet ook dat
vader in beroep gegaan is te
gen zijn huisarrest en wegvoe
ring, en op een van de tribu
naalzittingen werd 'moffen
knecht' aan hem geroepen.
Zoiets doet natuurlijk pijn."
„Ik herinner me dat Marien
Verwijs, den Uil, nogal eens bij
ons kwam. Ook hij moest ver
plicht naar Roosendaal. Jaren
lang had hij 'de jacht' op het
land van onze boerderij Broe
dershof. Hij zei tegen m'n moe
der, toen we in moesten stap
pen bij Gillis Bossers: 'kom
mer ier m'n lieven, dan za'k je
wel ellepe'. Ja, moeder was
zwaar en dan achter in zo'n le
gerwagen klimmen." Aanvan
kelijk was het gezin in een ta
bakswinkel en bij een bankdi
recteur. Later in een woning
bij de suikerfabriek. „De wo
ning was van de directeur van
de suikerfabriek. Vader had
destijds veel aandelen in de
suikerfabriek en daarom kon
den wij daar terecht."
„Marien Verwijs was nog maar
pas in Roosendaal, toen kreeg
hij al een jachtgeweer van de
burgemeester van die stad. Het
huis waarin wij toen woonden,
was omgeven door meerdere
bunders grond en Marien
kwam daar konijntjes schie
ten." Ook Gerard verhaalt over
het ontluizen in Oudenbosch
en de overnachting in de
school. „Ik herinner me dat ik
eerder terug naar huis ben ge
gaan als mijn ouders. Dat kon
omdat mijn oom, Hubrecht van
der Zande, bij ons op Broe
dershof was geëvacueerd. Dat
geluk hadden we, want hij
hield ook de boerderij draaien
de."
Direct na de bevrijding, 4 no
vember 1944, werd W.C. van
Nieuwenhuijzen aangesteld als
waarnemend burgemeester.
Hij werd in zijn werkzaamhe
den op de gemeentesecretarie
terzijde gestaan door B.J.
Quist. Direct daarop werden de
toen zittende loco-burgemees-
ter L.J. van Nieuwenhuijzen
(Broedershof) en de tweede
wethouder, P.J. de Ruijter ge
schorst. W.C. van Nieuwen
huijzen bleef in fuctie tot 1 mei
1945, toen de heer H.D. Trimpe
hem als zodanig opvolgde. De
ze bedankte Van Nieuwenhuij
zen en Quist op 17 augustus
1945, tijdens de installatie van
de noodgemeenteraad, voor
de bewezen diensten.
Op 6 september 1949 maakte
L.J. van Nieuwenhuijzen van
Broedershof zijn rentree in de
gemeenteraad. Met R Mol
werd hij op deze vergadering
tevens in het college van b. en
w. gestemd. Na de felicitatie
van burgemeester L.J. de Jon
ge hoopte Van Nieuwenhuijzen
op een goede verstandhou
ding, waardoor het algemeen
belang werd gediend. Tevens
had hij behoefte om terug te
blikken naar de eerste dagen
van november 1944, toen de
deuren van het gemeentehuis
voor hem gesloten werden en
men van zijn diensten als
waarnemend burgemeester
geen gebruik meer wenste te
maken. Hij kreeg huisarrest.
'Alhoewel hij 14 dagen later
vrijheid van beweging in de
gemeente verkreeg, mocht hij
van het plaatselijk bestuur niet
naar Roosendaal om een drin
gende vergadering bij te wo
nen, ondanks het feit dat het
Militair Gezag daartoe toe
stemming had verleend. Ook
mocht hij zijn ouders, die op
hoge leeftijd waren, na de be
vrijding niet gaan bezoeken'.
Verder stond Van Nieuwenhuij
zen uitvoerig stil bij de ver
plichte evacuatie, ook van
hem met zijn gezin, naar Roo
sendaal. 'Door wie werden we
weggezonden? De eis zal wel
gesteld zijn door de Field Secu
rity, maar de namen zijn onge
twijfeld doorgegeven door een
commissie hier ter plaatse.
Wie de lijst met namen had
doorgegeven, daar durfde men
niet voor uit te komen, maar
van een zekere zijde is hem nu
medegedeeld dat de lijst was
ondertekend door twee ge
meenteambtenaren die vroe
ger zijn volle vertrouwen had
den genoten'. Van Nieuwen
huijzen durfde met een gerust
hart te zeggen niet haatdra
gend te zijn, 'maar dit is een
handeling die eeuwig in het
geheugen zal gegrift blijven en
niet voor vergeving vatbaar is.
De landbouwer van Broeders
hof stond nog uitvoerig stil bij
de tribunaalzittingen waarin al
le beschuldigingen tijdens de
laatste twee maanden van de
bezetting vervallen werden
verklaard. „Dit alles is mij, on
schuldig, aangedaan door de
Novemberhelden", zei de
nieuw benoemde wethouder
op de eerste dinsdag van sep
tember 1949'.
Artikel J.W. Hofwijk 'Stoottroe
pen vochten op St. Philipsland',
z.j..
Zeeland 1940-1945 deel 2, Gijs
van der Ham.
Zeeuws Archief, DB 83/15 en
81/2: interview Taal met W.C.
van Nieuwenhuijzen, en L.
Beurkens (1979) P Allewijn
(1981).
Notulen gemeenteraad Sint-
Philipsland 17 aug. 1945 en 6
sept. 1949.
Eendrachtbode 8 sept. 1949.
Verder dank ik de personen die
mij een interview toestonden
voor dit artikel.
Johannes Verwijs en zijn in Roosendaal geboren zus Mattie Hooglander.