Dagen van spanning
Thoolse dienstplichtige op 10 en 11 mei aan de frontlinie
Donderdag 27 april 1995
EENDRACHTBODE, DE THOOLSE COURANT
BEVRIJDINGSNUMMER
1945
1995
DE THOOLSE COURANT
BEVRIJDINGSNUMMER
1945
1995
DE THOOLSE COURANT
19
/e hebt wel eens een
film gezien en een
boek gelezen over de
oorlog. Ondanks de bloedi
ge taferelen genoot je van
de spanning en las je de
boeiende verhalen met
graagte. Het was avontuur
lijk, er kwamen helden in
voor. Er sneuvelden ook wel
veel mensen, maar die wer
den vergeten. Maar nu -10
mei 1940 om 3 uur in de
ochtend in onze stelling in
het Oost-Brabantse de Peel
- zitten we er midden in.
Eén granaatsplintertje of
één mitrailleurkogel kan
ook een eind maken aan ons
jong en nog zoveel belovend
leven.
Riktiktiktik. De luchtdoelmitrailleurs
beginnen te schieten. Het doet onrus
tig aan, want zoiets heb ik nog nooit
meegemaakt. De spanning neemt toe
en we zien ontelbaar veel vliegtuigen
aankomen. Je krijgt een vreemd
gevoel. Er gebeurt iets, je denkt dat het
verkeerd afloopt, maar het rechte weet
je niet. Een motorordonnans brengt
snel duidelijkheid: "Hare Majesteit de
koningin heeft Duitsland de oorlog
verklaard omdat dit land de grens
heeft overschreden en Nederland
heeft aangevallen. De koningin ver
zoekt haar soldaten dapper te strijden
voor volk en vaderland."
Verbitterd
Doodstil is het even. De een kijkt de
ander aan, niemand weet iets te zeg
gen. We kunnen het niet vatten. Na
een poosje kom je tot jezelf. Je denkt
niet meer aan gevaren en opeens
brandt er een laaiende woede in je bin
nenste. Woede tegen die vervloekte
aanvaller, die een eind wil maken aan
ons vrij en onafhankelijk bestaan. Die
ons land wil overweldigen en onze
jongens en misschien mijzelf wil
doden. Wie weet wat ze met de fami
lie en bekenden doen. Het gaat gloeien
van binnen, je vuisten ballen zich en je
denkt niet meer aan sneuvelen. Je zou
direct willen gaan schieten, verbitterd
op die vuile indringer. Jong en over
moedig wil je laten zien wat je kunt.
Stel je voor dat je je moeder niet meer
terugziet, zegt er iemand. Het is alsof
je bloed stilstaat na zo'n opmerking.
Wat onderga je een verandering. Je
bent als het ware verlamd. Je geboor
teplaats komt voor ogen. Je ziet je
moeder, vader, broers en je meisje.
Eenzaam en alleen voel je je.
Wachten ov de dood?
"Aan het werk mannen", roept de
vaandrig en je begint zandzakken te
vullen of je leven ervan afhangt om de
andere gedachten weg te bannen. Het
is te laat, het kan toch niet meer, maar
je moet vechten voor je land, je leven
geven als het nodig is. Eén gedachte
maak je nog een beetje gelukkig: ook
voor haar vecht je, ook voor je ouders
en broers.
Zonder slaap tuur je in de duisternis en
wacht af. Waarop je wacht? Op de
dood misschien?
Zo goed als het kan, stapelen we de
gevulde zandzakken op tot een rug-,
borst- en flankdekking. Er wordt nog
een kleine loopgraaf gemaakt voor de
paar man, die toch niets bij het Pag
kanon van 4.7 cm. in onze stelling
kunnen doen. Met een maskeringsnet
met stro erop - we zitten vlak achter
een stromijt - camoufleren we onze
positie voor vliegtuigen. Heel in de
verte kunnen we af en toe kanonscho
ten horen van de Maaslinie. Daar is de
strijd al ontbrandt en daar vechten
onze mannen en geven ze hun leven
voor het geliefde land.
