"Als ik uit Strijen wegga, dan zullen ze me moeten dragen" Oorlogsherinneringen uit Stavenisse Schaduwwoordenspel H.P. van der Slikke werkte als boer en privé-detective Donderdag 24 augustus 1995 EENDRACHTBODE, DE THOOLSE COURANT Boerenwagen Overgeslagen Striene Inwoners door AJ. Smits Stemmen van lexers Het laatste gehucht dat we in deze serie aandoen, is Strij enham. Dit oude plaatsje ligt zo'n twee en een halve kilo meter ten zuidoosten van Poortvliet. Het pittoreske plek je ziet er daadwerkelijk uit als een minuscuul dorpje. Het bestaat eigenlijk uit vier straten. Eens was het een zelf standige ambachtsheerlijheid. De 74-jarige H.P. van der Slikke kent 'zijn' woonplaats van haver tot gort. Zijn geslacht is bekend in Strijenham. Geslacht Café Detective Modernisering Duitser terug gebleven. 'Toen de verkaveling hier kwam, was dat voor mij zo ongun stig dat ik besloot dat het beter was om de grond te verpachten en zelf de boerenpet af te zetten. Ik ben toen privé-rechercheur geworden. Eigen lijk is dat ongeveer hetzelfde als detective", vertelt Van der Slikke die niet al te veel kwijt wil over deze periode van zijn leven. "Aan het ein de van de oorlog waren we geëva cueerd in Halsteren, bij de familie Verswijveren. Ik heb toen nog in het verzet gezeten. Zo hebben we eens op een nacht spullen uit een munitie opslag bij een café aan de Halsterse- weg gehaald. Daar zaten Duiters in (het café staat er nog steeds - red.). Ik heb later een opleiding gedaan aan een instituut voor rechercheurs en kreeg begeleiding van Gerrit Toorenaar, toen politiechef van Amsterdam. Van hem heb ik veel geleerd. Het was een vrij beroep. Je kreeg de onkosten vergoed en als je succes had, kwam pas de rest. Ik heb voor allerlei mensen en organisaties gewerkt. Ook in België en samen met de douane. Ik heb eens drie weken in de smeerput van een gara ge gewerkt voordat we de juiste man te pakken hadden. Het was een per soneelslid dat tapijten smokkelde. Je kwam veel in de cafés, want daar kwamen de drugsbazen ook." Van der Slikke vertelt hoe hij eens frau deurs betrapte die overheidspremies opstreken. "Er werden in de haven van Sint- Annaland motorblokken geladen. Het waren er erg veel. Een man die daar blijkbaar elke dag kwam, ver telde me dat ze overgeladen zouden worden in een overslagschip. Ik vond het maar vreemd en ben het uit gaan zoeken. Toen bleek dat die boot helemaal geen vaste bestem ming had, maar de grens passeerde. Daar kreeg men toen een premie voor. Maar vervolgens keerde het weer om en kwam een paar dagen later opnieuw de grens over, of hij leverde hetzelfde trucje in Frank rijk." Maar inmiddels is Van der Slikke in ruste. Hij geniet van het leven in Strijenham. Aan verhuizen, bijvoor beeld naar Poortvliet, heeft hij nog nooit gedacht. "We moesten in Poortvliet naar school en naar de kerk, maar verder vormde het geen enkel aantrekkingspunt. En voor de boodschappen hoefde je het ook niet te doen", zegt Van der Slikke. "De bakker kwam langs, net als allerlei andere verkopers aan huis. En tegenwoordig heeft bijna iedereen een auto. Vroeger was het heel bij zonder als er een auto langs kwam. En als het de dokter of de veearts niet was, gingen we meteen kijken wie erin zat." Met Strijenham komt er een einde aan de serie over gehuchten in de gemeente Tholen. Wellicht vindt iemand dat er plekjes overgeslagen zijn. Er zijn dan ook nog wel diverse andere plaatsen die men als gehucht zou kunnen bestempelen of die het ooit waren zoals: Schoondorpe, Malland en 't Oude Kerkhof bij Poortvliet, De Rand bij Scherpenisse, Molenvliet en 't Steenen Kruis bij Tholen en Kempenshofstede (Rijke- buurt) bij Stavenisse. Maar die plaatsen hebben we in deze serie buiten