"Als ik uit Strijen wegga, dan
zullen ze me moeten dragen"
Oorlogsherinneringen
uit Stavenisse
Schaduwwoordenspel
H.P. van der Slikke werkte als boer en privé-detective
Donderdag 24 augustus 1995
EENDRACHTBODE, DE THOOLSE COURANT
Boerenwagen
Overgeslagen
Striene
Inwoners
door AJ. Smits
Stemmen
van lexers
Het laatste gehucht dat we in deze serie aandoen, is Strij
enham. Dit oude plaatsje ligt zo'n twee en een halve kilo
meter ten zuidoosten van Poortvliet. Het pittoreske plek
je ziet er daadwerkelijk uit als een minuscuul dorpje. Het
bestaat eigenlijk uit vier straten. Eens was het een zelf
standige ambachtsheerlijheid. De 74-jarige H.P. van der
Slikke kent 'zijn' woonplaats van haver tot gort. Zijn
geslacht is bekend in Strijenham.
Geslacht
Café
Detective
Modernisering
Duitser terug
gebleven. 'Toen de verkaveling hier
kwam, was dat voor mij zo ongun
stig dat ik besloot dat het beter was
om de grond te verpachten en zelf de
boerenpet af te zetten. Ik ben toen
privé-rechercheur geworden. Eigen
lijk is dat ongeveer hetzelfde als
detective", vertelt Van der Slikke
die niet al te veel kwijt wil over deze
periode van zijn leven. "Aan het ein
de van de oorlog waren we geëva
cueerd in Halsteren, bij de familie
Verswijveren. Ik heb toen nog in het
verzet gezeten. Zo hebben we eens
op een nacht spullen uit een munitie
opslag bij een café aan de Halsterse-
weg gehaald. Daar zaten Duiters in
(het café staat er nog steeds - red.).
Ik heb later een opleiding gedaan
aan een instituut voor rechercheurs
en kreeg begeleiding van Gerrit
Toorenaar, toen politiechef van
Amsterdam. Van hem heb ik veel
geleerd. Het was een vrij beroep. Je
kreeg de onkosten vergoed en als je
succes had, kwam pas de rest. Ik heb
voor allerlei mensen en organisaties
gewerkt. Ook in België en samen
met de douane. Ik heb eens drie
weken in de smeerput van een gara
ge gewerkt voordat we de juiste man
te pakken hadden. Het was een per
soneelslid dat tapijten smokkelde. Je
kwam veel in de cafés, want daar
kwamen de drugsbazen ook." Van
der Slikke vertelt hoe hij eens frau
deurs betrapte die overheidspremies
opstreken.
"Er werden in de haven van Sint-
Annaland motorblokken geladen.
Het waren er erg veel. Een man die
daar blijkbaar elke dag kwam, ver
telde me dat ze overgeladen zouden
worden in een overslagschip. Ik
vond het maar vreemd en ben het uit
gaan zoeken. Toen bleek dat die
boot helemaal geen vaste bestem
ming had, maar de grens passeerde.
Daar kreeg men toen een premie
voor. Maar vervolgens keerde het
weer om en kwam een paar dagen
later opnieuw de grens over, of hij
leverde hetzelfde trucje in Frank
rijk."
Maar inmiddels is Van der Slikke in
ruste. Hij geniet van het leven in
Strijenham. Aan verhuizen, bijvoor
beeld naar Poortvliet, heeft hij nog
nooit gedacht. "We moesten in
Poortvliet naar school en naar de
kerk, maar verder vormde het geen
enkel aantrekkingspunt. En voor de
boodschappen hoefde je het ook niet
te doen", zegt Van der Slikke. "De
bakker kwam langs, net als allerlei
andere verkopers aan huis. En
tegenwoordig heeft bijna iedereen
een auto. Vroeger was het heel bij
zonder als er een auto langs kwam.
En als het de dokter of de veearts
niet was, gingen we meteen kijken
wie erin zat."