Terwijl we werken, zijn we wat opti
mistischer geworden. Ernstige
gedachten aan de dood komen niet op.
Daarvoor zijn we te jong. We willen
nu ook vechten. "Nu kunnen we onze
theorie in de praktijk laten zien en een
stuk of wat pantserwagens kapot
schieten", zeg ik. "Ja", beaamt de
vaandrig, "wie had dat ooit
gedroomd."
Vreselijke verwoestine
Alleen onze sergeant is erg zenuwach
tig. Als hij vliegtuiggeronk hoort,
kruipt hij al onder het net, de karabijn
in de aanslag. Hij denkt dieper na dan
wij. Hij is ook veel ouder en een half
jaar getrouwd. Zou hij er zijn hersens
bijhouden als de werkelijke aanval
komt? Als stukscommandant moet hij
de snelheid van de aanstormende of
langzaam rijdende gank inschatten, de
afstand berekenen en het schietbevel
geven. In enkele seconden moet dat
koel en kalm gebeuren, anders zit je
zo met een stelletje mitrailleurkogels
in je body of de tank vaagt je met
kanon en al weg.
Ondertussen is het middag geworden
en we gaan de vernielingen van de
oorlog zien. Boerderijen en arbeiders
woningen gaan in vlammen op. Alles
wordt weggeruimd om een goed
schootsveld te hebben. De bewoners
zijfi de gehele dag al in drommen
gevlucht, weg van de vreselijke ver
woesting.
De aalmoezenier bidt
Vier uur vrijdagmiddag. Zo'n dag
Prins Bernhard onderscheidde in november 1983 in Middelburg 14 Tholenaren en St. Philipslanders met het Verzetsherdenkingskruis. Knielend v.l.n.r. H. Dijkslag uit Tholen, G.
Heijboer en M.H. van Dijke uit St. Annaland, A.L. Hage uit St. Maartensdijk. Staande v.l.n.r. LJ. Verkerke uit Tholenmevr. H.M. Rijks-Hage posthuum voor G.C. Hage uit St. Maar
tensdijk, W.C. van Nieuwenhuijzen uit St. Philipsland, G.P. Contant uit Tholen, oud-burgemeester van St. Maartensdijk mr. H.H. Schuller, mevr. A.J. van Elsacker-Dijkslag posthuum
voor T. Dijkslag uit Tholen, L. Beurkens uit St. Philipsland, mevr. MLA. van Nie-Waghto posthuum voor CA.H. Wagtho uit Tholen, mevr. J.C. Beurkens-van der Sande uit St. Phi
lipsland en P. Allewijn uit St. Philipsland
'En dan opeens brandt er een
laaiende woede in je binnenste'
duurt onbegrijpelijk lang. De Maasli
nie is bijna niet meer te houden, wordt
er gezegd. Dan komt de aalmoezenier
alleen door het bos gewandeld, naar
onze stelling toe. Drie van onze jon
gens en de sergeant zijn katholiek. Ze
gaan een pas of drie van ons vandaan
en knielen; de aalmoezenier bidt. Wij
houden eerbiedig stil, maar de kanon
nen gaan door, evenals de explosies
van mijnen en het geronk van vliegtui
gen. Wat is alles onwezenlijk en
vreemd.
Dan zien we in de verte stipjes. Ze
bewegen en door de kijker ziet de ser
geant helmen. Het blijken onze eigen
soldaten te zijn, die 350 meter van ons
vandaan, op de vlucht zijn. De Maas
linie is doorbroken, zij het nog maar
op één plaats. Zestien uur is de strijd al
aan de gang. Zestien uur zijn de Duit
sers aan het bloedvergieten. Bij ons
gebeurde er niet veel meer, tot negen
uur 's avonds, toen het donker gewor
den was, maar dan is het ook meteen
goed raak. Geknetter van mitrailleurs
en geweerschoten, vlak naast ons. En
over ons vliegen mortiergranaten. Met
recht is het oorlog. Ik voel het nu tot in
het diepste van mijn ziel. De totale
ernst ligt open voor me, terwijl ik vlak
naast het kanon zit, met mijn hoofd
achter het schild uit zelfbehoud. Ik
voelde dat ik afscheid moest nemen
van alles. Ik pakte mijn zakboekje en
potlood en nam afscheid van mijn
ouders, broers en meisje. Er is geen
hoop meer op weerzien. Ik weet, dat ik
even geen echte soldaat ben. De velle
tjes gaan in een enveloppe en dan
komt er een berustend gevoel over
me. Laat hen maar gelukkig worden.