beschouwing gela ten omdat men ze nu eigenlijk geen gehucht meer kan noe men. Ze zijn ofwel te klein om een dergelijk verhaal over te schrijven of praktisch aan een naburige plaats vastgegroeid. Van der Slikke weet nog goed hoe het boerenbedrijf eraan toeging. Het was vropg op en in de oogsttijd soms tot acht uur 's avonds doorwerken. Het hooi en het graan werden met de hand ingezameld op een boerenkar die, net als het overige gereedschap en tuig, goed werd verzorgd. "Een Thoolse wagen kostte toen compleet 250 gulden. Die lieten we niet bui ten staan. Hij ging altijd naar bin nen. Ik had er een hekel aan om spullen buiten te laten staan", zegt Van der Slikke die het werken met de 'zeekel' goed heeft gekend, net als het stapelen van de zakken graan met lagen stro ertussen. "Dat was altijd een mooi gezicht." Tegen woordig doet zijn schuur dienst als stalling voor ondermeer zijn auto en enkele boten van kennissen. Een opvolger voor zijn bedrijf heeft hij namelijk niet. Desondanks wil hij wel altijd in zijn huis met de grote tuin blijven wonen. "Als ik hier wegga, zullen ze me wêgdragen", sluit Van der Slikke zich aan bij de woorden van zijn vader die tot aan zijn overlijden in het huis woonde. De naam Strijenham (in de volks mond 'Striejen' genoemd) betekent waarschijnlijk zoiets als 'inham van de Striene'. De Striene was een rivier die vroeger tussen Schakerloo en Poortvliet liep. Het oua-Nederlandse woord 'ham' betekent: land gelegen in de bocht van de rivier. Grappig is dat het wapen van de voormalige ambachts heerlijkheid ook een ham (de eetba re versie) laat zien. De heerlijkheid en latere gemeente heetten Nieuw- Strijen. Dit vanwege het feit dat de ambachtsheerlijkheid werd ge vormd door de Nieuw- en de Oud- Strijenpolder. De Nieuw-Strijenpol- der werd in 1310 ter bedijking uitge geven, dus zal het gehucht waar schijnlijk in de veertiende eeuw ont staan zijn. De ambachtsheerlijkheid werd in de loop der tijd bestuurd door diverse ambachtsheren en -vrouwen zoals: Comelis van Strijen, Cornelia van Strijen, Jacob Winkelman, Pieter van der Helm, Adrianus Martinus Bollaert en Maria Theresia. Nadien werden de eigendommen van de heerlijkheid verkocht. De bijbeho rende titel bleef echter nog bestaan en werd voor het laatst in de 19-de eeuw gevoerd door dhr. Brest van Kempen. Strijenham had in 1809 zo'n 88 inwoners, maar maakte in een halve eeuw tijd een groeispurt door en kwam uit op ongeveer 120 inwo ners. In de tweede helft van de negentiende eeuw stonden er twee boerderijen, maar het merendeel van Strijenham bestond uit arbeiders huisjes. In 1552 bezweek de zeedijk. Koning Philips II van Spanje (heer van de Nederlanden) gaf in 1562 toestemming om er een zogenaamde sluiskil (diepte in buitendijkse gron den bij een sluis) aan te leggen. Deze werd de bewoners gegund 'tot eene schipvaart'. Zo konden ze gemakkelijk goederen vervoeren. Ook was er een veer naar Zuid-Beveland gevestigd. Van heer lijkheid werd Strijenham kort een zelfstandige gemeente en in 1816 werd ze bij Poortvliet gevoegd. (deel 4) A.J. Smits uit Stavenisse was 11 jaar toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Het maakte een ding stelde hij zijn herinneringen aan die tijd op schrift. Als feuilleton zijn ze de komende weken in deze krant te lezen. Dat was het nu juist, de vlucht uit Stavenisse die dag. Omdat Jan wegging, ging Piet ook. En Klaas durfde niet achterblijven. Min of meer een vorm van paniek, waarbij zakelijk overleg niet meer mogelijk is. Hadden de mensen zich in gemoede eens afgevraagd: waarom en waarvoor gaan we weg? Wat gebeurt er momenteel eigenlijk dat een vlucht rechtvaardigt? Waarheen zul len we gaan? Niets van dit alles kwam bij de mensen op. Eén