De redaktie van de Eendrachtbode wenst alle lezers een voorspoedig 1995
Dramatische gebeurtenis in de Mosselkreek in 1877
Donderdag 29 december 1994
EENDRACHTBODE, DE THOOLSE COURANT
door J. Kempeneers
"Red ook moeder en ons", riep de kleine Kees
Faasse naar zijn vader. Met zijn jongere broertje
Bram werd hij door zijn moeder en de schip
persknecht Jan van Dommelen vastgehouden in
de mast van het binnenscheepje De Vijf Gebroe
ders. Terwijl de nood op het scheepje steeds
hoger opliep, dreef vader Cornelis Faasse op
enkele luiken steeds verder van hen vandaan.
Het 'Wachtje'
De lading
Aan boord
Zuidwesterstorm
'Mijn vrouw en mijn
kinderen'
Volle vrachtprijs
De redders
Diepe wonden
I
^gfflmitbdde Nieuwjaarswensen 1995 IIITOIMê
'Red ook moeder en ons'.
Schipbreuk op
ieuwjaarsdag
Enkele uren eerder waren ze
met hun binnenscheepje uit de
haven van hun geboortedorp
Sint Philipsland vertrokken.
Het was op nieuwjaarsdag
1877. Het was helder weer; een
matige zuidenwind zette de
zeilen van het scheepje bol. Ze
konden zich geen beter weer
wensen om de reis naar Schie
dam aan te vangen en de
lading kinderkopjes daar af te
leveren. Moeder Machielina
Hendrika Reijngoudt had het
gezellig gemaakt in het kleine
achteronder. Men noemde
deze woonruimte ook wel
paviljoen. Door twee kleine
ovale raampjes en een licht-
kapje straalden schaarse licht
stralen naar binnen. Een
woning aan de wal hadden ze
niet, maar ze konden zich goed
redden in hun kleine onderko
men. Bovendien droegen het
opgeruimde karakter van moe
der Machelien en de humor
van schipper Faasse bij aan de
gezelligheid op De Vijf Gebroe
ders.
Cornelis Faasse en Adriaantje
van Oeveren, een schippers-
echtpaar, woonde in het
'Wachtje', een schilderachtig
huisje op de haven van Sint
Philipsland. Ook de ouders van
Kees, Marinus Faasse en Lau-
wrina Verspoor, hadden er
hun dagen gesleten en werden
eruit ten grave gedragen. Bij
giertij moesten de vloedplan
ken soms voor de toegangs
deur van het huisje geplaatst
worden om het zeewater te
keren. Eens was het een
wachthuis van de Fransen,
maar toen deze na mei 1814
niet langer de dienst in zuid
west-Nederland uitmaakten,
werd het gebruikt als woon
huis. De naam van het huisje,
die aan de Franse tijd herinner
de, bleef echter bestaan totdat
het in 1968 is afgebroken.
Op 1 mei 1857 verhuisden
Kees en Adriaantje met hun
inmiddels zes kinderen tellend
gezin naar een huis aan de
Zuiddijk. Ze ruilden met het
arbeidersgezin Jacob van der
Burgt en Maatje van Sorgen,
dat eveneens zes kinderen tel
de. Die gingen toen in het
'Wachtje' wonen.
Het opgroeiende gezin Faasse
telde vijf zoons en een dochter.
Marinus, Sent, Cornelis, Lau
rens, Johannes en Cornelia
Laurina. De dochter trouwde
later met Cornelis van Dijke en
emigreerde naar Noord-Ame-
rika. Alle zoons kozen evenals
hun vader voor het schippers-
bestaan. De een na de ander
verliet het ouderlijk huis om
zelf een gezin te stichten. Ook
voor Cornelis brak op 1 augus
tus 1872 het moment aan dat
hij in het huwelijksbootje stap
te met Machielina Hendrika
Reijngoudt. Zij was een doch
ter van 'slachter' Cornelis Rei
jngoudt en Metje Mol. Bijna
niemand kende hem echter als
Kees Faasse. Omdat die er
meerdere op het dorp waren,
werd hij altijd Kees 'Velleman'
genoemd. Geen scheldnaam,
maar een gewone bijnaam.
Kees noemde zijn scheepje De
Vijf Gebroeders, maar in de
volksmond was het 'd'n aek
van Velleman'.
