Dagen van spanning Thoolse dienstplichtige op 10 en 11 mei aan de frontlinie Donderdag 27 april 1995 EENDRACHTBODE, DE THOOLSE COURANT BEVRIJDINGSNUMMER 1945 1995 DE THOOLSE COURANT BEVRIJDINGSNUMMER 1945 1995 DE THOOLSE COURANT 19 /e hebt wel eens een film gezien en een boek gelezen over de oorlog. Ondanks de bloedi ge taferelen genoot je van de spanning en las je de boeiende verhalen met graagte. Het was avontuur lijk, er kwamen helden in voor. Er sneuvelden ook wel veel mensen, maar die wer den vergeten. Maar nu -10 mei 1940 om 3 uur in de ochtend in onze stelling in het Oost-Brabantse de Peel - zitten we er midden in. Eén granaatsplintertje of één mitrailleurkogel kan ook een eind maken aan ons jong en nog zoveel belovend leven. Riktiktiktik. De luchtdoelmitrailleurs beginnen te schieten. Het doet onrus tig aan, want zoiets heb ik nog nooit meegemaakt. De spanning neemt toe en we zien ontelbaar veel vliegtuigen aankomen. Je krijgt een vreemd gevoel. Er gebeurt iets, je denkt dat het verkeerd afloopt, maar het rechte weet je niet. Een motorordonnans brengt snel duidelijkheid: "Hare Majesteit de koningin heeft Duitsland de oorlog verklaard omdat dit land de grens heeft overschreden en Nederland heeft aangevallen. De koningin ver zoekt haar soldaten dapper te strijden voor volk en vaderland." Verbitterd Doodstil is het even. De een kijkt de ander aan, niemand weet iets te zeg gen. We kunnen het niet vatten. Na een poosje kom je tot jezelf. Je denkt niet meer aan gevaren en opeens brandt er een laaiende woede in je bin nenste. Woede tegen die vervloekte aanvaller, die een eind wil maken aan ons vrij en onafhankelijk bestaan. Die ons land wil overweldigen en onze jongens en misschien mijzelf wil doden. Wie weet wat ze met de fami lie en bekenden doen. Het gaat gloeien van binnen, je vuisten ballen zich en je denkt niet meer aan sneuvelen. Je zou direct willen gaan schieten, verbitterd op die vuile indringer. Jong en over moedig wil je laten zien wat je kunt. Stel je voor dat je je moeder niet meer terugziet, zegt er iemand. Het is alsof je bloed stilstaat na zo'n opmerking. Wat onderga je een verandering. Je bent als het ware verlamd. Je geboor teplaats komt voor ogen. Je ziet je moeder, vader, broers en je meisje. Eenzaam en alleen voel je je. Wachten ov de dood? "Aan het werk mannen", roept de vaandrig en je begint zandzakken te vullen of je leven ervan afhangt om de andere gedachten weg te bannen. Het is te laat, het kan toch niet meer, maar je moet vechten voor je land, je leven geven als het nodig is. Eén gedachte maak je nog een beetje gelukkig: ook voor haar vecht je, ook voor je ouders en broers. Zonder slaap tuur je in de duisternis en wacht af. Waarop je wacht? Op de dood misschien? Zo goed als het kan, stapelen we de gevulde zandzakken op tot een rug-, borst- en flankdekking. Er wordt nog een kleine loopgraaf gemaakt voor de paar man, die toch niets bij het Pag kanon van 4.7 cm. in onze stelling kunnen doen. Met een maskeringsnet met stro erop - we zitten vlak achter een stromijt - camoufleren we onze positie voor vliegtuigen. Heel in de verte kunnen we af en toe kanonscho ten horen van de Maaslinie. Daar is de strijd al ontbrandt en daar vechten onze mannen en geven ze hun leven voor het geliefde land. Terwijl we werken, zijn we wat opti mistischer geworden. Ernstige gedachten aan de dood komen niet op. Daarvoor zijn we te jong. We willen nu ook vechten. "Nu kunnen we onze theorie in de praktijk laten zien en een stuk of wat pantserwagens kapot schieten", zeg ik. "Ja", beaamt de vaandrig, "wie had dat ooit gedroomd." Vreselijke verwoestine Alleen onze sergeant is erg zenuwach tig. Als hij vliegtuiggeronk hoort, kruipt hij al onder het net, de karabijn in de aanslag. Hij denkt dieper na dan wij. Hij is ook veel ouder en een half jaar getrouwd. Zou hij er zijn hersens bijhouden als de werkelijke aanval komt? Als stukscommandant moet hij de snelheid van de aanstormende