i
Toos van Doezelaar Scherpenisseover de hongerwinter
Laus en Suus Kloet (Sint-Maartensdijk) in de frontlinie
DONDERDAG 17 NOVEMBER
SPECIALE EDITIE EENDRACHTBODE, DE THOOLSE COURANT
7
JUBILEUMNUMMER
1944
1994
DE THOOLSE COURANT
JL ia
JUBILEUMNUMMER
1944 1994
■All
DE THOOLSE COURANT
at
Het eerste nummer van de
Eendrachtbode verscheen op
een merkwaardig moment
Niet alleen omdat Tholen nèt
bevtyd was van de Duitsers,
maar ook omdat veel inwo
ners van het eiland helemaal
niet thuis waren. Zij waren al
sinds februari 1944 geëva
cueerd omdat het eiland toen
door de Duitsers onder water
werd gezet en alle dorpen,
behalve het stadje Tholen,
ontruimd moesten worden.
Voor veel mensen was die
gedwongen verhuizing de
meest ingrijpende gebeurte
nis in hun leven. Zo ingrij
pend, dat ze - zeker tot de
ramp van 1953 - het verleden
in twee periodes indeelden:
'vóór de evacuatie' en 'na de
evacuatie'.
Dat die evacuatie ingrijpend
was voor mensen, die zelden
of nooit de Eendracht over
waren geweest, ligt voor de
hand. Velen kwamen bij wild
vreemde mensen in West-
Brabant terecht. Dat was ach
teraf overigens de beste plek.
Je was er omgeven door
dorpsgenoten, want er wer
den duizenden mensen van
het eiland in Bergen op Zoom
en omgeving opgenomen
door gastvrije Westbraban
ders. Bovendien werden
West-Brabant èn Tholen al in
het najaar van 1944 bevrijd,
zodat die evacueés al snel
naar huis konden terugkeren.
Anders lag het met hen, die
verder het land introkken
omdat ze daar familie of ken
nissen hadden wonen. Zij
hadden niet alleen de pech
dat ze acht maanden langer
van huis en haard verdreven
bleven, maar soms ook dat ze
de ellende van de hongerwin
ter in Holland moesten mee
maken of maandenlang in de
frontlinie van de ene plek
naar de andere werden
gejaagd.
Op deze pagina vertellen drie
van die eilandbewoners (een
echtpaar en een meisje van -
toen - zestien jaar) hun 'eva
cuatie-geschiedenis
De Westkerkseweg met de molen van Scherpenisse.
Het water in de Langeweg; rechts de watertoren.
'Toen zag je de mensen
dood op straat liggen'
II J*1
w<
woonde nog thuis,
want ik was zestien
jaar. M'n getrouwde
zuster Marie woonde in
Rotterdam. Toen ze hoorde
dat we weg moesten, zei ze:
'Kom maar naar hier'. Dus
daar ben ik samen met m'n
ouders en m'n broer Ko
naar toe gegaan.
In juni werd het te gevaarlijk voor Ko
en dook hij onder in de Noordoostpol
der. Daar stikte het toen van de onder
duikers. Ik ben er ook naar toe gegaan,
want een andere zus van me woonde
daar in een salonwagen op een ontgin
ningskamp. Omdat ze in verwachting
was èn er volop eten was, vond moe
der dat ik haar maar een beetje moest
gaan helpen.
Die polder was nog maar kort droog
gevallen en er waren grote stukken die
vol riet stonden. Daar konden de
onderduikers zich goed in verbergen
als er onraad kwam. Ik was er nog
maar een poosje toen de Duitsers er
een grote razzia hielden. Veel jongens
zaten dagenlang in het riet. Een vrese
lijke toestand, want het regende elke
dag. En die Duitsers bléven maar zoe
ken; ze schoten links en rechts door
het riet. Ik heb het zien gebeuren dat er
jongens na een dag of vijf toch tevoor
schijn kwamen; totaal doorweekt en
uitgehongerd. M'n broer hebben ze na
een paar dagen ook zo te pakken
gekregen.
In januari wou ik terug naar Rotter
dam. We wisten wel dat daar honger
werd geleden, maar ach, ik was zeven
tien en ik wou naar m'n moeder.
Bovendien kon ik zo een beetje voed
sel meenemen.
Ik kon meerijden met een vrachtauto.
Met een houten koffer stampvol
levensmiddelen: flessen olie, boter,
spek en noem maar op. Achterop die
auto ben ik zo naar Holland gereden.