Zoals ik al schreef. Kees Faas
se en zijn vrouw Machelien
hadden geen huis aan de wal.
In het bevolkingsregister wer
den ze ingeschreven bij de
ouders van de vrouw. Deze
woning, nu Voorstraat 10, is
nog steeds in het bezit van
dezelfde familie Reijngoudt.
Op 8 februari 1873 werd in het
gezin een zoontje Cornelis
geboren en ruim twee jaar
later, 5 april 1875, werd het
gezin verrijkt met een tweede
zoon. Ze noemden hem Abra
ham Johannes. Naast zijn
vrouw en kinderen had de
schipper ook nog een knecht
aan boord van zijn twintig last
(veertig ton) metende binnen
scheepje.
Op 21 december 1876 lag 'Vel
leman' met De Vijf Gebroeders
afgemeerd in de haven van
Molenbeek bij Brussel. Waar
schijnlijk had hij daar in de
buurt gelost en in opdracht
van de heer Klooster van der
Linde uit Rotterdam moest hij
bij de firma Kleijman te Molen
beek een lading straatklinkers
innemen.
'Velleman' nam deze vracht,
6300 zogenaamde kozijstenen,
aan voor ƒ4,50 per last. Het
totale gewicht van de vracht
bedroeg 19 last, wat neerkomt
op zo'n 38 ton. Op grond daar
van kunnen we aannemen dat
De Vijf Gebroeders een
scheepje was van ongeveer 40
ton. Dit vrachtje van Brussel
naar Schiedam leverde de
schipper dus ruim 85 gulden
op. Een aardig bedragje voor
die tijd, maar omdat de schip
pers op de zeilen volledig van
weer en wind afhankelijk
waren, kon zo'n reis variëren
van een aantal dagen tot enke
le weken. Bekend is dat ze op
28 december 1876, 's middags
om 3 uur de haven van Sint
Philipsland zijn binnengelo
pen. Dit was dus ongeveer een
week nadat ze de lading te
Molenbeek hadden ingeno
men. Deze tussenstop moest
worden gemaakt omdat ze met
ongunstige weersomstandig
heden te kampen hadden. Vier
dagen brachten het jonge
gezin Faasse en de knecht bij
hun familie door. Ook de jaar
wisseling werd nog in de
thuishaven gevierd.
Een binnenvaartuig als de aak
van Faasse had behalve het
ruim een achteronder. Op de
kop was een vooronder waar
de knecht zijn onderkomen
had. Het scheepje was niet
voorzien van een roef. Het
gezin woonde in het achteron
der. Het was te bereiken door
een luik in het dek, gelegen
tegen het ruim. Met een trapje
kon men afdalen in het woon
gedeelte. Aan weerszijden van
het roer was een klein ovaal
raampje en in het dek een
openslaand lichtkapje, ook wel
koekoek genoemd, waardoor
de ruimte schaars werd ver
licht. De bedstede was inge
bouwd in het ruim, maar toe
gankelijk vanuit de woonruim
te. Naast deze slaapruimte was
een deur die toegang gaf tot
het ruim.
Als het schip niet geladen was,
of als er naast de lading wat
ruimte vrij was, kookte de
schippersvrouw daar het eten
en deed ze de was. Bij gunstig
weer gebeurde dat trouwens
ook wel op het dek. De knecht
verbleef in het vooronder,
maar overdag en tijdens de
maaltijden was hij meestal bij
het gezin. We kunnen ons nu
enigszins een voorstelling
maken van de ruimte waarin
een schippersvrouw met haar
gezin vertoefde. De humor
waarmee Velleman was
bedeeld zal in dit schamele
n
achteronder hebben bijgedra
gen aan de gezelligheid.
Op nieuwjaarsmorgen 1877
brachten de schipper en zijn
knecht alles in gereedheid om
de reis naar Schiedam aan te
vangen. Een weerbericht was
er niet. Een blik op de barome
ter en het kijken naar de lucht
waren voor de schipper de eni
ge mogelijkheid om de weers
verwachting te bepalen. Het
weer was deze morgen goed
en er woei een matige zuiden
wind toen ze om negen uur
onder zeil gingen.