of langzaam rijdende gank inschatten, de afstand berekenen en het schietbevel geven. In enkele seconden moet dat koel en kalm gebeuren, anders zit je zo met een stelletje mitrailleurkogels in je body of de tank vaagt je met kanon en al weg. Ondertussen is het middag geworden en we gaan de vernielingen van de oorlog zien. Boerderijen en arbeiders woningen gaan in vlammen op. Alles wordt weggeruimd om een goed schootsveld te hebben. De bewoners zijfi de gehele dag al in drommen gevlucht, weg van de vreselijke ver woesting. De aalmoezenier bidt Vier uur vrijdagmiddag. Zo'n dag Prins Bernhard onderscheidde in november 1983 in Middelburg 14 Tholenaren en St. Philipslanders met het Verzetsherdenkingskruis. Knielend v.l.n.r. H. Dijkslag uit Tholen, G. Heijboer en M.H. van Dijke uit St. Annaland, A.L. Hage uit St. Maartensdijk. Staande v.l.n.r. LJ. Verkerke uit Tholenmevr. H.M. Rijks-Hage posthuum voor G.C. Hage uit St. Maar tensdijk, W.C. van Nieuwenhuijzen uit St. Philipsland, G.P. Contant uit Tholen, oud-burgemeester van St. Maartensdijk mr. H.H. Schuller, mevr. A.J. van Elsacker-Dijkslag posthuum voor T. Dijkslag uit Tholen, L. Beurkens uit St. Philipsland, mevr. MLA. van Nie-Waghto posthuum voor CA.H. Wagtho uit Tholen, mevr. J.C. Beurkens-van der Sande uit St. Phi lipsland en P. Allewijn uit St. Philipsland 'En dan opeens brandt er een laaiende woede in je binnenste' duurt onbegrijpelijk lang. De Maasli nie is bijna niet meer te houden, wordt er gezegd. Dan komt de aalmoezenier alleen door het bos gewandeld, naar onze stelling toe. Drie van onze jon gens en de sergeant zijn katholiek. Ze gaan een pas of drie van ons vandaan en knielen; de aalmoezenier bidt. Wij houden eerbiedig stil, maar de kanon nen gaan door, evenals de explosies van mijnen en het geronk van vliegtui gen. Wat is alles onwezenlijk en vreemd. Dan zien we in de verte stipjes. Ze bewegen en door de kijker ziet de ser geant helmen. Het blijken onze eigen soldaten te zijn, die 350 meter van ons vandaan, op de vlucht zijn. De Maas linie is doorbroken, zij het nog maar op één plaats. Zestien uur is de strijd al aan de gang. Zestien uur zijn de Duit sers aan het bloedvergieten. Bij ons gebeurde er niet veel meer, tot negen uur 's avonds, toen het donker gewor den was, maar dan is het ook meteen goed raak. Geknetter van mitrailleurs en geweerschoten, vlak naast ons. En over ons vliegen mortiergranaten. Met recht is het oorlog. Ik voel het nu tot in het diepste van mijn ziel. De totale ernst ligt open voor me, terwijl ik vlak naast het kanon zit, met mijn hoofd achter het schild uit zelfbehoud. Ik voelde dat ik afscheid moest nemen van alles. Ik pakte mijn zakboekje en potlood en nam afscheid van mijn ouders, broers en meisje. Er is geen hoop meer op weerzien. Ik weet, dat ik even geen echte soldaat ben. De velle tjes gaan in een enveloppe en dan komt er een berustend gevoel over me. Laat hen maar gelukkig worden. Laat ik dan voor hen sneuvelen. De jonge vrouw die in de boerderij achter onze stelling verbleef, komt afscheid nemen van haar man. Er vloeien grote tranen en ik word woe dend op hen, die ons die ellende alle maal aandoen. Rekenen Het is inmiddels tien uur vrijdagavond en bij ons pantserafweergeschut is het stil. Met acht man turen we onafge broken naar de smeulende puinhopen van huizen, bomen, auto's en hangars. Af en toe hoor je korte vuurstoten. Dan komt de vaandrig: "Over een kwartier wordt de aanval op de Peel- stelling verwacht. Denk aan het geleerde, blijf kalm bij het berekenen en geef de moed niet op." Ik ben veel kalmer geworden, de tan den op elkaar geklemd, de lippen dichtgeknepen en steeds maar reke nen. Als de tank of de pantserwagen nu eens op 500 meter met een snelheid van 60 km van rechts zou naderen, dan moet ik de Pag op 36% zetten met een hoek van 90 graden. En als ze nu eens op 300 meter zouden komen met een snelheid vanZo zat ik maar te rekenen en ik moest al mijn zenuwen