Laat ik dan voor hen sneuvelen.
De jonge vrouw die in de boerderij
achter onze stelling verbleef, komt
afscheid nemen van haar man. Er
vloeien grote tranen en ik word woe
dend op hen, die ons die ellende alle
maal aandoen.
Rekenen
Het is inmiddels tien uur vrijdagavond
en bij ons pantserafweergeschut is het
stil. Met acht man turen we onafge
broken naar de smeulende puinhopen
van huizen, bomen, auto's en hangars.
Af en toe hoor je korte vuurstoten.
Dan komt de vaandrig: "Over een
kwartier wordt de aanval op de Peel-
stelling verwacht. Denk aan het
geleerde, blijf kalm bij het berekenen
en geef de moed niet op."
Ik ben veel kalmer geworden, de tan
den op elkaar geklemd, de lippen
dichtgeknepen en steeds maar reke
nen. Als de tank of de pantserwagen
nu eens op 500 meter met een snelheid
van 60 km van rechts zou naderen,
dan moet ik de Pag op 36% zetten met
een hoek van 90 graden. En als ze nu
eens op 300 meter zouden komen met
een snelheid vanZo zat ik maar te
rekenen en ik moest al mijn zenuwen
bedwingen, want ik zou en moest
kalm blijven om precies te kunnen
richten. Vechten moesten we straks
voor ons eigen leven en om onze dode
kameraden te wreken.
Er gaat een uur voorbij zonder dat er
wat gebeurt. Ik ben versteven, bewe
gen kun je bijna niet meer, onder het
De 19-jarige dienstplichtig korporaal Briël Heijboer uit St. Annaland
verbleef bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog met de derde
compagnie van het bataljon Jagers in de Peelstelling, één van de
Nederlandse verdedigingslinies in Oost-Brabant. Opgeleid in het gar
nizoen Waalsdorp bij Den Haag moest de groep in de Peel met het
pantserafweergeschut de Duitse tanks en pantserwagens keren.
Slechts 2 projectielen vuurden ze qf, 118 vielen erin handen van de vij
and. In het dagboek 'Dagen van spanning' beschrijft Heijboer de
angst van de frontsoldaten. Er vielen veel slachtoffers, maar zelf over
leefde hij de strijd. De St Annalandse korporaal werd gevangen geno
men en naar het kamp Stalag II D in het oosten van Duitsland
gebracht. Op 9 juni 1940 kon hij per briefkaart het thuisfront melden:
'Ben in Hengelo. Alles goed. Kom spoedig.
camouflagenet en achter de kijker.
Wanneer ik mijn gezicht had gezien in
een spiegel, zou het er akelig wit en
mager hebben uitgezien met onna
tuurlijk grote, pijnlijke ogen van het
scherpe turen, van het ondragelijke
wachten op de dood.
Terugtocht
Er moet wat gebeuren, want dit is niet
om uit te houden en er komt ook ver
andering. Om elf uur komt de vaan
drig zeggen, dat we de stelling moeten
verlaten. De Duitsers omsingelen ons,
ze trekken om de Peelstelling heen
omdat ze er in het oosten doorheen
geslagen zijn. Stijf en koud staan we
op. Het is gelijk een drukte van
belang. Veel soldaten lopen heen en
weer met o.a. mitrailleurs. Dan komt
opeens de kapitein: we moeten weer
terug in onze stelling, maar wel alles
in gereed brengen voor een snel ver
trek. Ik moet het bevel ook aan de
tweede stelling doorgeven, waar ik
korporaal De Jonge ontmoet. Ook bij
hem is de lach verdwenen. Na een
spannende tocht met getrokken pis
tool door de donkere bossen - je wist
niet of je vriend of vijand tegenkwam
- bereik ik opgelucht de vaandrig bij
de boerderij. Het is inmiddels half
twaalf en we zitten nog geen vijf
minuten in onze stelling, of het bevel
komt om te vertrekken. Met Kampert,
Drost en Van Tiggele bevestigen we
de wielen aan het kanon en slepen we
de Pag van het land. Als ik maar iets
kon uitvoeren, dan was ik kalm. Het
zweet liep ons wel met stralen van het
gezicht en het lichaam. Onze knieën
waren vuil, onze handen deden pijn.