doel slechts: weg van het dorp. Het hele eiland door verspreidden zich onze dorpelingen. Velen bij familie en kennissen in de naburige dorpen. Anderen klopten bij een verre relatie aan voor onderdak; de mensen moesten tenslotte toch ergens blijven. Weer anderen bleven wat dichter bij huis. Onder andere in de Molenweg en - als toppunt van dwaasheid - de 'Smitjes' vluchtten met de hele familie naar 't Ouwland, naar oom Johannes Heijboer en tante Koos. Waanden ze zich daar veilig? Welnee, die vraag stelden ze zich niet eens eer ze weggingen. Dat kwam pas later aan de orde. Maar om op mijn verhaal terug te komen, ik was aan het karnen toen vader met de boodschap kwam dat we ook gingen vluchten. Ik moest direct ophou den met karnen, dat had toch geen zin meer. De kam en nog een paar bussen met karnemelk kapte mijn vader uit 'in de waeterhank'. "De vèrrekes in de fok bie Jap Oek konne de kaernemelk nie ophezoope kriehe, zovee oa d'n." Dus weg ermee, want we wisten niet wanneer we terug konden komen en dan stond het maar te bederven. Moeder pakte intussen een paar tassen met kleren vol. Ook een tas met brood en het restant van de bos droge vis. Vader kapte de inhoud van zijn geldkistje in een wit linnen zakje - een kussenzak of een meelzakje, dat weet ik niet goed meer. Dat werd mij ter hand gesteld met de gewichtige opdracht om dit, wat er ook gebeuren zou, niet uit handen te geven of door onacht zaamheid ergens weg te leggen. Jonge jonge, dat was me toch wat. Mis schien heel zijn bezit aan geld. Het zal wel niet veel geweest zijn, maar toch woog het aardig zwaar. Er was toen veel meer zilvergeld in omloop dan nu en dat ontvingen we van de mensen die om melk kwamen. De toebereidselen tot de vlucht hadden misschien tien minuten geduurd, of daar stond ome Kricn al te toeteren op de Stoofdijk. Wij allemaal naar 'boven 't padje' en in de vrachtauto. 'Ome Wannes mee tante Joane' zaten er al in, tante Bet met haar gezin, tante Tina met De Wit. Wij erin en rijden. Bij de fabriek stoppen, daar moesten opoe en tante Rachel er ook nog in. Mijn vader opperde het idee om hier maar te blijven. Zou het tot een bombarde ment komen, dan konden we allemaal in de grote 'butterkelder' onder de fabriek kruipen. Maar de rest van de familie was zo huiverig van de kelder, dat dit niet werd aangenomen. Rijden dus maar weer en na een paar minuten waren we bij tante Koos. Daarheen waren er al meer van onze familie gevlucht. Ik sprong als eerste uit de auto en begaf me onder mijn 'stamgenoten'. Het was prachtig weer; warm en zonnig, en er hing een lieflijke rust over de wij de polder. Helemaal in tegenstelling tot de wrede omstandigheden. Je zag niets, geen mens of paard op het land. Je hoorde niets, als alleen het vrolijke gekwetter van de vogels in de boomgaard. En dan de oorlog! O ja, met een schok realiseerde ik me dat hier in de buurt vanmorgen granaten gevallen waren. Ik zei tegen niemand iets, maar dacht: ik wil die gaten welcens zien. Daartoe liep ik een eindje het land op, maar een van de 'oudsten' kreeg het in de gaten en riep me terug. Een reprimande over mijn stoutmoedigheid volgde. Waarom mocht dat nu niet, dacht ik, er gebeurde helemaal niets. Ik was dan ook niet bang. Met mijn jongere 'stam genoten' bekeek ik vervolgens de schuilkelder. Een overdekte loopgraaf. We gingen erin, maar dat mocht ook al niet. Het bracht de mannen op het idee om hem - nu de hele stam bij elkaar was - groter te maken. Maar na onnodig lang beraadslagen werd gedelibereerd om hem vooralsnog in de huidige vorm te laten. De mannen zaten in stamverband - om deze beeldspraak te handhaven - op het gras onder de bomen. Wij als jongeren liepen wat heen en weer, of zaten dan weer in de