bedwingen, want ik zou en moest kalm blijven om precies te kunnen richten. Vechten moesten we straks voor ons eigen leven en om onze dode kameraden te wreken. Er gaat een uur voorbij zonder dat er wat gebeurt. Ik ben versteven, bewe gen kun je bijna niet meer, onder het De 19-jarige dienstplichtig korporaal Briël Heijboer uit St. Annaland verbleef bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog met de derde compagnie van het bataljon Jagers in de Peelstelling, één van de Nederlandse verdedigingslinies in Oost-Brabant. Opgeleid in het gar nizoen Waalsdorp bij Den Haag moest de groep in de Peel met het pantserafweergeschut de Duitse tanks en pantserwagens keren. Slechts 2 projectielen vuurden ze qf, 118 vielen erin handen van de vij and. In het dagboek 'Dagen van spanning' beschrijft Heijboer de angst van de frontsoldaten. Er vielen veel slachtoffers, maar zelf over leefde hij de strijd. De St Annalandse korporaal werd gevangen geno men en naar het kamp Stalag II D in het oosten van Duitsland gebracht. Op 9 juni 1940 kon hij per briefkaart het thuisfront melden: 'Ben in Hengelo. Alles goed. Kom spoedig. camouflagenet en achter de kijker. Wanneer ik mijn gezicht had gezien in een spiegel, zou het er akelig wit en mager hebben uitgezien met onna tuurlijk grote, pijnlijke ogen van het scherpe turen, van het ondragelijke wachten op de dood. Terugtocht Er moet wat gebeuren, want dit is niet om uit te houden en er komt ook ver andering. Om elf uur komt de vaan drig zeggen, dat we de stelling moeten verlaten. De Duitsers omsingelen ons, ze trekken om de Peelstelling heen omdat ze er in het oosten doorheen geslagen zijn. Stijf en koud staan we op. Het is gelijk een drukte van belang. Veel soldaten lopen heen en weer met o.a. mitrailleurs. Dan komt opeens de kapitein: we moeten weer terug in onze stelling, maar wel alles in gereed brengen voor een snel ver trek. Ik moet het bevel ook aan de tweede stelling doorgeven, waar ik korporaal De Jonge ontmoet. Ook bij hem is de lach verdwenen. Na een spannende tocht met getrokken pis tool door de donkere bossen - je wist niet of je vriend of vijand tegenkwam - bereik ik opgelucht de vaandrig bij de boerderij. Het is inmiddels half twaalf en we zitten nog geen vijf minuten in onze stelling, of het bevel komt om te vertrekken. Met Kampert, Drost en Van Tiggele bevestigen we de wielen aan het kanon en slepen we de Pag van het land. Als ik maar iets kon uitvoeren, dan was ik kalm. Het zweet liep ons wel met stralen van het gezicht en het lichaam. Onze knieën waren vuil, onze handen deden pijn. Nog drie keer gingen we terug om de munitie te halen en tenslotte haalde ik het net en mijn koffertje nog op. We haken het kanon aan de auto en rijden met een gangetje van 20 km. naar Neerkant. Voorbij middernacht begon de eerste werkelijke terugtocht van mijn leven. De stellingen waaraan je zoveel gebouwd had, gaf je op. Ik dacht aan de film 'De weg terug' en het was werkelijkheid. Over een bospad probeerden we weg te komen, maar na een poosje zaten we tot aan de as in het zand. We hadden de compagnie mitraillisten ingehaald, maar nu ston den we zelf stil. Het wordt duwen en hoewel het rubber van de banden al stinkt van het warm lopen, krijgen we de auto weer los. We lopen nu maar verder en als de weg na een paar uren harder wordt, stappen we met vijf man in onze zwaar geladen auto. Slaperig, klein, nietig, hongerig en ellendig ver liep zo de terugtocht. We rijden door het dorp Asten en bereiken de Zuid- Willemsvaart. Verstijfd vallen we als het ware uit de auto. Bij een winkeltje staan veel militairen, maar de melk is op. Ik bemachtig nog een homp brood .bij een proviandwagen. Eigenlijk werd er niet goed voor ons gezorgd, want we hadden toch een warme maaltijd moeten krijgen in zulke omstandigheden. Ingemaakte kersen Het is inmiddels licht geworden en de majoor beveelt ons aan weerszijden van de brug posities in te nemen. Wij moeten bovenop de dijk, maar