Het was hartstikke koud en bovendien
ging de gasgenerator onderweg kapot,
zodat ik pas na dagen in Rotterdam
aankwam.
Klef brood
Vader en moeder hadden ogen als
kommetjes toen ze me plotseling voor
zich zagen staan. Ik had niet kunnen
schrijven dat ik terugkwam, want de
post werkte niet meer omdat de spoor
wegen staakten.
Ze waren stik blij met al het voedsel,
want ze leden toen al echt honger.
Nou was het wel zo, dat vader het
geluk had dat hij bij de gemeente
werkte. Ze kweekten toen in alle per
ken en plantsoenen aardappels en
groente en daar moest hij bij helpen.
Als hij 's avonds thuiskwam had hij
nogal eens een paar aardappels of
spruiten kunnen meepikken. Zo had
den we toch nog iets meer dan de
meeste mensen. Want ja, wat had je
verder te eten? Op de bonnen was niet
veel meer te krijgen dan één klef
brood per week.
We hadden van Tholen wel wat graan
meegebracht, dat we in kleine beetjes
bij een molenaar in IJsselmonde
brachten. En er was een bakker, die
eens in de week voor ons brood bakte
van het meel.
Maar op een nacht ging de bel en ston
den er Duitsers voor de deur; huiszoe
king! Ze namen bijna al het graan
mee; alleen een zakje gerst lieten ze
staan. Van dat gerstemeel maakte
moeder daarna met water een papje.
Dat gebeurde op het noodkacheltje,
dat bovenop de kachel stond. We had
den een paar flesjes essence op de kop
getikt en daar deden we 'n paar drup
pels van in die pap voor de smaak.
Nou, dan smeerde je dat papje uit over
zo'n kleffe boterham en zo at je dat:
een boterham met pap.
Toen kreeg m'n zuster midden in die
hongerwinter ook nog een baby! Zo'n
kindje gaf recht op een liter melk per
week. Nou, dat zag zó blauw, dat .was
meer water dan melk.
's Avonds maakten we vaak van een
paar bruine bonen een prakje voor de
baby. Ik zie me nog zitten met een
schaaltje in m'n handen boven een
bakje met een drijvertje in een beetje
olie om die bonen warm te krijgen. Zo
zat je te tobben om dat kindje maar
iets warms en voedzaams te kunnen
geven.
Suikerbieten
Ik herinner me nog dat moeder op een
ochtend in maart zei: 'Hoe het nóu
moet weet ik niet, want we hebben
niks meer.'
Maar die avond kwam vader thuis en
zei: 'Pak eens 'n emmer!' Hij trok z'n
boezeroen uit z'n broek en daar rolden
de poters in de emmer! Hij had die dag
aardappels moeten poten in de plant
soenen... Zo hadden we die dag toch
nog wat te eten.
Toen kwamen de suikerbieten. Moe
der heeft ze één keer gekookt en
geraspt. Van de pulp bakte ze koekjes.
Nou, ik had wèl honger, maar ik kon
ze bijna niet door m'n keel krijgen.
In november werden het gas en licht al
afgesloten. Dus daarna kon je het
fornuis niet meer gebruiken om te
koken. En 's avonds zat je al vroeg in
het donker. Eerst hadden we nog een
paar kaarsen, maar die raakten al snel
op. Dus dan gingen we maar vroeg
naar bed, want daar was het nog een
beetje warm.
Want brandstof hadden we ook niet.
Vader en ik gingen soms naar de
Waalhaven; met een zakje, een kolen
schep en een zeefje. Daar krabden we
de grond tussen de bielzen los en dat
zeefden we, zodat er kleine stukjes
antraciet overbleven. We braken zelfs
stukken asfalt los uit de weg en pro-
Laus: De gemeente
moest er voor zorgen
dat iedereen een plek
kreeg, dus je kon je aanmel
den op het gemeentehuis. Je
kon ook zelf wat opzoeken.
Maar wij deden eigenlijk
niks. We dachten: 'Ach, we
zien wel, we zullen wel
ergens terecht komen'.
Maar er moest natuurlijk toch iets
gebeuren, dus op 'n dag is m'n broer
Marien op de fiets naar Brabant gere
den om een plekje te zoeken. Hij heeft
ook een adres gevonden, maar dat
huis was nogal klein voor ons. Want
we wilden met z'n negenen bij elkaar
blijven: wij met z'n drieën, m'n broer
met z'n drieën, m'n ouders en m'n
schoonmoeder.