De familie heeft elkaar op deze
nieuwjaarsmorgen zeker het
goede voor 1877 nog toege
wenst en hartelijk afscheid
genomen. Vertrekkende schip
pers werden bovendien altijd
door hun familie vanaf de dijk
uitgezwaaid (de ouders van de
vrouw waren reeds overle
den). De Vijf Gebroeders ver
dween uit het zicht van de
thuishaven, bestemming
Schiedam.
Bijna twee uren hebben ze er
over gedaan voor ze het einde
van de Mosselkreek bereikten.
Hieruit valt af te leiden dat de
wind hooguit matig is
geweest. De afstand van circa
vijf kilometer hadden ze
anders sneller afgelegd. Op
het punt waar de Mosselkreek
overgaat in het Zijpe werd De
Vijf Gebroeders echter over
vallen door een plotseling
opstekende zuidwesterstorm.
Uit de scheepsverklaring die
Faasse op 4 januari 1877 afleg
de, komen we te weten wat er
toen is gebeurd. Het eerste wat
de schipper probeerde, was
draaien en terugkeren. De
dichtstbijzijnde haven zou dan
Sint-Annaland geweest zijn.
Deze poging mislukte. De alge
mene visie van een schipper is
dat wanneer je in zo'n situatie
terechtkomt, er op een gege
ven moment niets meer lukt.
Dit zal ook aan boord van De
Vijf Gebroeders het geval
geweest zijn. Het enige wat
toen restte was voor anker
gaan, maar ook dat mislukte.
Het anker werd overboord
geworpen, kreeg geen vat en
'is doorgereden', zoals de ver
klaring vermeldt. De schipper
heeft toen de controle over het
vaartuig geheel verloren en
was aan de zee overgeleverd.
Stuurloos dreven ze rond en
het gevolg was dat ze op de
slikken van de Anna Jacoba-
polder terecht kwamen. We
kunnen aannemen dat De Vijf
Gebroeders ten zuidwesten
van Sint Philipsland, ter hoog
te van de Willemspolder, aan
de grond kwam.
Vanaf de dijk werd het in nood
verkerende vaartuig door
meerdere bewoners van het
gehucht De Sluis gadegesla
gen. Johannes de Waal, des
tijds veerschipper te Anna
Jacobapolder, herkende het
scheepje als dat van Faasse.
Duidelijk kon hij vanaf de dijk
zien dat Faasse samen met zijn
vrouw bezig was om het roer,
dat uitgepikt was, opnieuw te
bevestigen. Ook Jan Wesdorp,
meekrapdrooger van beroep,
heeft vanaf de dijk de wanho
pige pogingen van de opva
renden waargenomen. Hij zag
aan boord twee mannen en
een vrouw, dan voor, dan ach
ter op het schip. Het was dui
delijk dat ze in nood verkeer
den. Hulp kon er volgens hem
niet worden geboden, omdat
'stroom en wind tegen waren'.
Het is bekend dat het op deze
plaats, waar de Mosselkreek
en het Zijpe samenvloeien,
met de gapende Oosterschel-
de in zicht, geweldig kan spo
ken. We kunnen ons dus enigs
zins voorstellen hoe hoog de
nood aan boord was gestegen.
Opkomend water en hoge
zeeën beukten tegen en sloe
gen over het scheepje. Faasse
verklaarde later, datde toe
stand in die ogenblikken
zoodanig was, dat het schip in
grooten nood geraakte en
door de stormzeeën vol water
is geloopen en gezonken'.
Getuigen verklaarden later dat
ze vanaf de dijk zagen dat het
schip tussen half een en een
uur geheel onder water was
verdwenen. De Zierikzeesche
Nieuwsbode van 3 januari
1877 geeft een kort verslag van
de gebeurtenis. Deze vermeldt
o.a. dat de opvarenden hun
toevlucht zochten in de mast.
'Doch ook daar was de positie
onhoudbaar, de een voor en
de ander na werd er uitgeslin
gerd, waarbij de schipper het
geluk had een plank te grijpen.
Hartverscheurend was het
voor den vader, toen zijn zoon
tje hem toeriep; Vader! red ook
moeder en ons!'