kring. Ik had geen belangstelling voor de zeurderige, melan cholieke gesprekken. Waarom zou je bezwaard zijn, je was gewoon een dag je uit. Het ongewone, en dat midden in de vrije natuur, deed me alle zorg over oorlog vergeten. En dat juist in deze omstandigheden. Opeens ontdekte ik dat ze het hadden over de beschieting van 's morgens. Nu vroegen ze zich af, of het niet de grootste dwaasheid was om dan juist hier, waar de granaten terecht gekomen waren, een schuilplaats te zoeken. Dat schip lag nog aan de steiger, je kon hier de masten zien. Als er weer op geschoten werd, zat je er hier middenin. Dat was me wat. Maar waar moeten we dan naar toe? Wie zal dat eens vertellen? Op den duur, na veel heen en weer gepraat, werd besloten het kamp niet te verleggen. Toen wat later het schip aan de steiger verdwenen bleek te zijn, gaf dat een hele geruststelling. Plotseling riep mijn vader: "Bram, waer aaje dat zakje helaete?" Verschrik kelijk, wat schrok ik. We waren al een paar uren hier en ik had om het hele zakje niet meer gedacht. Ik wist niet eens waar het gebleven was. Vader en ik aan het zoeken in de tassen van moeder. Overal kijken binnen, en vragen aan de vrouwen die in huis waren. Nee, niemand had een wit zakje gezien. Moeder ook vol onrust aan het zoeken tussen de bagage van de hele stam. Alles lag door elkaar, wat een toestand! "Aaje 't toch nie in d'auto laete lèhhe", vroeg vader. "Ik weet 't nie, 'k heloaf 't nie zei ik. Maar ik ging toch maar eens kijken. De auto stond aan de andere kant van het spulletje, op het einde van de schuur. Ik kom de hoek om en daar ligt me het zakje, moederziel alleen op de neergelaten klep van de auto. Schijnbaar achtte ik me bij aankomst van mijn taak ontheven. Dat pleit overigens niet voor mijn verantwoordelijkheidsgevoel. Met dat al, het zakje was terecht en dat was de hoofdzaak. Niettegenstaande mijn gelukkige vondst kreeg ik toch een hoop boze woorden te incasseren. Het werd middag, we gingen eten. Daar herinner ik me weinig of niets meer van. Rond vier uur gingen vader en ome Krien naar ons thuis. Ze zouden melkgerei halen en in de wei aan "t Ouwelandse sluusje' gaan melken. Met spanning zagen we hun terugkomst tegemoet. Heel de dag hadden we niets van het dorp vernomen; wellicht brachten ze nieuws mee. Anderhalf uur later kwamen ze terug. Ze wisten niet veel te vertellen. Ze hadden maar even de melkbussen gehaald, waren gauw naar de wei gegaan en van daar naar 't Ouwland. Op de Stoofdijk hadden ze wat Duitse soldaten gezien met 'stoom- fietsen' en auto's. Verder was alles rustig; burgers hadden ze helemaal niet gezien. 't Werd weer etenstijd. Wij aan tafel. Dat wil zeggen, de grote mensen zaten in twee kamers rond de tafel geschaard. Het 'jonge geruugte' zat er rond en in de gang. Ik herinner me dat ik daar, op een vouwstoeltje met een bord op mijn knieën, ook zat. Brood met....droge vis. Maar goed dat moeder dat in de tas gestoken had. Ze vond aftrek genoeg bij zovele hongerende magen. Daar gaat de deur open en wie stapt er binnen? Een winkelier van het dorp. Die kwam doodgewoon, zoals elke week, de boodschappen brengen. "Wat doet 'r ier op?" vroeg hij. Dat was hem spoedig duidelijk gemaakt. Hij zegt: "Eêl durp is gek om oamae weg te haen. Wae is dat noe vö nöödeg. Dae is niks hebeurd, ik a siehretten van de Duisters had in bier hedronke. 