Toevallig stopte er de volgende dag
een vrachtwagen in de straat, die de
buren kwam ophalen. Maar die waren
al met een scheepje naar Yerseke ver
trokken, dus die wagen kwam voor
niks. Toen hebben we tegen de
chauffeur gezegd: 'Neem ons maar
mee, want wij moeten toch ook weg.'
We zijn eerst naar het adres gereden
dat Marien had gevonden, maar dat
huis was echt te klein voor ons. We
besloten om door te rijden naar Den
Bosch. Daar woonde een zuster van
mijn moeder. Maar ja, we hadden ze
tevoren niet gewaarschuwd. Dus je
kunt wel raden hoe die keken toen ze
daar een vrachtwagen voor de deur
zagen stoppen vol dozen en koffers en
met negen mensen erin. Ze hadden
maar een gewoon huisje en bovendien
bleek er al een tante met haar man van
ons eiland te zijn ingetrokken.
We konden er gewoon niet bij, maar
wat moesten we dan? We hadden de
hele dag zitten schokkken op die
vrachtwagen en we waren eigenlijk
ten einde raad. Toen bedacht m'n oom
dat er in het dorpje Hedel, ten noorden
van Den Bosch in de Bommeler-
waard, een boerderijtje leeg stond.
Daar had een boertje in gewoond, dat
overleden was en hij kende de zoon;
die zou dat wel aan ons willen verhu
ren.
Vreemde sfeer
Dus wij daar maar naar toe. 's Avonds
laat kwamen we er aan.
Het had al bijna een jaar leeggestaan,
dus het was hartstikke vochtig en
koud, zeker op die koude februari-
avond. We hebben wat bedden op de
stenen vloer gegooid en toen zijn we
maar onder de dekens gekropen.
Suus: Ons zoontje van drie lag tussen
ons in. En ik hoor hem nog zeggen:
'Mamma, kunnen we maar niet beter
naar huis gaan?' Ik dacht: 'Ach, m'n
'We hebben een halfjaar
in de kelder geslapen'
hartjelief, wat moet je op jouw leeftijd
allemaal al meemaken'.
Laus: De mannen mochten niet
meteen blijven op het evacuatie-adres.
We moesten terug naar Tholen, want
er lagen nog hopen met aardappels en
uien op het land en die moesten weg
gehaald worden vóór het onder water
werd gezet. Dus Marien en ik zijn
terug gegaan en daar hebben we nog
een paar weken geholpen. Er hing
toen al een vreemde sfeer op het dorp,
want er waren bijna geen vrouwen en
kinderen meer, alleen nog mannen die
overdag in de polder zaten en 's
avonds bij elkaar kropen om wat te
praten.
Suus: We hadden op Tholen nog
konijnen en een paar geiten zitten. Die
wilden we eigenlijk wel naar ons
boerderijtje in Hedel halen, want er
was daar plek zat. Maar daar had je
een vrachtwagen voor nodig. Toen
hoorden we dat er in een dorp verder
op iemand een vrachtwagen had. Daar
ben ik samen met m'n schoonzus naar
toe gelopen. Vreselijk! We wisten
daar de weg helemaal niet en we
moesten door zware sneeuwbuien.
Maar het lukte toch dat adres te vin
den. We zijn met 'n vrachtwagen naar
Tholen gereden. Daar waren onze
mannen toen nog. Samen hebben we
alle dieren opgeladen. We hebben ook
voeipeeën en graan en kunstmest
meegenomen; een vrachtwagen vol.
Granaatvuur
Laus: Ik weet nog dat ze in Hedel
tegen ons zeiden: 'Hier zitten jullie
goed, want hier gebeurt niks.' Ik zei:
'Dat dachten wij op Tholen ook, maar
dat viel toch tegen'.
Nou lag er bij Hedel een brug over de
Maas, dus als ze die zouden gaan
bombarderen... De eerste maanden
gebeurde er inderdaad niks, maar in de
zomer ging het mis: alles wat over die
brug kwam werd beschoten door
jachtvliegtuigen. En toen in september
de luchtlanding bij Arnhem mislukt
was, ging het ook mis in Hedel. Je lag
elke nacht naar het granaatvuur te lui
steren en er was al snel een van de gei
ten getroffen door een granaatscherf.
Ze zeiden dat het maar het beste was
om te evacueren.