Nog drie keer gingen we terug om de
munitie te halen en tenslotte haalde ik
het net en mijn koffertje nog op. We
haken het kanon aan de auto en rijden
met een gangetje van 20 km. naar
Neerkant. Voorbij middernacht begon
de eerste werkelijke terugtocht van
mijn leven. De stellingen waaraan je
zoveel gebouwd had, gaf je op. Ik
dacht aan de film 'De weg terug' en het
was werkelijkheid. Over een bospad
probeerden we weg te komen, maar na
een poosje zaten we tot aan de as in
het zand. We hadden de compagnie
mitraillisten ingehaald, maar nu ston
den we zelf stil. Het wordt duwen en
hoewel het rubber van de banden al
stinkt van het warm lopen, krijgen we
de auto weer los. We lopen nu maar
verder en als de weg na een paar uren
harder wordt, stappen we met vijf man
in onze zwaar geladen auto. Slaperig,
klein, nietig, hongerig en ellendig ver
liep zo de terugtocht. We rijden door
het dorp Asten en bereiken de Zuid-
Willemsvaart. Verstijfd vallen we als
het ware uit de auto. Bij een winkeltje
staan veel militairen, maar de melk is
op. Ik bemachtig nog een homp brood
.bij een proviandwagen. Eigenlijk
werd er niet goed voor ons gezorgd,
want we hadden toch een warme
maaltijd moeten krijgen in zulke
omstandigheden.
Ingemaakte kersen
Het is inmiddels licht geworden en de
majoor beveelt ons aan weerszijden
van de brug posities in te nemen. Wij
moeten bovenop de dijk, maar dat is
de grootste waanzin die er bestaat.
Zo'n prachtig mikpunt, dan word je
voor de vuist weggeschoten. De
vaandrig dringt aan op een andere
positie, maar de majoor loopt rood aan
en zegt dat het toch moet. Uiteindelijk
ziet hij in, dat het beter is om een
andere positie te kiezen, als we de
brug maar kunnen bestrijken met ons
vlakbaangeschut. Zo'n 200 meter ach
ter de dijk konden we bij de hoofd
weg, vlakbij het kanon van koiporaal
De Jonge, een plaats vinden. Er was
daar een tankversperring aangebracht,
van die zware, ronde betonblokken.
Wij stonden een meter van een huis
met een schuur erbij. Hoog in de lucht
is het ronken van de vliegtuigen toe
genomen,- maar dankzij onze maske-
ringsnetten worden we niet opge
merkt.
Met een vreselijke knal gaat de brug
de lucht in; de vijand lijkt niet ver
meer verwijderd. Een demente vrouw
van 92 jaar wordt uit het huis naast ons
geëvacueerd. We dragen haar in de
auto, waarin ook twee meisjes stap
pen. Verdreven door de verschrikking
van de oorlog. Zoiets breng je weer
van je stuk en je gaat aan thuis denken.
Om acht uur werd ik afgelost en
mocht ik gaan eten. Via de radio hoor
de ik berichten over vliegtuigen bij
Enschede en Venlo, maar er was
brood, suiker, eieren en thee. Ik fleur
de op en gooide mijn koppel uit en in
een leunstoel in de stille voorkamer
was ik drie minuten later alles verge
ten. Na drie kwartier word ik wakker.