'k E mee t'r hepraet. Duits da ku je zo." Zo vertelde hij maar door. Maar we durf den er de helft niet van te geloven. Hoe het ook zij, enigszins bewonderde ik hem toch in dit geval. Hij had het aangedurfd om op het dorp te blijven. Naar mijn gevoel twee werelden. Wij op de loop en hier in een paniekerige sfeer bij elkaar hokkend. En hij gewoon thuis, goede maatjes met onze vijanden. De gewijzigde omstandig heden bewust of onbewust aanvaard. Ach ja, we geloofden dat nu nog wel niet, maar na een week zouden we deze toestand - misschien wat bewuster - ook aanvaard hebben. Het is de avond van een schone meidag. Majestueus, gouden stralen weg schietend neigt de zon ter kimme. Ik sloeg het gade, staande op de dreef. De bloedrode schijf, die zich nu door het onbeschermde oog liet bewonderen, niet lang, een paar minuten en het laatste randje zakt in zee. Minutenlang stond ik stil, ik wist het zelf niet. Mijn gedachten gleden mee, achter de hori zon. Onzichtbaar, onhoorbaar, zonder bepaling van tijd. Verzonken in het oneindige zo het scheen. En toch, zij was er. Andere volken, andere landen in haar gulden stralen koesterend. Onbeperkt volbrengt zij haar kringloop. Zo schijnt het slechts. De hand des groten Scheppers bestuurt haar baan. Is de schepping zo groots, wat moet de Schepper zijn. Oneindig, zonder begin of vervolg van tijd. Daar houdt alle menselijke bevatting op. "Me zü vannacht nog mar ier bluuve." Met een schok ontwaak ik uit mijn mijmeringen, temidden van de harde werkelijkheid. Gevlucht van huis en haard; ons lieve vaderland een roof onzer naburen geworden. Waarom moest dat toch gebeuren? Waarom geen vrede en welvaart? Ik was nog jong, een kind nog maar; een leven, zo lang datje het eind niet kunt bezien, wacht mij nog. En het is alles zo schoon en goed. Waarom moest dat nu verstoord worden? Dat kon ik als kind niet aanvaarden. Het werd schemerig in de natuur, na een schone dag. Zo ook in mijn geest. Zorg en kommer voor de toekomst bedrukten me. We zouden dus de nacht hier doorbrengen. Er waren wel geen bedden, maar plaats om te liggen was er genoeg. Vaag herinner ik me nog dat de kamer vol mensen lag. Ik vond een plaatsje voor de 'spindeure'. Een 'óödpcule' was mijn bed. Ondanks uiterlijke en innerlijke bezwaren sliep ik weldra in, tot.... 4 uur 's morgens. Toen werden we allen opgeschrikt door geroep: "Oamae d'r uut in anklaeje!" (Wordt vervolgd) In verband met de spreuk die in de rubriek 'Deze week' van donderdag gezet is, hierbij mijn reactie. 'Zoals de mens is, is zijn schaduw' Zoekend naar betekenis, schaduw-schuw, vorm-veranderend, mens-in-het-ruw. In het licht, de mens in een andere vorm gietend, een verlengde grens, schimmig, schuivend, om de mens kruipend, onbestendig als de mens zeifis. Mevr. PA.S. Kubista, Kreeftenstraat 3, Tholen. Momenteel beslaat het eigenlijke gehucht Strijenham de straten Havenweg, Strijensepad, Schelde- weg en Onder de Zeedijk. Het plaatsje heeft met zijn haven, eigen watersportvereniging en rust een flinke aantrekkingskracht op toeris ten. Het is dan ook niet vreemd dat er twee campings bij het gehucht lig gen. Toch was het ooit drukker met dagjesmensen. "Toen er nog een coupure (doorgang - fed.) in de dijk lag, kwamen er veel mensen hier naartoe", vertelt Van der Slikke. "Dan zag de dijk soms bruin, niet van het dorre gras, maar van het vlees. Maar in 1980 is de coupure gesloten en sinds de komst van de Oesterdam is het nog minder druk geworden". Wie Strijenham niet kent en er zon der kaart op schoot naartoe rijdt, zal waarschijnlijk moeite hebben het gehucht te vinden. De polders van Poortvliet zijn verwarrend. De vele dijkjes worden op diverse plaatsen doorstoken met coupures die alle maal op elkaar lijken. Geen enkel bord wijst de onwetende reiziger richting Strijenham. Men komt er uiteindelijk via de Strijenseweg of de Van der Slikkeweg. Deze laatste naam doet vermoeden dat hij iets met het geslacht Van der Slikke te maken heeft. Dat blijkt ook te klop pen. Deze familie heeft lange tijd veel grond gehad rond Strijenham. Ook H.P. van der Slikke