i Toos van Doezelaar Scherpenisseover de hongerwinter Laus en Suus Kloet (Sint-Maartensdijk) in de frontlinie DONDERDAG 17 NOVEMBER SPECIALE EDITIE EENDRACHTBODE, DE THOOLSE COURANT 7 JUBILEUMNUMMER 1944 1994 DE THOOLSE COURANT JL ia JUBILEUMNUMMER 1944 1994 ■All DE THOOLSE COURANT at Het eerste nummer van de Eendrachtbode verscheen op een merkwaardig moment Niet alleen omdat Tholen nèt bevtyd was van de Duitsers, maar ook omdat veel inwo ners van het eiland helemaal niet thuis waren. Zij waren al sinds februari 1944 geëva cueerd omdat het eiland toen door de Duitsers onder water werd gezet en alle dorpen, behalve het stadje Tholen, ontruimd moesten worden. Voor veel mensen was die gedwongen verhuizing de meest ingrijpende gebeurte nis in hun leven. Zo ingrij pend, dat ze - zeker tot de ramp van 1953 - het verleden in twee periodes indeelden: 'vóór de evacuatie' en 'na de evacuatie'. Dat die evacuatie ingrijpend was voor mensen, die zelden of nooit de Eendracht over waren geweest, ligt voor de hand. Velen kwamen bij wild vreemde mensen in West- Brabant terecht. Dat was ach teraf overigens de beste plek. Je was er omgeven door dorpsgenoten, want er wer den duizenden mensen van het eiland in Bergen op Zoom en omgeving opgenomen door gastvrije Westbraban ders. Bovendien werden West-Brabant èn Tholen al in het najaar van 1944 bevrijd, zodat die evacueés al snel naar huis konden terugkeren. Anders lag het met hen, die verder het land introkken omdat ze daar familie of ken nissen hadden wonen. Zij hadden niet alleen de pech dat ze acht maanden langer van huis en haard verdreven bleven, maar soms ook dat ze de ellende van de hongerwin ter in Holland moesten mee maken of maandenlang in de frontlinie van de ene plek naar de andere werden gejaagd. Op deze pagina vertellen drie van die eilandbewoners (een echtpaar en een meisje van - toen - zestien jaar) hun 'eva cuatie-geschiedenis De Westkerkseweg met de molen van Scherpenisse. Het water in de Langeweg; rechts de watertoren. 'Toen zag je de mensen dood op straat liggen' II J*1 w< woonde nog thuis, want ik was zestien jaar. M'n getrouwde zuster Marie woonde in Rotterdam. Toen ze hoorde dat we weg moesten, zei ze: 'Kom maar naar hier'. Dus daar ben ik samen met m'n ouders en m'n broer Ko naar toe gegaan. In juni werd het te gevaarlijk voor Ko en dook hij onder in de Noordoostpol der. Daar stikte het toen van de onder duikers. Ik ben er ook naar toe gegaan, want een andere zus van me woonde daar in een salonwagen op een ontgin ningskamp. Omdat ze in verwachting was èn er volop eten was, vond moe der dat ik haar maar een beetje moest gaan helpen. Die polder was nog maar kort droog gevallen en er waren grote stukken die vol riet stonden. Daar konden de onderduikers zich goed in verbergen als er onraad kwam. Ik was er nog maar een poosje toen de Duitsers er een grote razzia hielden. Veel jongens zaten dagenlang in het riet. Een vrese lijke toestand, want het regende elke dag. En die Duitsers bléven maar zoe ken; ze schoten links en rechts door het riet. Ik heb het zien gebeuren dat er jongens na een dag of vijf toch tevoor schijn kwamen; totaal doorweekt en uitgehongerd. M'n broer hebben ze na een paar dagen ook zo te pakken gekregen. In januari wou ik terug naar Rotter dam. We wisten wel dat daar honger werd geleden, maar ach, ik was zeven tien en ik wou naar m'n moeder. Bovendien kon ik zo een beetje voed sel meenemen. Ik kon meerijden met een vrachtauto. Met een houten koffer stampvol levensmiddelen: flessen olie, boter, spek en noem maar op. Achterop die auto