Met Strijenham komt er een
einde aan de serie over
gehuchten in de gemeente
Tholen. Wellicht vindt iemand
dat er plekjes overgeslagen
zijn. Er zijn dan ook nog wel
diverse andere plaatsen die
men als gehucht zou kunnen
bestempelen of die het ooit
waren zoals: Schoondorpe,
Malland en 't Oude Kerkhof
bij Poortvliet, De Rand bij
Scherpenisse, Molenvliet en 't
Steenen Kruis bij Tholen en
Kempenshofstede (Rijke-
buurt) bij Stavenisse. Maar die
plaatsen hebben we in deze
serie buiten beschouwing gela
ten omdat men ze nu eigenlijk
geen gehucht meer kan noe
men. Ze zijn ofwel te klein om
een dergelijk verhaal over te
schrijven of praktisch aan een
naburige plaats vastgegroeid.
Van der Slikke weet nog goed hoe
het boerenbedrijf eraan toeging. Het
was vropg op en in de oogsttijd soms
tot acht uur 's avonds doorwerken.
Het hooi en het graan werden met de
hand ingezameld op een boerenkar
die, net als het overige gereedschap
en tuig, goed werd verzorgd. "Een
Thoolse wagen kostte toen compleet
250 gulden. Die lieten we niet bui
ten staan. Hij ging altijd naar bin
nen. Ik had er een hekel aan om
spullen buiten te laten staan", zegt
Van der Slikke die het werken met
de 'zeekel' goed heeft gekend, net als
het stapelen van de zakken graan
met lagen stro ertussen. "Dat was
altijd een mooi gezicht." Tegen
woordig doet zijn schuur dienst als
stalling voor ondermeer zijn auto en
enkele boten van kennissen. Een
opvolger voor zijn bedrijf heeft hij
namelijk niet. Desondanks wil hij
wel altijd in zijn huis met de grote
tuin blijven wonen.
"Als ik hier wegga, zullen ze me
wêgdragen", sluit Van der Slikke
zich aan bij de woorden van zijn
vader die tot aan zijn overlijden in
het huis woonde.
De naam Strijenham (in de volks
mond 'Striejen' genoemd) betekent
waarschijnlijk zoiets als 'inham van
de Striene'. De Striene was een
rivier die vroeger tussen Schakerloo
en Poortvliet liep.
Het oua-Nederlandse woord 'ham'
betekent: land gelegen in de bocht
van de rivier. Grappig is dat het
wapen van de voormalige ambachts
heerlijkheid ook een ham (de eetba
re versie) laat zien. De heerlijkheid
en latere gemeente heetten Nieuw-
Strijen. Dit vanwege het feit dat de
ambachtsheerlijkheid werd ge
vormd door de Nieuw- en de Oud-
Strijenpolder. De Nieuw-Strijenpol-
der werd in 1310 ter bedijking uitge
geven, dus zal het gehucht waar
schijnlijk in de veertiende eeuw ont
staan zijn.
De ambachtsheerlijkheid werd in de
loop der tijd bestuurd door diverse
ambachtsheren en -vrouwen zoals:
Comelis van Strijen, Cornelia van
Strijen, Jacob Winkelman, Pieter
van der Helm, Adrianus Martinus
Bollaert en Maria Theresia. Nadien
werden de eigendommen van de
heerlijkheid verkocht. De bijbeho
rende titel bleef echter nog bestaan
en werd voor het laatst in de 19-de
eeuw gevoerd door dhr. Brest van
Kempen.
Strijenham had in 1809 zo'n 88
inwoners, maar maakte in een halve
eeuw tijd een groeispurt door en
kwam uit op ongeveer 120 inwo
ners. In de tweede helft van de
negentiende eeuw stonden er twee
boerderijen, maar het merendeel van
Strijenham bestond uit arbeiders
huisjes. In 1552 bezweek de zeedijk.