Toen vanaf de wal duidelijk
werd dat Faasse het Zijpe
indreef, hebben Johannes de
Waal, Jan Blok en Jan Wes
dorp de moed bijeengeraapt
om de in doodsgevaar verke
rende schipper te hulp te
schieten. Óm de moedige
daad van deze mannen duide
lijk naar voren te laten komen,
citeer ik een stukje uit een brief
van de toenmalige burge
meester A. de Rooij. Hij
schreef deze op 23 januari
1877 aan het bestuur van de
Maatschappij tot redding van
drenkelingen:
Niettegenstaande den woe
denden storm ontzagen
Johannes de Waal, oud 40
jaren, schipper aan het over
zetveer op Zijpe, Jan Blok,
schipper, oud 21 jaren en Jan
Wesdorp, meekrapdrooger,
oud 4 7 jaren, allen in den Anna
Jacobapolder onder deze
gemeente woonachtig, zich
niet om den drijvenden en in
doodsgevaar verkeerenden
schipper C. Faasse te trachten
te redden. Hiertoe begaven de
drie hiervoren genoemde per
sonen, tevens huisvaders, zich
in een bootje en mochten zij
het geluk smaken hunne edel
moedige daad na een half uur
tegen den woedenden storm
te hebben gestreden met eene
redding te zien beloond door
den schipper C. Faasse behou
den aan wal te brengen, waar
na hij door J. de Waal te diens
huize liefderijk is verpleegd
geworden, zonder daar eene
belooning voor te hebben wil
len aannemen.
Hier valt weinig meer aan toe
te voegen. Deze mannen heb
ben zich met gevaar voor
eigen leven in een bootje
begeven om de in doodsnood
verkerende schipper te red
den. De Waal en Wesdorp ver
klaarden later dat ze tijdens de
reddingstocht een kinderbedje
en kinderklompjes hadden
zien drijven. Toen Jan Wes
dorp in 1885 als getuige in
deze zaak werd gehoord voor
de rechtbank te Zierikzee, her
innerde hij zich dat de eerste
woorden van Faasse, toen ze
hem uit het water ophaalden,
waren: 'Mijn vrouw en mijn
kinderen. Hij besefte blijkbaar
dat ze deze schipbreuk niet
hadden overleefd. Zijn kreet
was terecht. Zijn vrouw, zijn
twee kinderen en zijn knecht
zijn bij deze schipbreuk op
nieuwjaarsdag om het leven
gekomen. Wellicht rijst de
vraag: Waarom zijn de man
nen niet eerder te hulp gescho
ten? Vrijwel zeker was dat van
wege de hoge zeegang onmo
gelijk en zijn ze pas scheep
gegaan toen ze Faasse het veel
smallere Zijpe zagen indrijven.
Aanvankelijk was het mij niet
duidelijk wie de schippers
knecht wel mocht zijn. Noch in
de Zierikzeesche Nieuwsbode,
noch in het verdere bronnen
materiaal wordt zijn naam
genoemd. De Sint-Philipsland-
se oud-schipper P.J. Reijn
goudt meende echter uit over
levering te weten dat het een
broer was van de bekende
ouderling Willem van Domme
len. Navraag bij de familie van
Dommelen te Sint Philipsland
leverde aanvankelijk geen
bewijs op. Toen deze echter
aan de in Rotterdam wonende
tante. Janna Hitsert-van Dom
melen, (die 16 juli 1992 haar
honderd en eerste verjaardag
vierde) de vraag voorlegden of
haar vader nog een broer heeft
gehad, antwoordde ze spon
taan: "Ja zeker, een broer Jan,
maar die is verdronken bij
Faasse aan boord." Hiermee
was het bewijs geleverd.
De nacht na de schipbreuk is
Johannes de Waal al naar het
toen droogvallende schip
gegaan en heeft gezocht of hij
aan boord eventueel lijken van
de omgekomenen kon vinden.
Dat was echter niet het geval.
In de morgen van 2 januari is
het schip ontdaan van zijn
lading en in lekkende toestand
naar de haven van Sint Philips
land gebracht.
Op 4 januari is door de gered
de schipper Faasse een verkla
ring afgelegd tegenover de
plaatsvervangend kantonrech
ter van Tholen, Cornelis Jaco
bus de Vulder van Noorden en
de waarnemend griffier. Jan
van Elsacker. Deze verklaring,
die een overzicht geeft van wat
er gebeurd is, is door Faasse
met de eed bevestigd.