beboerde het land rond 'Striejen'. Hijzelf, zijn vader, opa, overgrootvader en bet overgrootvader zijn geboren en getogen in het gehucht. Het geslacht Van der Slikke is afkomstig van Sta venisse. Daar werd omstreeks 1570 Joost van der Slikke geboren. Pieter Izaakse van der Slikke, die overleed in 1763, verruilde zijn geboorte plaats voor Poortvliet. Abraham van der Slikke werd twee jaar eerder in Nieuw-Strijen geboren. Dit was de betovergrootvader van H.P. van der Slikke. Rijdend door de Havenweg komt men bij de bebouwing van Strijen ham. Het huis van Van der Slikke staat recht tegenover zijn schuur. Daaraan is te zien dat ze uit een ander tijdperk stamt. Typische, zwart geteerde planken met op de koppen metselwerk van kleine bak steentjes. Ook het huis van Van der Slikke is oud. Het werd door zijn opa gebouwd toen zijn vader trouw de. Boven de deur prijkt een giet ijzeren levensboom, een vroeger vaak gebruikte versiering die sym bool stond voor geluk en voorspoed. Naast en achter de woning ligt een royale tuin met daarin behalve bloe men ook groenten en fruitbomen zoals appels. Temidden van dit alles zit Van der Slikke. Hij is graag bui ten, zoals een echte landbouwer be taamt. Van der Slikke herrinnert zich de tijd nog dat Strijenham zo'n 1 (X) inwoners had. "Maar ja, vroeger waren dc gezinnen groot. Dan telt het natuurlijk wel door", zegt de Strijenaar die opgroeide als enig kind. "Er was hier geen school, daar voor gingen we naar Poortvliet. De eerste anderhalf jaar heb ik daar- naartoe gelopen. Maar dat was gewoon. We gingen met een hele groep. Later kreeg ik een fiets. Daar had ik eigenlijk een hekel aan, want de rest van de kinderen in Strijen ham moest lopen. Daarom ging ik vaak later weg, of ik nam een ande re weg." Na de - toen nog zeven jaar durende - lagere school ging Van der Slikke naar de ulo in Tholen en vervolgens naar de landbouwschool in Goes. Als vanzelf stapte hij in het boerenbedrijf van zijn vader. Die tijden van vroeger herinnert Van der Slikke zich nog goed. "Het was vroeger erg gezellig, de mannen gingen een rondje om de polder doen, we zongen en speelden mond harmonica op de dijk en de vrouwen gingen met breiwerkjes aan de zee dijk zitten kletsen", vertelt hij. Het Strijenham van toen zag er dan ook wel anders uit dan tegenwoordig. De enige middenstand bestond uit een winkel van G. Verschoor waarin vanalles werd verkocht en het café van Hartog dat pal naast het huis van Van der Slikke stond. "Het café was eigenlijk meer een verbouwd huis. Vooral in de oogsttijd als er in de haven veel aardappelen en bieten werden geladen, deed het café goede zaken. De boeren gaven de lossers dan wel eens een half flesje jenever of zo", verhaalt de Strijenaar. "Het was wel zo dat de vreemdelingen in In het pittoreske Strijensepad staan nog allemaal oude huisjes. gehad. Eén keer hebben ze in het café problemen gemaakt. Het was al na twaalf uur en dus sluitingstijd, maar die jonge soldaten wilden doorgaan. Veldwachter Eversen heeft ze toen gesommeerd te ver trekken. Dat liep uit op een ruzie, maar uiteindelijk zijn ze weggegaan. Eversen kreeg daarvoor nog op zijn kop, maar vanaf dat moment ging het beter." Een flinke tijd na de bevrijding ont moette Van der Slikke zelfs nog één van de bezetters. "Ik was op een lad der aan het werk toen er een man naar me toe kwam en vroeg of ik hier al lang woonde. Hij had een vreemd accent. Hij vroeg hoe oud ik was en toen bleek het één van die Duitsers te zijn die hier in de oorlog gelegerd waren. Hij had toen iets met een meisje uit Sint-Maartens dijk gekregen en daarmee is hij later getrouwd. Nu woont hij al jaren in Nederland." Maar deze Duitser was niet de enige die de weg naar Strijen