Koning Philips II van Spanje (heer
van de Nederlanden) gaf in 1562
toestemming om er een zogenaamde
sluiskil (diepte in buitendijkse gron
den bij een sluis) aan te leggen.
Deze werd de bewoners gegund 'tot
eene schipvaart'.
Zo konden ze gemakkelijk goederen
vervoeren. Ook was er een veer naar
Zuid-Beveland gevestigd. Van heer
lijkheid werd Strijenham kort een
zelfstandige gemeente en in 1816
werd ze bij Poortvliet gevoegd.
(deel 4)
A.J. Smits uit Stavenisse was 11 jaar toen de
Tweede Wereldoorlog uitbrak. Het maakte een
ding stelde hij zijn herinneringen aan die tijd op
schrift. Als feuilleton zijn ze de komende weken
in deze krant te lezen.
Dat was het nu juist, de vlucht uit Stavenisse die dag. Omdat Jan wegging,
ging Piet ook. En Klaas durfde niet achterblijven. Min of meer een vorm van
paniek, waarbij zakelijk overleg niet meer mogelijk is. Hadden de mensen
zich in gemoede eens afgevraagd: waarom en waarvoor gaan we weg? Wat
gebeurt er momenteel eigenlijk dat een vlucht rechtvaardigt? Waarheen zul
len we gaan? Niets van dit alles kwam bij de mensen op. Eén doel slechts:
weg van het dorp.
Het hele eiland door verspreidden zich onze dorpelingen. Velen bij familie
en kennissen in de naburige dorpen. Anderen klopten bij een verre relatie
aan voor onderdak; de mensen moesten tenslotte toch ergens blijven. Weer
anderen bleven wat dichter bij huis. Onder andere in de Molenweg en - als
toppunt van dwaasheid - de 'Smitjes' vluchtten met de hele familie naar 't
Ouwland, naar oom Johannes Heijboer en tante Koos. Waanden ze zich daar
veilig? Welnee, die vraag stelden ze zich niet eens eer ze weggingen. Dat
kwam pas later aan de orde.
Maar om op mijn verhaal terug te komen, ik was aan het karnen toen vader
met de boodschap kwam dat we ook gingen vluchten. Ik moest direct ophou
den met karnen, dat had toch geen zin meer. De kam en nog een paar bussen
met karnemelk kapte mijn vader uit 'in de waeterhank'. "De vèrrekes in de
fok bie Jap Oek konne de kaernemelk nie ophezoope kriehe, zovee oa d'n."
Dus weg ermee, want we wisten niet wanneer we terug konden komen en
dan stond het maar te bederven.
Moeder pakte intussen een paar tassen met kleren vol. Ook een tas met
brood en het restant van de bos droge vis. Vader kapte de inhoud van zijn
geldkistje in een wit linnen zakje - een kussenzak of een meelzakje, dat weet
ik niet goed meer. Dat werd mij ter hand gesteld met de gewichtige opdracht
om dit, wat er ook gebeuren zou, niet uit handen te geven of door onacht
zaamheid ergens weg te leggen. Jonge jonge, dat was me toch wat. Mis
schien heel zijn bezit aan geld. Het zal wel niet veel geweest zijn, maar toch
woog het aardig zwaar. Er was toen veel meer zilvergeld in omloop dan nu
en dat ontvingen we van de mensen die om melk kwamen.
De toebereidselen tot de vlucht hadden misschien tien minuten geduurd, of
daar stond ome Kricn al te toeteren op de Stoofdijk. Wij allemaal naar
'boven 't padje' en in de vrachtauto. 'Ome Wannes mee tante Joane' zaten er
al in, tante Bet met haar gezin, tante Tina met De Wit. Wij erin en rijden. Bij
de fabriek stoppen, daar moesten opoe en tante Rachel er ook nog in. Mijn
vader opperde het idee om hier maar te blijven. Zou het tot een bombarde
ment komen, dan konden we allemaal in de grote 'butterkelder' onder de
fabriek kruipen. Maar de rest van de familie was zo huiverig van de kelder,
dat dit niet werd aangenomen. Rijden dus maar weer en na een paar minuten
waren we bij tante Koos. Daarheen waren er al meer van onze familie
gevlucht.