Ik ben naar Ammerzoden gereden,
een paar kilometer verderop. Ja, je
vroeg maar gewoon aan mensen of je
bij hen in huis mocht komen wonen.
Zo ging dat in die tijd. We kwamen bij
heel goeie mensen terecht. 'Hier zal
niks gebeuren', zeiden ze.
Gelukkig sliepen we die eerste nacht
voor alle zekerheid maar in de kelder.
Er kwam meteen een voltreffer op de
schuur terecht; z'n paard stond bloe
dend in de stal, getroffen dooreen gra
naatscherf.
Toch zijn we daar zes weken geble
ven. Overdag ging ik werken bij een
boertje, waar ik in Hedel al bij terecht
was gekomen. Z'n land lag halverwe
ge Hedel en Ammerzoden. Er stonden
toen in Hedel een stuk of zes Duitse
luchtdoelkanonnen opgesteld. Op 'n
keer was ik koebieten aan het rooien
toen er vliegtuigen overkwamen. Ze
begonnen er meteen op te schieten. Ik
zag die granaten hoog in de lucht uit
elkaar ploffen, maar daarna hoorde ik
ook 'n raar gesuis vlakbij me. Ineens
wist ik dat dat granaatscherven waren.
Ik pakte gauw een mand en trok die
over m'n kop en zo ben ik in 'n greppel
gaan zitten tot het voorbij was. Daarna
ben ik niet meer gaan werken.
Kelder
Na zes weken werd het ook te gevaar
lijk in Ammerzoden, want dat dorp
ligt ook aan de Maas en die rivier was
toen overal de frontlijn geworden.
Aan onze kant zaten de Duitsers nog
en aan de overkant lagen de geallieer
den. Je woonde daar echt in de vuurli
nie. Dus moesten we opnieuw eva
cueren. Toen hebben we ongeveer
alles in de sjeek moeten laten. Met een
karretje met wat spulletjes zijn we
naar Kerkwijk gelopen, 'n kilometer
Deerden dat te stoken. Stinken dat dat
spul deed! Ik herinner me ook dat we
op 'n keer een stuk boomstam vonden.
Dat zeulden we op de fiets mee naar
huis. Maar dat hout was stik nat, dus
dat rookte meer dan dat het brandde.
Maar ja, je moest je toch ergens mee
verwarmen.
Noordoostpolder
Eind maart was er zo weinig voedsel
meer dat m'n zus en ik besloten op
hongertocht naar de Noordoostpolder
te gaan. Dat was een gevaarlijke
onderneming, want de geallieeerde
vliegtuigen schoten op alles wat zich
op de weg bewoog. Maar ja, als je
honger hebt dan durf je veel.
De eerste dag kwamen we tot Zeist.
Daar sliepen we een nacht bij mensen
van Scherpenisse, die daar geëva
cueerd waren, 's Morgens kregen we
twee boterhammen met jam; een deli
catesse.
Onderweg naar het oosten zagen we
drommen mensen, die ook probeer
den wat eten te bemachtigen. Met kin
derwagens, met handkarren, met alles
wat maar rijden kon. Ik heb zelfs een
bakfiets gezien waar een dode man op
lag; die was onderweg gestorven.
Diezelfde dag nog kwamen we bij m'n
zus in de Noordoostpolder. We zijn
daar toen een weekje gebleven. Van
de polderdirectie kregen we een zakje
graan en van m'n zuster boter en olie
en spek. Alles werd op de fiets gela-
Kees Slager werd in 1938
geboren te Scherpenisse.
Na te hebben gewerkt bij
Het Vrije Volk, als free
lancer en bij Vara-radio, is
hij sinds 1975 in dienst van
Vpro-radio. Slager legt
zich de laatste vjjftien jaar
toe op de 'mondelinge
geschiedenis'. Inmiddels
liet hij honderden oogge
tuigen hun eigen geschie
denis vertellen. Hij schreef
op basis van dit principe
ondermeer boeken over
landarbeiders en de
watersnood.
Op deze pagina laat hij,
volgens datzelfde systeem
van 'mondelinge geschie
denis', drie inwoners van
Tholen hun verhaal vertel
len over de evacuatie.
of vijf verderop, middenin de Bom-
melerwaard.
We troffen het dat daar iemand van
ons dorp geëvacueerd zat op een gro
te, leegstaande boerderij. Die zei
meteen dat we bij hem konden komen.