vond. "Al snel na de oorlog kwam Strijenham in trek. De huizen konden voor een goede prijs verkocht worden en veel inwoners gingen ergens anders naar toe. Ik heb iemand gekend die zijn huisje hier verkocht en daar in Poortvliet een leuk pand van kon kopen", vertelt Van der Slikke. "Nu zijn veel huizen hier in gebruik als tweede woning. Het hele Strijense pad is daar een voorbeeld van. Maar ik geef daar niet zo om. Een eindje verderop woont een geboren Engelsman. Ik kan wel goed met die mensen opschieten. Dat komt mis schien omdat ik toch wel het één en ander van de stad gezien heb, in tegenstelling tot veel andere Strije- naren." Dat Van der Slikke het stadsleven goed kent, komt omdat hij niet zijn hele leven in het boerenbedrijf is H.P. van der Slikke zit graag in de riante tuin achter zijn huis. het voorste cafégedeelte zaten en de bekenden mochten in de woonka mer drinken. Tja, het was vroeger best een beslóte» gemeenschap hier. Als de Strijenaars over de dijk lie pen, dan was dat hun eigendom. De meesten vonden buitenstaanders maar bezitterig als ze hier kwamen. Ze praatten er zelfs niet tegen en als ze het deden, alleen nog in plat Zeeuws. Dat verstonden ze toch niet. Zelf vond ik die mensen wel leuk." Het café brandde op koning innedag 1972 uit. Volgens Van der Slikke hadden kinderen op zolder, bij de voorraad drank, met vuur gespeeld. Inmiddels is het een woonhuis. In Van der Slikkes jeugd werd de haven van Strijenham nog levendig gebruikt. Voornamelijk voor goede renvervoer en er stond dan ook een weegbrug voor een maximum gewicht van vijf ton. Inmiddels is het haventje in gebruik bij de plaat selijke watersportvereniging. Ook de oesterputten die ooit bij Strijen ham lagen, verloren hun oorspron kelijke functie. Men kan nu bij laag water nog zien waar ze gelegen heb ben. Van der Slikke weet zelfs nog dat er enkele putten in gebruik waren bij kwekers uit Yerseke. "Het kweken ging met afgedankte dak pannen. Die werden op een bepaalde manier gekalkt en ze droogden langs de dijk. Als je dan met helder en zonnig weer naar de overkant keek, was het één witte massa", herinnert de Strijenaar zich. "Die pannen zaten met een stuk of vijf aan elkaar en werden hier met hoogaarzen naartoe gebracht en overboord gegooid. Bij laag water werden ze dan netjes in rijen gezet." Maar ook in het aanzicht van het gehuchtje veranderde het nodige. Een aantal huizen ging in de loop der tijd tegen de vlakte. Desondanks zijn er nog veel pandjes uit lang ver vlogen tijden te zien. Zo bestaat het Strijensepad nog helemaal uit 'oude' bebouwing, weliswaar opgeknapt of gerenoveerd, maar oorspronkelijk. Ook het huis van Van der Slikke staat er nog zo, zoals het er is weg gezet. Toch grijpt ook hier het moderne leven in en daarmee is Van der Slikke niet altijd even blij. "Er is hier ook een oud huis dat verhoogd is. Dat vind ik echt geen gezicht", meent de Strijenaar. "En hier in de Scheldestraat was ooit een terrein van een boer dat hij helemaal ver hard had met kinderkopjes. Toen de gemeente het aankocht, is er een laag asfalt overheen gelegd. Waar om? Dat past toch helemaal niet in het straatbeeld? Die kinderkopjes waren mooier. Nu parkeert een bedrijf er regelmatig vrachtwagens op." Ook de tweede wereldoorlog was op Strijenham merkbaar, maar van ellende was weinig sprake volgens Van der Slikke. "We hebben er hier niet zoveel van gemerkt. In het huis van de dijkbaas werd een wachtpost ingericht. En later werd er een bun ker gebouwd met een mitrailleur erin. Er zaten hier zo'n vijftien Duit sers", weet Van der Slikke nog. "We hebben eigenlijk weinig last van ze

Krantenbank Zeeland

Eendrachtbode /Mededeelingenblad voor het eiland Tholen | 1995 | | pagina 9