Ik sprong als eerste uit de auto en begaf me onder mijn 'stamgenoten'. Het
was prachtig weer; warm en zonnig, en er hing een lieflijke rust over de wij
de polder. Helemaal in tegenstelling tot de wrede omstandigheden. Je zag
niets, geen mens of paard op het land. Je hoorde niets, als alleen het vrolijke
gekwetter van de vogels in de boomgaard.
En dan de oorlog! O ja, met een schok realiseerde ik me dat hier in de buurt
vanmorgen granaten gevallen waren. Ik zei tegen niemand iets, maar dacht:
ik wil die gaten welcens zien. Daartoe liep ik een eindje het land op, maar
een van de 'oudsten' kreeg het in de gaten en riep me terug. Een reprimande
over mijn stoutmoedigheid volgde. Waarom mocht dat nu niet, dacht ik, er
gebeurde helemaal niets. Ik was dan ook niet bang. Met mijn jongere 'stam
genoten' bekeek ik vervolgens de schuilkelder. Een overdekte loopgraaf. We
gingen erin, maar dat mocht ook al niet. Het bracht de mannen op het idee
om hem - nu de hele stam bij elkaar was - groter te maken. Maar na onnodig
lang beraadslagen werd gedelibereerd om hem vooralsnog in de huidige
vorm te laten.
De mannen zaten in stamverband - om deze beeldspraak te handhaven - op
het gras onder de bomen. Wij als jongeren liepen wat heen en weer, of zaten
dan weer in de kring. Ik had geen belangstelling voor de zeurderige, melan
cholieke gesprekken. Waarom zou je bezwaard zijn, je was gewoon een dag
je uit. Het ongewone, en dat midden in de vrije natuur, deed me alle zorg
over oorlog vergeten. En dat juist in deze omstandigheden.
Opeens ontdekte ik dat ze het hadden over de beschieting van 's morgens.
Nu vroegen ze zich af, of het niet de grootste dwaasheid was om dan juist
hier, waar de granaten terecht gekomen waren, een schuilplaats te zoeken.
Dat schip lag nog aan de steiger, je kon hier de masten zien. Als er weer op
geschoten werd, zat je er hier middenin. Dat was me wat. Maar waar moeten
we dan naar toe? Wie zal dat eens vertellen? Op den duur, na veel heen en
weer gepraat, werd besloten het kamp niet te verleggen. Toen wat later het
schip aan de steiger verdwenen bleek te zijn, gaf dat een hele geruststelling.
Plotseling riep mijn vader: "Bram, waer aaje dat zakje helaete?" Verschrik
kelijk, wat schrok ik. We waren al een paar uren hier en ik had om het hele
zakje niet meer gedacht. Ik wist niet eens waar het gebleven was. Vader en
ik aan het zoeken in de tassen van moeder. Overal kijken binnen, en vragen
aan de vrouwen die in huis waren. Nee, niemand had een wit zakje gezien.
Moeder ook vol onrust aan het zoeken tussen de bagage van de hele stam.
Alles lag door elkaar, wat een toestand!
"Aaje 't toch nie in d'auto laete lèhhe", vroeg vader. "Ik weet 't nie, 'k heloaf
't nie zei ik. Maar ik ging toch maar eens kijken. De auto stond aan de
andere kant van het spulletje, op het einde van de schuur. Ik kom de hoek om
en daar ligt me het zakje, moederziel alleen op de neergelaten klep van de
auto. Schijnbaar achtte ik me bij aankomst van mijn taak ontheven. Dat pleit
overigens niet voor mijn verantwoordelijkheidsgevoel. Met dat al, het zakje
was terecht en dat was de hoofdzaak. Niettegenstaande mijn gelukkige
vondst kreeg ik toch een hoop boze woorden te incasseren.