De vaandrig roept me terug naar de
stelling. De vijand is dichterbij dan je
denkt, zegt hij en zijn stem klinkt
moedeloos. Ik was me even onder de
kraan en geheel verfrist stap ik naar
het kanon, waar Van Tiggele met een
grote fles ingemaakte kersen aan zijn
mond zit. Ik pak er ook één en zo zit
ten we daar heel genoegelijk, maar de
oorlog gaat door.
Vijandelijk vuur
Na tien minuten kwam een ordonnans
voorbijgevlogen: parachutisten ge
land in'Asten. Twee kilometer voor
ons al vijandelijke troepen! Het is uit
met de gemoedelijkheid. De spanning
keert terug. We wachten en de ser
geant zoekt met zijn kijker geregeld
de weg af aan de overkant van de
Zuid-Willemsvaart. Dan ziet hij plot
seling op 200 tot 250 meter een auto
komen aan de overkant. Er stappen
mensen uit (parachutisten, zo blijkt
later), ze lopen het huis in en dan
begint het geknetter van de mitrail
leurs. De auto staat geheel doorzeefd
met kogels midden op de weg. Nutte
loos veel kogels werden er ook op het
huis afgevuurd, maar op circa 200
meter afstand waren er vijanden en we
konden er niets tegen doen. Onze
mitrailleurs vuurden op de passerende
vliegtuigen, maar echt luchtdoelge
schut hadden we niet.
Toch moeten we vechten en hier zal
voor ons de strijd beslist worden.
Terugtrekken zoals gisteren is er niet
meer bij. Als je de mannen ziet schie
ten met even hun hoofd boven de dijk,
dan voel je het, hier kom je niet uit. Dit
is het einde. Voor het eerst krijgen we
vijandelijk vuur uit het huis. Het is
11.00 uur en het komt. O God, wat een
verschrikking. Ik pak mijn dagboek en
schrijf sidderend een vaarwel voor het
thuisfront. Wat zullen ze om mij treu
ren. Ik geef het ieder te doen als je er
zo voor staat, om dan nog met volle
kracht te geloven, dat hieruit een ont
snapping mogelijk is.
Ik zie bloed
Een uur zitten we daar te denken en te
kijken. Het kanon kon ik precies op
het huis richten, maar om nog meer
zijwaarts te kunnen, moest een stuk
van de prikkeldraadversperring weg.
De sergeant gaf me de bijl en doods
bang dat ze me er van voor zouden
schieten, waag ik een sprong en kap
met twee flinke slagen het prikkel
draad kapot. Meteen zit ik weer veilig
achter het schild. Dat was een moment
waar leven in zat, maar er gebeurde
niets, want de Duitsers in dat huis
durfden zich ook niet teveel blootge
ven.
Dan ziet de sergeant op 400 meter sol
daten lopen. Even later wordt bekend
gemaakt, dat onze eigen troepen via
de flanken terugtrekken. En steeds
wordt er geschoten. Al bijna twee uur
zitten we - zoals we vroeger in de boe
ken lazen - aan het front. Ik vraag de
kijker van de sergeant in het vlakbij
onze stelling gelegen huis en ga ook
even naar boven, waar een paar van
onze mensen de woning met de Duit
sers in de gaten houden. De vijand
moet daar weg, anders zijn wij eraan.
Vliegtuigen komen laag over en dan
komt er een ordonnans van de luite
nant, dat we met ons kanon het huis
moeten beschieten. We hebben alleen
maar kogels tegen tanks en gevechts
wagens, zegt de vaandrig, maar het
moet. Ik richt nauwkeurig, net boven
de deur. Verkild ben ik nu van binnen.
Het kan me niets meer schelen. Ik wil
wat uitvoeren, ik brand van verlangen.
Vuur, roept de vaandrig. Een moment
ben ik versufd van de vreselijke knal
en ik zie bloed uit mijn vinger stromen
als gevolg van een glassplinter, want
alle ramen in de boerderij zijn gesneu
veld. Er komt nog rook uit het kanon.