Er was ruimte zat in dat huis. Hij wees
ons de zolder als slaapplaats aan, maar
wij zeiden dat we dat niet durfden; we
wilden in de kelder slapen. Er was
gelukkig een grote kelder, want het
was 't huis van een fruitboer die in de
kelder z'n appels en peren bewaarde.
We legden onze bedden in de kelder
en ik weet nog dat vader en moeder en
m'n broer al vroeg gingen slapen die
eerste avond. Wij zaten in de keuken
nog wat te praten met die mensen toen
we ineens een granaat hoorden aanko
men... een voltreffer, precies op het
dak van die boerderij! Nou had dat
huis twee verdiepingen, maar de
scherven vlogen toch door de kamer
beneden. Toen begrepen die mensen
dat ze ook maar beter in de kelder
konden gaan slapen.
Suus: We hebben een half jaar in de
kelder geslapen. Ik zie ons nog liggen
met z'n negenen naast elkaar. We had
den eerst stro gelegd en daar de
matrassen bovenop.
Laus: Af en toe was het daar wel
spannend hoor. Op 'n dag moesten alle
mannen zich melden bij de kerk. Toen
ze daar kwamen werden ze door de
Duitsers opgesloten. Ik had het geluk
dat ik toen zwerende benen had, daar
om mocht ik weer naar huis. Maar m'n
broer was er wèl bij. De hele nacht
hebben ze in de kerk gezeten en de
andere morgen werden ze naar de
Maasdijk gebracht; daar moesten ze
putten graven. Dat was heel gevaar
lijk, want de geallieerden zaten aan de
andere kant van de rivier en die
begonnen op hen te schieten. Toen
mochten ze trouwens wèl naar huis
van de Duitsers.
Veldkeuken
In februari kregen we te horen dat ook
Kerkwijk moest evacueren. Dus
moest ik wéér op zoek naar een nieuw
plekje. Ik fietste naar Gameren, een
dorp aan de zuidkant van de Waal,
maar het zat daar al stampvol met
vluchtelingen. Uiteindelijk vond ik
een lokaal in een leegstaande school,
bovenop de Waaldijk, waar we wel in
mochten. Ja, een levensgevaarlijke
plek boven op die dijk, maar er was
gewoon niks anders.
De volgende dag moest iedereen
Kerkwijk verlaten. Wij zouden met
ons hebben en houen opgehaald wor
den door een boertje, dat nog een
paard had. Maar die kwam niet opda
gen en intussen stroomde het dorp
leeg. Ik naar de Duitse commandant
om het uit te leggen. Hij gaf ons toe
stemming om nog één nacht te blij
ven.
De volgende ochtend vertelden ze dat
we mochten blijven als we voor de
voedselvoorziening van de Duitse
troepen wilden zorgen. Er zou daar
een veldkeuken van de Wehrmacht
komen en dan moesten wij voor de
koeien zorgen en helpen in die keu
ken. De mannen moesten hout hakken
en de vrouwen aardappelen schillen.
den en zo begonnen we aan de terug
weg. De hele dag reden we, maar 's
avonds om 'n uur of zeven konden we
niet meer. Het werd al donker toen we
in een dorp stopten om een slaapplaats
te zoeken. Toevallig liepen we tegen
een vrouw aan die zei dat ze een vlie
ring had met een bed, waar we wel
mochten slapen: een wildvreemd
mens dat ons zomaar meenam en een
bed aanbood. We kregen ook nog een
paar boterhammen vóór het slapen
gaan. Wonderlijk toch hè!
De andere morgen gingen we al vroeg
verder, want we wilden Rotterdam
halen. Onderweg maakten we kennis
met een man die op z'n bagagedrager
een zak met graan en met aardappelen
had en aan z'n fietsstuur hing een
konijn. Die moest ook naar Rotterdam
en hij vroeg welke weg wij namen om
de stad in te komen. Want je moet
bedenken, dat het gebeurde dat er con
trole aan de invalswegen was en dat ze
je kostbare buit in beslag namen.
M'n zus vertelde, hoe wij zouden rij
den, maar hij dacht dat het langs een
andere kant veiliger was. Nou, wij
raakten veilig in Rotterdam-zuid en
vlak voor we thuis waren, kwamen we
die man weer tegen. Hij huilde tranen
met tuiten. 'Nou heb ik niks meer!',
riep hij. Ze hadden hem alles afge
pakt; geen Duitsers maar Nederlandse
politiemannen! Die man had honder
den kilometers gesjouwd voor een
beetje eten en toen pakten z'n eigen
landgenoten het weer af.