Het werd middag, we gingen eten. Daar herinner ik me weinig of niets meer
van. Rond vier uur gingen vader en ome Krien naar ons thuis. Ze zouden
melkgerei halen en in de wei aan "t Ouwelandse sluusje' gaan melken. Met
spanning zagen we hun terugkomst tegemoet. Heel de dag hadden we niets
van het dorp vernomen; wellicht brachten ze nieuws mee. Anderhalf uur
later kwamen ze terug. Ze wisten niet veel te vertellen. Ze hadden maar even
de melkbussen gehaald, waren gauw naar de wei gegaan en van daar naar 't
Ouwland. Op de Stoofdijk hadden ze wat Duitse soldaten gezien met 'stoom-
fietsen' en auto's. Verder was alles rustig; burgers hadden ze helemaal niet
gezien.
't Werd weer etenstijd. Wij aan tafel. Dat wil zeggen, de grote mensen zaten
in twee kamers rond de tafel geschaard. Het 'jonge geruugte' zat er rond en
in de gang. Ik herinner me dat ik daar, op een vouwstoeltje met een bord op
mijn knieën, ook zat. Brood met....droge vis. Maar goed dat moeder dat in de
tas gestoken had. Ze vond aftrek genoeg bij zovele hongerende magen. Daar
gaat de deur open en wie stapt er binnen? Een winkelier van het dorp. Die
kwam doodgewoon, zoals elke week, de boodschappen brengen.
"Wat doet 'r ier op?" vroeg hij. Dat was hem spoedig duidelijk gemaakt. Hij
zegt: "Eêl durp is gek om oamae weg te haen. Wae is dat noe vö nöödeg. Dae
is niks hebeurd, ik a siehretten van de Duisters had in bier hedronke. 'k E
mee t'r hepraet. Duits da ku je zo." Zo vertelde hij maar door. Maar we durf
den er de helft niet van te geloven.
Hoe het ook zij, enigszins bewonderde ik hem toch in dit geval. Hij had het
aangedurfd om op het dorp te blijven. Naar mijn gevoel twee werelden. Wij
op de loop en hier in een paniekerige sfeer bij elkaar hokkend. En hij
gewoon thuis, goede maatjes met onze vijanden. De gewijzigde omstandig
heden bewust of onbewust aanvaard. Ach ja, we geloofden dat nu nog wel
niet, maar na een week zouden we deze toestand - misschien wat bewuster -
ook aanvaard hebben.
Het is de avond van een schone meidag. Majestueus, gouden stralen weg
schietend neigt de zon ter kimme. Ik sloeg het gade, staande op de dreef. De
bloedrode schijf, die zich nu door het onbeschermde oog liet bewonderen,
niet lang, een paar minuten en het laatste randje zakt in zee. Minutenlang
stond ik stil, ik wist het zelf niet. Mijn gedachten gleden mee, achter de hori
zon. Onzichtbaar, onhoorbaar, zonder bepaling van tijd. Verzonken in het
oneindige zo het scheen. En toch, zij was er. Andere volken, andere landen
in haar gulden stralen koesterend. Onbeperkt volbrengt zij haar kringloop.
Zo schijnt het slechts. De hand des groten Scheppers bestuurt haar baan. Is
de schepping zo groots, wat moet de Schepper zijn. Oneindig, zonder begin
of vervolg van tijd. Daar houdt alle menselijke bevatting op.
"Me zü vannacht nog mar ier bluuve." Met een schok ontwaak ik uit mijn
mijmeringen, temidden van de harde werkelijkheid. Gevlucht van huis en
haard; ons lieve vaderland een roof onzer naburen geworden. Waarom
moest dat toch gebeuren? Waarom geen vrede en welvaart? Ik was nog jong,
een kind nog maar; een leven, zo lang datje het eind niet kunt bezien, wacht
mij nog. En het is alles zo schoon en goed. Waarom moest dat nu verstoord
worden? Dat kon ik als kind niet aanvaarden.