Het schieten uit het huis met Duitse
parachutisten is verstomd. De serge
ant ziet door zijn kijker een rond gat in
het pand. Nog een schot, zegt de
vaandrig en ik richt meer links, boven
het w.c.-raampje. Opnieuw een helse
knal en een rond gat. Twee projectie
len waren er door ons Pag kanon afge
vuurd en het zouden de enige twee
blijven. Hadden we dat maar geweten,
dan hadden we onze overige 118
kogels niet in handen van de Duitsers
laten vallen.
Omsingeling
Laag boven ons komen drie vliegtui
gen over, terwijl ik het huis binnen
loop om mijn bebloede hand te was
sen. Nu wordt het werkelijk een hel.
Er komt een ordannans door de boom
gaard van de boerderij omdat er
iemand de luitenant verslag moet uit
brengen over het effect van de twee
schoten. Soldaat Baas gaat, maar is
weer snel terug, lijkbleek. De Duitsers
hebben op hem geschoten. Ze zijn
vlakbij. Onze jongens schieten met
hun karabijnen, terwijl de radio in het
huis nog aan staat. We horen: 70
vliegtuigen bij Den Haag neergehaald
en springen omhoog. We lachen, maar
het is geen gewone lach meer. Ze
komen.
Vreselijk wordt het dan. Niet om te
beschrijven. Ik wil weer naar het
kanon en kruip over de grond, maar
Drost en Kampert zwaaien dat ik terug
moet omdat de Duitsers op onze stel
ling schieten. Met mijn pistool in de
hand ren ik de voorkamer in, terwijl
de kogels inslaan. Samen met de ser
geant kruip ik naar de keuken, waar de
anderen zijn. Ze schieten met de kara
bijnen, ook achter het huis, maar we
zijn overal omsingeld. O God, dat is
dood. Een Duitse officier gedood,
roept onze scherpschutter van boven
met een krankzinnige lach. Bij elk
schot waarvan we dachten dat het raak
was, klonk die krankzinnige lach.
Onze ogen stopden wijd open, de
gelaatsuitdnikking was woest. We
roken als het ware bloed. Mens waren
we niet meer, er was een beest van ons
gemaakt. Met mijn pistool kon ik nog
niets uitrichten, want de vijand was
nog op 50 meter.
Groot wonder
Met 8 van de 18 mannen waren we in
de boerderij. We moeten weg, riep de
sergeant, maar de omsingeling was
compleet. Toch proberen we het nog:
we vliegen gebukt naar de auto's en ik
spring bliksemsnel achterop. De
chauffeur start, maar dan openen de
Duitsers met twee mitrailleurs het
vuur. Nog veel vlugger dan we op de
auto geklommen zijn, laten we ons
weer op de grond vallen. Plat op onze
buik probeerden we opnieuw in het
huis te komen. Het is een groot won
der hoe je tussen de dood zaaiende
kogels uit zo'n auto komt. Die helse
dingen tikten op de spatborden en ik
liep zelfs geen schampschot op. Je
denkt niet meer. Het instinct van
levensbehoud doet je alleen handelen.
En dan zijn ze vlakbij, die bloedhon
den. Ik zie in de keuken een grote tob
be met wasgoed staan en verstop daar
de richtkijker van het kanon onder.
Die zullen ze vast niet vinden. We
beginnen weer te schieten, want we
willen nog niet opgeven.
Tot het uiterste vechten we. De kara
bijnen schieten door de ramen, terwijl
ik mijn pistool even om de deur houd
en de trekker overhaal. Een laaiende
woede voel ik. We zien de vijand val
len en die gruwelijke, onzinnige lach
klinkt weer. Eerst willen we nog
zoveel mogelijk doden, want straks
gaan we er zelf aan. Ik denk niet meer
aan thuis, aan het liefste wat er was.
We waren geen mens meer.
Heraus. heraus
Van Tiggele kijkt door de gang en ziet
een Duitser komen. Hij legt aan, maar
iemand achter hem ziet de Hollandse
helm en slaat het geweer van Van Tig
gele opzij. Dan begint het automatisch
geweer van de Duitser te ratelen. Een
Duitser met een Hollandse helm! Nog
een meter of vier zijn ze van ons ver
wijderd. Ze brullen: eraus, eraus. Een
handgranaat vernielt de trap achter
ons. Overgeven, zegt de sergeant en
dat was het laatste woord van hem.