De correspondentie van de
gemeente Sint Philipsland
over de periode waar het hier
over gaat is verloren gegaan.
Wel kon ik gebruik maken van
een register op de ingekomen
stukken van 1877. Dankzij dat
register kon een deel van de
correspondentie worden ach
terhaald.
Op 11 januari 1877 kwam er bij
de gemeente Sint Philipsland
bericht van de handelaren
Kloos en Van Limburg uit Rot
terdam, met het verzoek te
worden ingelicht over de
schipbreuk. De gemeente
heeft deze brief op 13 januari
beantwoord. Op 23 januari
werd schipper C. Faasse er
door de bovengenoemde han
delaren van in kennis gesteld
dat ze de vrachtprijs niet zou
den uitbetalen 'wanneer de
geredde keien dit niet in waar
de overtreffen'. Op 16 februari
werd bij de gemeente van
Kloos en Van Limburg een
schrijven ontvangen waarin
staat dat ze bereid zijn om de
volle vrachtprijs aan Faasse uit
te betalen, met de uitnodiging
om hun te berichten of het
geld aan de burgemeester of
aan Faasse moest worden toe
gezonden. Op 3 maart werd
deze brief pas door de
gemeente beantwoord.
Over de mannen die de moed
hadden om Faasse in zijn
hachelijke situatie te hulp te
schieten is in het voorafgaan
de al wat geschreven. De
vraag kan nu opkomen waar
om niet eerder pogingen zijn
ondernomen om de in nood
verkerende opvarenden van
De Vijf Gebroeders te berei
ken. Er waren immers meerde
re mensen op de dijk aanwezig
toen de ramp zich daar op
zichtafstand afspeelde. Hoever
de afstand was is niet bekend,
maar vanaf de dijk was zicht
baar hoeveel volwassen per
sonen er aan boord waren en
wat ze deden. Het kan zijn dat
er geen vaartuig in de buurt
van de schipbreuk aanwezig
was om in deze situatie verant
woord te water te gaan. Het zal
de mannen zeker niet aan
moed en vakmanschap ont
broken hebben, maar het zal
niet verantwoord zijn geweest
om de tocht naar het in nood
verkerende vaartuig te maken.
Bij het redden van Faasse
wordt in de getuigenverslagen
gesproken over 'een bootje'.
Te denken valt aan een roei
boot waarin de redders met
zijn drieën de redding hebben
uitgevoerd. Faasse was toen al
in het veel smallere Zijpe
gedreven.
De toenmalige burgemeester,
Ahasfueros de Rooij, was trots
op zijn moedige ingezetenen.
Het grootste deel van zijn zes
jarige burgemeestersperiode
woonde hij in Anna Jacoba
polder. Op 23 januari 1877
schreef hij een drie kantjes tel
lende brief naar het bestuur
van de Maatschappij tot red
ding van drenkelingen te
Amsterdam. Aan het hoofd
van de brief prijken de woor
den: Menslievende Daden. De
Rooij geeft in zijn brief de
ramp weer en dringt er bij het
bestuur op aan om de redders
te onderscheiden en te belo
nen. Ter illustratie geef ik een
stukje van de brief weer: 'Hoe
wel ik erken dat ieder mens
verplicht is zijn evenmensch te
helpen en redden, zoo zult U
Wel Ed. mij ook ten goede
houden dat ik er prijs op stel
dat zij, die met opoffering van
hun eigen leven en daarbij nog
met opoffering van vrouw en
kroost, zooals hier heeft
plaatsgehad; het wagen in
doodsgevaar verkeerenden
natuurgenoot ter hulpe te
komen, aanspraak mogen
maken, niet alleen op een
ieders erkentelijkheid maar
ook op eene onderscheiding
boven anderen en het is uit
overtuiging hiervan, dat ik met
de meeste vrijmoedigheid U
Edele beleefd verzoek om aan
genoemde De Waal, Blok en
Wesdorp voor redding van
drenkelingen eene belooning
toe te kennen
Op 6 maart komt er bericht van
de Commissaris des Konings
dat Zijne Majesteit Koning Wil
lem III op voordracht van de
minister van Binnenlandse
Zaken Heemskerk, heeft beslo
ten om aan J. de Waal, J. Blok
en J. Wesdorp, een bronzen
medaille, alsmede een loffelijk
getuigschrift toe te kennen. Tij
dens de raadsvergadering van
14 maart 1877 werden de drie
redders onderscheiden. Bur
gemeester De Rooij speldde
de onderscheidingen op. Hij
sprak de wens uit dat dit een
aanmoediging mocht zijn om
zo nodig met Gods hulp, wan
neer zich weer een zodanig
geval mocht voordoen, hun
leven ter redding van natuur
genoten te geven.