Het werd schemerig in de natuur, na een schone dag. Zo ook in mijn geest.
Zorg en kommer voor de toekomst bedrukten me. We zouden dus de nacht
hier doorbrengen. Er waren wel geen bedden, maar plaats om te liggen was
er genoeg. Vaag herinner ik me nog dat de kamer vol mensen lag. Ik vond
een plaatsje voor de 'spindeure'. Een 'óödpcule' was mijn bed. Ondanks
uiterlijke en innerlijke bezwaren sliep ik weldra in, tot.... 4 uur 's morgens.
Toen werden we allen opgeschrikt door geroep: "Oamae d'r uut in anklaeje!"
(Wordt vervolgd)
In verband met de spreuk die
in de rubriek 'Deze week' van
donderdag gezet is, hierbij
mijn reactie.
'Zoals de mens is,
is zijn schaduw'
Zoekend naar betekenis,
schaduw-schuw,
vorm-veranderend,
mens-in-het-ruw.
In het licht, de mens
in een andere vorm gietend,
een verlengde grens,
schimmig, schuivend,
om de mens kruipend,
onbestendig als de mens zeifis.
Mevr. PA.S. Kubista, Kreeftenstraat 3, Tholen.
Momenteel beslaat het eigenlijke
gehucht Strijenham de straten
Havenweg, Strijensepad, Schelde-
weg en Onder de Zeedijk. Het
plaatsje heeft met zijn haven, eigen
watersportvereniging en rust een
flinke aantrekkingskracht op toeris
ten.
Het is dan ook niet vreemd dat er
twee campings bij het gehucht lig
gen. Toch was het ooit drukker met
dagjesmensen. "Toen er nog een
coupure (doorgang - fed.) in de dijk
lag, kwamen er veel mensen hier
naartoe", vertelt Van der Slikke.
"Dan zag de dijk soms bruin, niet
van het dorre gras, maar van het
vlees. Maar in 1980 is de coupure
gesloten en sinds de komst van de
Oesterdam is het nog minder druk
geworden".
Wie Strijenham niet kent en er zon
der kaart op schoot naartoe rijdt, zal
waarschijnlijk moeite hebben het
gehucht te vinden. De polders van
Poortvliet zijn verwarrend. De vele
dijkjes worden op diverse plaatsen
doorstoken met coupures die alle
maal op elkaar lijken. Geen enkel
bord wijst de onwetende reiziger
richting Strijenham. Men komt er
uiteindelijk via de Strijenseweg of
de Van der Slikkeweg. Deze laatste
naam doet vermoeden dat hij iets
met het geslacht Van der Slikke te
maken heeft. Dat blijkt ook te klop
pen. Deze familie heeft lange tijd
veel grond gehad rond Strijenham.
Ook H.P. van der Slikke beboerde
het land rond 'Striejen'. Hijzelf, zijn
vader, opa, overgrootvader en bet
overgrootvader zijn geboren en
getogen in het gehucht. Het geslacht
Van der Slikke is afkomstig van Sta
venisse. Daar werd omstreeks 1570
Joost van der Slikke geboren. Pieter
Izaakse van der Slikke, die overleed
in 1763, verruilde zijn geboorte
plaats voor Poortvliet. Abraham van
der Slikke werd twee jaar eerder in
Nieuw-Strijen geboren. Dit was de
betovergrootvader van H.P. van der
Slikke.
Rijdend door de Havenweg komt
men bij de bebouwing van Strijen
ham. Het huis van Van der Slikke
staat recht tegenover zijn schuur.
Daaraan is te zien dat ze uit een
ander tijdperk stamt. Typische,
zwart geteerde planken met op de
koppen metselwerk van kleine bak
steentjes. Ook het huis van Van der
Slikke is oud. Het werd door zijn
opa gebouwd toen zijn vader trouw
de. Boven de deur prijkt een giet
ijzeren levensboom, een vroeger
vaak gebruikte versiering die sym
bool stond voor geluk en voorspoed.