Honger-oedeem
Dankzij dat eten uit de Noordoostpol
der konden we het weer een tijdje uit
houden. Maar je moet niet vragen hoe
we eruit zagen bij de bevrijding. Zeker
m'n moeder. Die deed net of ze dat
kleffe brood niet lustte en dan gaf ze
het aan ons. Maar op d'n duur kreeg ze
honger-oedeem. Verschrikkelijk!
Haar benen zwollen helemaal op. Je
kreeg wel een extra-bon als je een
bewijs van de dokter kon tonen, dat je
honger-oedeem had. Maar wat had je
aan zo'n bon? Je kon er nergens meer
wat voor kopen. Vlak vóór de bevrij
ding was er bijna niets meer, toen zag
je de mensen dood op straat liggen. Ja,
dat heb ik zélf gezien hoor. Moeder
heeft het nèt gehaald maar bij de
bevrijding woog ze geen negentig
pond meer.
Na de bevrijding konden we nog niet
terug naar huis. Er was geen vervoer.
Tot uiteindelijk Hengstmengel van
Smurdiek ons met z'n vrachtwagen is
komen ophalen. Helemaal over de
brug van Keizersveer, want de Moer-
dijkbruggen waren toen opgeblazen
door de moffen. In augustus '45 waren
we eindelijk weer thuis."
Nou, wij waren allang blij, want we
hadden daar in elk geval genoeg te
eten en in de kelder van de boerderij
voelden we ons betrekkelijk veilig.
Suus: We moesten ook de kleren van
de soldaten wassen. Ze brachten voor
oorlogse zeep en waspoeder mee. Die
hielden we voor onszelf en we wasten
hun kleren met ons eigen surrogaat.
God, we hebben daar wat gewasssen.
En luizen en vlooien....Het stikte er
van!
Laus: We moesten overal voedsel uit
de lege huizen en boerderijen en van
het land halen. Je werd gewoon door
de Duitsers meegenomen om het op te
halen: ingemaakte groente uit de kel
ders en aardappels van het land. De
bevrijding kwam zonder gevechten.
Op 'n dag waren de tommy's er en
werden de Duitsers ontwapend. En
zelfs die dag hebben wij nog aardap
pelen voor ze geschild. We wilden
direct ophouden, maar we kregen te
horen dat we moesten blijven schillen
tot ze opgehaald zouden worden. Dat
hebben we toen maar gedaan.
Gerijtje
Toen de bevrijding er eenmaal was,
mochten we de Bommelerwaard niet
uit. Ze waren bang voor besmettelijke
ziektes. Na een paar weken is het ons
toch gelukt om naar Tholen terug te
gaan. Maar we konden onze kinderen,
mijn ouders èn onze spullen niet mee
nemen. We zijn stiekem het veer over
gekomen en toen helemaal naar Den
Bosch gelopen, daarna met de trein tot
Bergen op Zoom en weer lopend naar
Tholen. Van daar zijn we door een
boer met een gerijtje naar Smurdiek
gebracht. Na een paar dagen zijn we
met een vrachtwagen weer terugge
gaan naar de Bommelerwaard.
Er kwam al snel een boer vragen of ik
wou helpen op het land.
Er lagen daar nog 'n berg aardappels
van het vorige najaar aan de hoop.
Door de gevechten hadden ze die niet
kunnen weghalen, en omdat er zo wei
nig voedsel was, moest dat nü. Hij zei:
'Je hoeft zélf niks te doen, want er zijn
NSB'ers die dat werk moeten doen. Je
hoeft alleen maar toezicht te houden
en zorgen dat ze hard werken.'
Ik heb dat werk misschien een week
gedaan. Toen kwam er een boer uit
Hedel bij me, die vroeg of ik bij hem
wou komen werken. Hij beloofde me
om een noodwoning te bouwen als ik
bij hem zou blijven. Dat leek me wel
wat; een eigen huis. Op Tholen had
den we geen huis, want vóór de eva
cuatie woonden we nog in. En op
Tholen was mijn toekomst natuurlijk
dat ik sloten kon gaan delven, na de
inundatie. Dat lokte me absoluut niet.
Dus besloten we om daar te blijven.
Zo zijn we nog vijf jaar in de Bomme
lerwaard gebleven en pas in 1950
terug gekomen naar Tholen.