ben ik zo naar Holland gereden. Het was hartstikke koud en bovendien ging de gasgenerator onderweg kapot, zodat ik pas na dagen in Rotterdam aankwam. Klef brood Vader en moeder hadden ogen als kommetjes toen ze me plotseling voor zich zagen staan. Ik had niet kunnen schrijven dat ik terugkwam, want de post werkte niet meer omdat de spoor wegen staakten. Ze waren stik blij met al het voedsel, want ze leden toen al echt honger. Nou was het wel zo, dat vader het geluk had dat hij bij de gemeente werkte. Ze kweekten toen in alle per ken en plantsoenen aardappels en groente en daar moest hij bij helpen. Als hij 's avonds thuiskwam had hij nogal eens een paar aardappels of spruiten kunnen meepikken. Zo had den we toch nog iets meer dan de meeste mensen. Want ja, wat had je verder te eten? Op de bonnen was niet veel meer te krijgen dan één klef brood per week. We hadden van Tholen wel wat graan meegebracht, dat we in kleine beetjes bij een molenaar in IJsselmonde brachten. En er was een bakker, die eens in de week voor ons brood bakte van het meel. Maar op een nacht ging de bel en ston den er Duitsers voor de deur; huiszoe king! Ze namen bijna al het graan mee; alleen een zakje gerst lieten ze staan. Van dat gerstemeel maakte moeder daarna met water een papje. Dat gebeurde op het noodkacheltje, dat bovenop de kachel stond. We had den een paar flesjes essence op de kop getikt en daar deden we 'n paar drup pels van in die pap voor de smaak. Nou, dan smeerde je dat papje uit over zo'n kleffe boterham en zo at je dat: een boterham met pap. Toen kreeg m'n zuster midden in die hongerwinter ook nog een baby! Zo'n kindje gaf recht op een liter melk per week. Nou, dat zag zó blauw, dat .was meer water dan melk. 's Avonds maakten we vaak van een paar bruine bonen een prakje voor de baby. Ik zie me nog zitten met een schaaltje in m'n handen boven een bakje met een drijvertje in een beetje olie om die bonen warm te krijgen. Zo zat je te tobben om dat kindje maar iets warms en voedzaams te kunnen geven. Suikerbieten Ik herinner me nog dat moeder op een ochtend in maart zei: 'Hoe het nóu moet weet ik niet, want we hebben niks meer.' Maar die avond kwam vader thuis en zei: 'Pak eens 'n emmer!' Hij trok z'n boezeroen uit z'n broek en daar rolden de poters in de emmer! Hij had die dag aardappels moeten poten in de plant soenen... Zo hadden we die dag toch nog wat te eten. Toen kwamen de suikerbieten. Moe der heeft ze één keer gekookt en geraspt. Van de pulp bakte ze koekjes. Nou, ik had wèl honger, maar ik kon ze bijna niet door m'n keel krijgen. In november werden het gas en licht al afgesloten. Dus daarna kon je het fornuis niet meer gebruiken om te koken. En 's avonds zat je al vroeg in het donker. Eerst hadden we nog een paar kaarsen, maar die raakten al snel op. Dus dan gingen we maar vroeg naar bed, want daar was het nog een beetje warm. Want brandstof hadden we ook niet. Vader en ik gingen soms naar de Waalhaven; met een zakje, een kolen schep en een zeefje. Daar krabden we de grond tussen de bielzen los en dat zeefden we, zodat er kleine stukjes antraciet overbleven. We braken zelfs stukken asfalt los uit de weg en pro- Laus: De gemeente moest er voor zorgen dat iedereen een plek kreeg, dus je kon je aanmel den op het gemeentehuis. Je kon ook zelf wat opzoeken. Maar wij deden eigenlijk niks. We dachten: 'Ach, we zien wel, we zullen wel ergens terecht komen'. Maar er moest natuurlijk toch iets gebeuren, dus op 'n dag is m'n broer Marien op de fiets naar Brabant gere den om een plekje te zoeken. Hij heeft ook een