Naast en achter de woning ligt een
royale tuin met daarin behalve bloe
men ook groenten en fruitbomen
zoals appels. Temidden van dit alles
zit Van der Slikke. Hij is graag bui
ten, zoals een echte landbouwer be
taamt.
Van der Slikke herrinnert zich de
tijd nog dat Strijenham zo'n 1 (X)
inwoners had. "Maar ja, vroeger
waren dc gezinnen groot. Dan telt
het natuurlijk wel door", zegt de
Strijenaar die opgroeide als enig
kind. "Er was hier geen school, daar
voor gingen we naar Poortvliet. De
eerste anderhalf jaar heb ik daar-
naartoe gelopen. Maar dat was
gewoon. We gingen met een hele
groep. Later kreeg ik een fiets. Daar
had ik eigenlijk een hekel aan, want
de rest van de kinderen in Strijen
ham moest lopen. Daarom ging ik
vaak later weg, of ik nam een ande
re weg." Na de - toen nog zeven jaar
durende - lagere school ging Van
der Slikke naar de ulo in Tholen en
vervolgens naar de landbouwschool
in Goes. Als vanzelf stapte hij in het
boerenbedrijf van zijn vader.
Die tijden van vroeger herinnert
Van der Slikke zich nog goed. "Het
was vroeger erg gezellig, de mannen
gingen een rondje om de polder
doen, we zongen en speelden mond
harmonica op de dijk en de vrouwen
gingen met breiwerkjes aan de zee
dijk zitten kletsen", vertelt hij. Het
Strijenham van toen zag er dan ook
wel anders uit dan tegenwoordig. De
enige middenstand bestond uit een
winkel van G. Verschoor waarin
vanalles werd verkocht en het café
van Hartog dat pal naast het huis van
Van der Slikke stond. "Het café was
eigenlijk meer een verbouwd huis.
Vooral in de oogsttijd als er in de
haven veel aardappelen en bieten
werden geladen, deed het café goede
zaken. De boeren gaven de lossers
dan wel eens een half flesje jenever
of zo", verhaalt de Strijenaar. "Het
was wel zo dat de vreemdelingen in
In het pittoreske Strijensepad staan nog allemaal oude huisjes.
gehad. Eén keer hebben ze in het
café problemen gemaakt. Het was al
na twaalf uur en dus sluitingstijd,
maar die jonge soldaten wilden
doorgaan. Veldwachter Eversen
heeft ze toen gesommeerd te ver
trekken. Dat liep uit op een ruzie,
maar uiteindelijk zijn ze weggegaan.
Eversen kreeg daarvoor nog op zijn
kop, maar vanaf dat moment ging
het beter."
Een flinke tijd na de bevrijding ont
moette Van der Slikke zelfs nog één
van de bezetters. "Ik was op een lad
der aan het werk toen er een man
naar me toe kwam en vroeg of ik
hier al lang woonde. Hij had een
vreemd accent. Hij vroeg hoe oud ik
was en toen bleek het één van die
Duitsers te zijn die hier in de oorlog
gelegerd waren. Hij had toen iets
met een meisje uit Sint-Maartens
dijk gekregen en daarmee is hij later
getrouwd. Nu woont hij al jaren in
Nederland."
Maar deze Duitser was niet de enige
die de weg naar Strijen vond. "Al
snel na de oorlog kwam Strijenham
in trek. De huizen konden voor een
goede prijs verkocht worden en veel
inwoners gingen ergens anders naar
toe. Ik heb iemand gekend die zijn
huisje hier verkocht en daar in
Poortvliet een leuk pand van kon
kopen", vertelt Van der Slikke. "Nu
zijn veel huizen hier in gebruik als
tweede woning. Het hele Strijense
pad is daar een voorbeeld van. Maar
ik geef daar niet zo om. Een eindje
verderop woont een geboren
Engelsman. Ik kan wel goed met die
mensen opschieten. Dat komt mis
schien omdat ik toch wel het één en
ander van de stad gezien heb, in
tegenstelling tot veel andere Strije-
naren."