Hoe kon een schipbreuk als
deze plaatsvinden? De overle
vering zegt dat Machielina Rei
jngoudt haar man nog
gevraagd heeft, niet uit de
haven te vertrekken. Ander
zijds kunnen we stellen dat
Kees Faasse met de zee was
opgegroeid en dat we aan zijn
kennis van de binnenvaart niet
hoeven te twijfelen. Had de
schipper kunnen voorzien dat
er storm op til was, dan was hij
vast en zeker in de haven van
Sint Philipsland gebleven. Alle
pogingen die door hem, zijn
vrouw en zijn knecht, zijn aan
gewend om te keren en voor
anker te gaan, mislukten. Het
gevolg was dat ze als in een
notedop waren overgeleverd
aan de kokende zee.
De redding en de liefderijke
verzorging zullen Faasse zeker
goed gedaan hebben, maar
wat hij vreesde werd beves
tigd. Zijn vrouw, zijn twee kin
deren en zijn knecht waren
omgekomen. Dit zal diepe
wonden hebben geslagen bij
de schipper. Een bijzonderheid
is ook nog, dat geen van de
verdronken opvarenden ooit is
gevonden.
Degenen die bij de ramp
omkwamen zijn: Machielina
Hendrika Reijngoudt, geboren
20 november 1848; Cornelis
Faasse, geboren 8 februari
1873; Abraham Johannes
Faasse, geboren 5 april 1875;
Jan van Dommelen, geboren 4
februari 1856. Hij was een
zoon van Jan van Dommelen
en Leuntje van de Ree.
In 1885 maakte Faasse op de
gemeentesecretarie kenbaar
dat hij wilde hertrouwen.
Nadat op 17 maart 1885 voor
de rechtbank te Zierikzee
Johannes de Waal, Jan Wes
dorp en Hubrecht Borgo als
getuigen waren gehoord, kon
in het overlijdensregister van
Sint Philipsland worden opge
tekend dat Machielina Hendri
ka Reijngoudt bij de ramp was
omgekomen. Op 26 juni her
trouwde Cornelis Faasse met
de 32-jarige Sara Meijer; zij
was een dochter van Lauwrens
Meijer en Metje van Nieuwen-
huizen. Het huwelijk bleef kin
derloos. Sara overleed 14 juni
1902 op 49-jarige leeftijd. Kees
Velleman, zoals zijn naam nu
nog voortleeft, stierf 30
december 1929. Hij werd 84
jaar.
Geraadpleegde bronnen:
Streekarchivariaat Schou-
wen-Duiveland en Sint Philips
land:
- Register burgerlijke stand
Sint Philipsland;
- Bevolkingsregisters 1860-
1880 en 1881-1893 Sint Philips
land;
- Zierikzeesche Nieuwsbode
1877.
Rijksarchief in Zeeland:
- Archief Kantongerecht Tho
len, acten 1877 rep.nr. 1200;
- Archief Arrondissements
rechtbank Zierikzee, getuigen
verhoren 1885, inv.nr. 293 - nr.
626;
- Archief Provinciaal Bestuur
1851-1910 (A 3e afdeling 5-2-
1877, nr. 586) Idem (A 3e afde
ling 3-3-1877, nr. 1005).
Gemeentearchief Amster
dam:
- Archief Maatschappij tot red
ding van drenkelingen te
Amsterdam. Met dank aan de
heer H.A. van Dijke te Amstel
veen;
- Correspondentie met ge
meente Sint Philipsland,
23.1.1877, nr.43. Idem 17-3-
1877, nr. 124.
'Velleman' als veerschipper naar Rammegors omstreeks 1928.
Kees 'Velleman' met zijn nichtje Mina Faasse, een dochter
van zijn broer Johannes.
i .1