Het is uit. We moeten, dood of levend.
We worden krankzinnig. Kletterend
gooi ik mijn pistool neer, met nog
steeds dezelfde woede van binnen.
Doodsangst is er. Machteloosheid.
We lopen naar buiten, de sergeant gaat
eerst. Hij heeft zijn geweer nog in bei
de handen, maar boven zijn hoofd als
teken van overgave. Drie meter achter
hem volg ik met de handen omhoog.
Nog geen vijf stappen heeft de serge
ant gedaan of hij valt. Een schot in zijn
buik. Hij bidt en zwaait nog naar ons
met zijn hand dat we door moeten
lopen. Arme sergeant, arme vrouw,
oorlog!
Hande hoch
Een moment voel ik nog een laaiende
woede als ik hem zie vallen, maar dan
staat er voor mij een Duitser, een vij
and. Hande hoch, brult hij, maar ik
kan niet hoger. Afschuwelijk zien ook
zijn ogen eruit. Met bloed doorlopen.
Ook hij vreest de dood. Het is jij of ik.
Als het nietigste en lafste wezen van
heel de wereld sta ik daar met een
afgrijselijke doodsangst. Nooit hecht
je meer aan het leven, dan op zo'n
moment. Leven, leven, leven, wil ik.
De Duitser slaat mijn pistooltas open
en vraagt waar mijn vrienden zijn.
Zonder te denken, haal ik mijn schou
ders op en meteen krijg ik een klap
met een handgranaat op mijn helm.
Het deed niet veel pijn, maar de angst
deed me weer ineen krimpen. Dan
komt er een hogere in rang die de sol
daten iets toeroept en dan is het klaar.
Wanneer hij niet was gekomen, had
den ze ons misschien wel doodge
schoten.
We moeten lopen, 20 meter verder
naar de boerderij, waar al een groepje
gevangenen staat. Onze helmen en
koppels trekken ze af en ze voelen in
onze zakken of er nog munitie inzit.
Alles pakken ze af, tot zelfs het klein
ste zakmes, dat ik van mijn broer
Johan had gekregen. En steeds maar
dat afmattende geschreeuw, terwijl je
doodmoe werd met alsmaar je handen
omhoog. Ik zie weer verschillende
bekenden en bijna allemaal zien ze er
gebroken uit. Angstig, sommigen met
tranen over de wangen. We hadden
ook vreselijke, helse momenten achter
de rug. In één ogenblik was je trots,
kracht, moraal kapot. Uitgeput en ver
slagen stonden we daar met zo'n 50
man.
Geheel eebroken
We moeten naar de brug, de dijk over,
waar we eerder nog vol goede moed
waren, met vechtlust en jonge, onbe
teugelde, helfdhaftige ideeën. Geheel
gebroken lopen we één voor één langs
de Zuid-Willemsvaart, voortdurend
bedreigd door geweren en pistolen.
We passeren het huis waar we de twee
schoten op hebben afgevuurd. Acht
Duitsers hadden er het leven gelaten,
hoorden we later, maar je was er niet
trots op. Van binnen waren we uit
elkaar geslagen. Op de dijk waar de
mitraillisten zaten, zien we zeven Hol
landse broeders liggen. Het is voor het
eerst in mijn leven dat ik een dood
mens zie. Eén man zal ik mijn leven
lang niet vergeten. Wie blijven er ach
ter die hem dierbaar zijn? Arme geval
lenen. Met een brok in mijn keel en
een onuitsprekelijk medelijden in
mijn binnenste loop ik door. Hande
hoch, klinkt het weer en als koeien
worden we voortgedreven. We stap
pen op de sluis over de Zuid-Willems
vaart, een toekomst tegemoet waarvan
we totaal niets weten. We lopen door,
terwijl de angstkreten van de gewon
den ten hemel stijgen en de helse, ver
schrikkelijke wervelwinden van de
oorlogscycloon over ons arme vader
land voortwoeden.