Dat Van der Slikke het stadsleven
goed kent, komt omdat hij niet zijn
hele leven in het boerenbedrijf is
H.P. van der Slikke zit graag in de riante tuin achter zijn huis.
het voorste cafégedeelte zaten en de
bekenden mochten in de woonka
mer drinken. Tja, het was vroeger
best een beslóte» gemeenschap hier.
Als de Strijenaars over de dijk lie
pen, dan was dat hun eigendom. De
meesten vonden buitenstaanders
maar bezitterig als ze hier kwamen.
Ze praatten er zelfs niet tegen en als
ze het deden, alleen nog in plat
Zeeuws. Dat verstonden ze toch
niet. Zelf vond ik die mensen wel
leuk." Het café brandde op koning
innedag 1972 uit. Volgens Van der
Slikke hadden kinderen op zolder,
bij de voorraad drank, met vuur
gespeeld. Inmiddels is het een
woonhuis.
In Van der Slikkes jeugd werd de
haven van Strijenham nog levendig
gebruikt. Voornamelijk voor goede
renvervoer en er stond dan ook een
weegbrug voor een maximum
gewicht van vijf ton. Inmiddels is
het haventje in gebruik bij de plaat
selijke watersportvereniging. Ook
de oesterputten die ooit bij Strijen
ham lagen, verloren hun oorspron
kelijke functie. Men kan nu bij laag
water nog zien waar ze gelegen heb
ben. Van der Slikke weet zelfs nog
dat er enkele putten in gebruik
waren bij kwekers uit Yerseke. "Het
kweken ging met afgedankte dak
pannen. Die werden op een bepaalde
manier gekalkt en ze droogden langs
de dijk. Als je dan met helder en
zonnig weer naar de overkant keek,
was het één witte massa", herinnert
de Strijenaar zich. "Die pannen
zaten met een stuk of vijf aan elkaar
en werden hier met hoogaarzen
naartoe gebracht en overboord
gegooid. Bij laag water werden ze
dan netjes in rijen gezet."
Maar ook in het aanzicht van het
gehuchtje veranderde het nodige.
Een aantal huizen ging in de loop
der tijd tegen de vlakte. Desondanks
zijn er nog veel pandjes uit lang ver
vlogen tijden te zien. Zo bestaat het
Strijensepad nog helemaal uit 'oude'
bebouwing, weliswaar opgeknapt of
gerenoveerd, maar oorspronkelijk.
Ook het huis van Van der Slikke
staat er nog zo, zoals het er is weg
gezet. Toch grijpt ook hier het
moderne leven in en daarmee is Van
der Slikke niet altijd even blij. "Er is
hier ook een oud huis dat verhoogd
is. Dat vind ik echt geen gezicht",
meent de Strijenaar. "En hier in de
Scheldestraat was ooit een terrein
van een boer dat hij helemaal ver
hard had met kinderkopjes. Toen de
gemeente het aankocht, is er een
laag asfalt overheen gelegd. Waar
om? Dat past toch helemaal niet in
het straatbeeld? Die kinderkopjes
waren mooier. Nu parkeert een
bedrijf er regelmatig vrachtwagens
op."
Ook de tweede wereldoorlog was op
Strijenham merkbaar, maar van
ellende was weinig sprake volgens
Van der Slikke. "We hebben er hier
niet zoveel van gemerkt. In het huis
van de dijkbaas werd een wachtpost
ingericht. En later werd er een bun
ker gebouwd met een mitrailleur
erin. Er zaten hier zo'n vijftien Duit
sers", weet Van der Slikke nog. "We
hebben eigenlijk weinig last van ze