dat is de grootste waanzin die er bestaat. Zo'n prachtig mikpunt, dan word je voor de vuist weggeschoten. De vaandrig dringt aan op een andere positie, maar de majoor loopt rood aan en zegt dat het toch moet. Uiteindelijk ziet hij in, dat het beter is om een andere positie te kiezen, als we de brug maar kunnen bestrijken met ons vlakbaangeschut. Zo'n 200 meter ach ter de dijk konden we bij de hoofd weg, vlakbij het kanon van koiporaal De Jonge, een plaats vinden. Er was daar een tankversperring aangebracht, van die zware, ronde betonblokken. Wij stonden een meter van een huis met een schuur erbij. Hoog in de lucht is het ronken van de vliegtuigen toe genomen,- maar dankzij onze maske- ringsnetten worden we niet opge merkt. Met een vreselijke knal gaat de brug de lucht in; de vijand lijkt niet ver meer verwijderd. Een demente vrouw van 92 jaar wordt uit het huis naast ons geëvacueerd. We dragen haar in de auto, waarin ook twee meisjes stap pen. Verdreven door de verschrikking van de oorlog. Zoiets breng je weer van je stuk en je gaat aan thuis denken. Om acht uur werd ik afgelost en mocht ik gaan eten. Via de radio hoor de ik berichten over vliegtuigen bij Enschede en Venlo, maar er was brood, suiker, eieren en thee. Ik fleur de op en gooide mijn koppel uit en in een leunstoel in de stille voorkamer was ik drie minuten later alles verge ten. Na drie kwartier word ik wakker. De vaandrig roept me terug naar de stelling. De vijand is dichterbij dan je denkt, zegt hij en zijn stem klinkt moedeloos. Ik was me even onder de kraan en geheel verfrist stap ik naar het kanon, waar Van Tiggele met een grote fles ingemaakte kersen aan zijn mond zit. Ik pak er ook één en zo zit ten we daar heel genoegelijk, maar de oorlog gaat door. Vijandelijk vuur Na tien minuten kwam een ordonnans voorbijgevlogen: parachutisten ge land in'Asten. Twee kilometer voor ons al vijandelijke troepen! Het is uit met de gemoedelijkheid. De spanning keert terug. We wachten en de ser geant zoekt met zijn kijker geregeld de weg af aan de overkant van de Zuid-Willemsvaart. Dan ziet hij plot seling op 200 tot 250 meter een auto komen aan de overkant. Er stappen mensen uit (parachutisten, zo blijkt later), ze lopen het huis in en dan begint het geknetter van de mitrail leurs. De auto staat geheel doorzeefd met kogels midden op de weg. Nutte loos veel kogels werden er ook op het huis afgevuurd, maar op circa 200 meter afstand waren er vijanden en we konden er niets tegen doen. Onze mitrailleurs vuurden op de passerende vliegtuigen, maar echt luchtdoelge schut hadden we niet. Toch moeten we vechten en hier zal voor ons de strijd beslist worden. Terugtrekken zoals gisteren is er niet meer bij. Als je de mannen ziet schie ten met even hun hoofd boven de dijk, dan voel je het, hier kom je niet uit. Dit is het einde. Voor het eerst krijgen we vijandelijk vuur uit het huis. Het is 11.00 uur en het komt. O God, wat een verschrikking. Ik pak mijn dagboek en schrijf sidderend een vaarwel voor het thuisfront. Wat zullen ze om mij treu ren. Ik geef het ieder te doen als je er zo voor staat, om dan nog met volle kracht te geloven, dat hieruit een ont snapping mogelijk is. Ik zie bloed Een uur zitten we daar te denken en te kijken. Het kanon kon ik precies op het huis richten, maar om nog meer zijwaarts te kunnen, moest een stuk van de prikkeldraadversperring weg. De sergeant gaf me de bijl en doods bang dat ze me er van voor zouden schieten, waag ik een sprong en kap met twee flinke slagen het prikkel draad kapot. Meteen zit ik weer veilig achter het schild. Dat was een moment waar leven in zat, maar er gebeurde niets, want de Duitsers in dat huis durfden zich ook niet teveel blootge ven. Dan ziet de sergeant op 400 meter sol daten lopen. Even later wordt bekend gemaakt, dat onze eigen troepen via de flanken terugtrekken. En steeds wordt er geschoten. Al bijna twee uur zitten we - zoals we vroeger in de boe ken lazen - aan het front. Ik vraag de kijker van de sergeant in het vlakbij onze stelling gelegen huis en ga ook even naar boven, waar een paar van onze mensen de woning met de Duit sers in de gaten houden. De vijand moet daar weg, anders zijn wij eraan. Vliegtuigen komen laag over en dan komt er een ordonnans van de luite nant, dat we met ons kanon het huis moeten beschieten. We hebben alleen maar kogels tegen tanks en gevechts wagens, zegt de vaandrig, maar het moet. Ik richt nauwkeurig, net boven de deur. Verkild ben ik nu van binnen. Het kan me niets meer schelen. Ik wil wat uitvoeren, ik brand van verlangen. Vuur, roept de vaandrig. Een moment ben ik versufd van de vreselijke knal en ik zie bloed uit mijn vinger stromen als gevolg van een glassplinter, want alle ramen in de boerderij zijn gesneu veld. Er komt nog rook uit het kanon. Het schieten uit het huis met Duitse parachutisten is verstomd. De serge ant ziet door zijn kijker een rond gat in het pand. Nog een schot, zegt de vaandrig en ik richt meer links, boven het w.c.-raampje. Opnieuw een helse knal en een rond gat. Twee projectie len waren er door ons Pag kanon afge vuurd en het zouden de enige twee blijven. Hadden we dat maar geweten, dan hadden we onze overige 118 kogels niet in handen van de Duitsers laten vallen. Omsingeling Laag boven ons komen drie vliegtui gen over, terwijl ik het huis binnen loop om mijn bebloede hand te was sen. Nu wordt het werkelijk een hel. Er komt een ordannans door de boom gaard van de boerderij omdat er iemand de luitenant verslag moet uit brengen over het effect van de twee schoten. Soldaat Baas gaat, maar is weer snel terug, lijkbleek. De Duitsers hebben op hem geschoten. Ze zijn vlakbij. Onze jongens schieten met hun karabijnen, terwijl de radio in het huis nog aan staat. We horen: 70 vliegtuigen bij Den Haag neergehaald en springen omhoog. We lachen, maar het is geen gewone lach meer. Ze komen. Vreselijk wordt het dan. Niet om te beschrijven. Ik wil weer naar het kanon en kruip over de grond, maar Drost en Kampert zwaaien dat ik terug moet omdat de Duitsers op onze stel ling schieten. Met mijn pistool in de hand ren ik de voorkamer in, terwijl de kogels inslaan. Samen met de ser geant kruip ik naar de keuken, waar de anderen zijn. Ze schieten met de kara bijnen, ook achter het huis, maar we zijn overal omsingeld. O God, dat is dood. Een Duitse officier gedood, roept onze scherpschutter van boven met een krankzinnige lach. Bij elk schot waarvan we dachten dat het raak was, klonk die krankzinnige lach. Onze ogen stopden wijd open, de gelaatsuitdnikking was woest. We roken als het ware bloed. Mens waren we niet meer, er was een beest van ons gemaakt. Met mijn pistool kon ik nog niets uitrichten, want de vijand was nog op 50 meter. Groot wonder Met 8 van de 18 mannen waren we in de boerderij. We moeten weg, riep de sergeant, maar de omsingeling was compleet. Toch proberen we het nog: we vliegen gebukt naar de auto's en ik spring bliksemsnel achterop. De chauffeur start, maar dan openen de Duitsers met twee mitrailleurs het vuur. Nog veel vlugger dan we op de auto geklommen zijn, laten we ons weer op de grond vallen. Plat op onze buik probeerden we opnieuw in het huis te komen. Het is een groot won der hoe je tussen de dood zaaiende kogels uit zo'n auto komt. Die helse dingen tikten op de spatborden en ik liep zelfs geen schampschot op. Je denkt niet meer. Het instinct van levensbehoud doet je alleen handelen. En dan zijn ze vlakbij, die bloedhon den. Ik zie in de keuken een grote tob be met wasgoed staan en verstop daar de richtkijker van het kanon onder. Die zullen ze vast niet vinden. We beginnen weer te schieten, want we willen nog niet opgeven. Tot het uiterste vechten we. De kara bijnen schieten door de ramen, terwijl ik mijn pistool even om de deur houd en de trekker overhaal. Een laaiende woede voel ik. We zien de vijand val len en die gruwelijke, onzinnige lach klinkt weer. Eerst willen we nog zoveel mogelijk doden, want straks gaan we er zelf aan. Ik denk niet meer aan thuis, aan het liefste wat er was. We waren geen mens meer. Heraus. heraus Van Tiggele kijkt door de gang en ziet een Duitser komen. Hij legt aan, maar iemand achter hem ziet de Hollandse helm en slaat het geweer van Van Tig gele opzij. Dan begint het automatisch geweer van de Duitser te ratelen. Een Duitser met een Hollandse helm! Nog een meter of vier zijn ze van ons ver wijderd. Ze brullen: eraus, eraus. Een handgranaat vernielt de trap achter ons. Overgeven, zegt de sergeant en dat was het laatste woord van hem. Het is uit. We moeten, dood of levend. We worden krankzinnig. Kletterend gooi ik mijn pistool neer, met nog steeds dezelfde woede van binnen. Doodsangst is er. Machteloosheid. We lopen naar buiten, de sergeant gaat eerst. Hij heeft zijn geweer nog in bei de handen, maar boven zijn hoofd als teken van overgave. Drie meter achter hem volg ik met de handen omhoog. Nog geen vijf stappen heeft de serge ant gedaan of hij valt. Een schot in zijn buik. Hij bidt en zwaait nog naar ons met zijn hand dat we door moeten lopen. Arme sergeant, arme vrouw, oorlog! Hande hoch Een moment voel ik nog een laaiende woede als ik hem zie vallen, maar dan staat er voor mij een Duitser, een vij and. Hande hoch, brult hij, maar ik kan niet hoger. Afschuwelijk zien ook zijn ogen eruit. Met bloed doorlopen. Ook hij vreest de dood. Het is jij of ik. Als het nietigste en lafste wezen van heel de wereld sta ik daar met een afgrijselijke doodsangst. Nooit hecht je meer aan het leven, dan op zo'n moment. Leven, leven, leven, wil ik. De Duitser slaat mijn pistooltas open en vraagt waar mijn vrienden zijn. Zonder te denken, haal ik mijn schou ders op en meteen krijg ik een klap met een handgranaat op mijn helm. Het deed niet veel pijn, maar de angst deed me weer ineen krimpen. Dan komt er een hogere in rang die de sol daten iets toeroept en dan is het klaar. Wanneer hij niet was gekomen, had den ze ons misschien wel doodge schoten. We moeten lopen, 20 meter verder naar de boerderij, waar al een groepje gevangenen staat. Onze helmen en koppels trekken ze af en ze voelen in onze zakken of er nog munitie inzit. Alles pakken ze af, tot zelfs het klein ste zakmes, dat ik van mijn broer Johan had gekregen. En steeds maar dat afmattende geschreeuw, terwijl je doodmoe werd met alsmaar je handen omhoog. Ik zie weer verschillende bekenden en bijna allemaal zien ze er gebroken uit. Angstig, sommigen met tranen over de wangen. We hadden ook vreselijke, helse momenten achter de rug. In één ogenblik was je trots, kracht, moraal kapot. Uitgeput en ver slagen stonden we daar met zo'n 50 man. Geheel eebroken We moeten naar de brug, de dijk over, waar we eerder nog vol goede moed waren, met vechtlust en jonge, onbe teugelde, helfdhaftige ideeën. Geheel gebroken lopen we één voor één langs de Zuid-Willemsvaart, voortdurend bedreigd door geweren en pistolen. We passeren het huis waar we de twee schoten op hebben afgevuurd. Acht Duitsers hadden er het leven gelaten, hoorden we later, maar je was er niet trots op. Van binnen waren we uit elkaar geslagen. Op de dijk waar de mitraillisten zaten, zien we zeven Hol landse broeders liggen. Het is voor het eerst in mijn leven dat ik een dood mens zie. Eén man zal ik mijn leven lang niet vergeten. Wie blijven er ach ter die hem dierbaar zijn? Arme geval lenen. Met een brok in mijn keel en een onuitsprekelijk medelijden in mijn binnenste loop ik door. Hande hoch, klinkt het weer en als koeien worden we voortgedreven. We stap pen op de sluis over de Zuid-Willems vaart, een toekomst tegemoet waarvan we totaal niets weten. We lopen door, terwijl de angstkreten van de gewon den ten hemel stijgen en de helse, ver schrikkelijke wervelwinden van de oorlogscycloon over ons arme vader land voortwoeden.

Krantenbank Zeeland

Eendrachtbode /Mededeelingenblad voor het eiland Tholen | 1995 | | pagina 19