adres gevonden, maar dat huis was nogal klein voor ons. Want we wilden met z'n negenen bij elkaar blijven: wij met z'n drieën, m'n broer met z'n drieën, m'n ouders en m'n schoonmoeder. Toevallig stopte er de volgende dag een vrachtwagen in de straat, die de buren kwam ophalen. Maar die waren al met een scheepje naar Yerseke ver trokken, dus die wagen kwam voor niks. Toen hebben we tegen de chauffeur gezegd: 'Neem ons maar mee, want wij moeten toch ook weg.' We zijn eerst naar het adres gereden dat Marien had gevonden, maar dat huis was echt te klein voor ons. We besloten om door te rijden naar Den Bosch. Daar woonde een zuster van mijn moeder. Maar ja, we hadden ze tevoren niet gewaarschuwd. Dus je kunt wel raden hoe die keken toen ze daar een vrachtwagen voor de deur zagen stoppen vol dozen en koffers en met negen mensen erin. Ze hadden maar een gewoon huisje en bovendien bleek er al een tante met haar man van ons eiland te zijn ingetrokken. We konden er gewoon niet bij, maar wat moesten we dan? We hadden de hele dag zitten schokkken op die vrachtwagen en we waren eigenlijk ten einde raad. Toen bedacht m'n oom dat er in het dorpje Hedel, ten noorden van Den Bosch in de Bommeler- waard, een boerderijtje leeg stond. Daar had een boertje in gewoond, dat overleden was en hij kende de zoon; die zou dat wel aan ons willen verhu ren. Vreemde sfeer Dus wij daar maar naar toe. 's Avonds laat kwamen we er aan. Het had al bijna een jaar leeggestaan, dus het was hartstikke vochtig en koud, zeker op die koude februari- avond. We hebben wat bedden op de stenen vloer gegooid en toen zijn we maar onder de dekens gekropen. Suus: Ons zoontje van drie lag tussen ons in. En ik hoor hem nog zeggen: 'Mamma, kunnen we maar niet beter naar huis gaan?' Ik dacht: 'Ach, m'n 'We hebben een halfjaar in de kelder geslapen' hartjelief, wat moet je op jouw leeftijd allemaal al meemaken'. Laus: De mannen mochten niet meteen blijven op het evacuatie-adres. We moesten terug naar Tholen, want er lagen nog hopen met aardappels en uien op het land en die moesten weg gehaald worden vóór het onder water werd gezet. Dus Marien en ik zijn terug gegaan en daar hebben we nog een paar weken geholpen. Er hing toen al een vreemde sfeer op het dorp, want er waren bijna geen vrouwen en kinderen meer, alleen nog mannen die overdag in de polder zaten en 's avonds bij elkaar kropen om wat te praten. Suus: We hadden op Tholen nog konijnen en een paar geiten zitten. Die wilden we eigenlijk wel naar ons boerderijtje in Hedel halen, want er was daar plek zat. Maar daar had je een vrachtwagen voor nodig. Toen hoorden we dat er in een dorp verder op iemand een vrachtwagen had. Daar ben ik samen met m'n schoonzus naar toe gelopen. Vreselijk! We wisten daar de weg helemaal niet en we moesten door zware sneeuwbuien. Maar het lukte toch dat adres te vin den. We zijn met 'n vrachtwagen naar Tholen gereden. Daar waren onze mannen toen nog. Samen hebben we alle dieren opgeladen. We hebben ook voeipeeën en graan en kunstmest meegenomen; een vrachtwagen vol. Granaatvuur Laus: Ik weet nog dat ze in Hedel tegen ons zeiden: 'Hier zitten jullie goed, want hier gebeurt niks.' Ik zei: 'Dat dachten wij op Tholen ook, maar dat viel toch tegen'. Nou lag er bij Hedel een brug over de Maas, dus als ze die zouden gaan bombarderen... De eerste maanden gebeurde er inderdaad niks, maar in de zomer ging het mis: alles wat over die brug kwam werd beschoten door jachtvliegtuigen. En toen in september de luchtlanding bij Arnhem mislukt was, ging het ook mis in Hedel. Je lag elke nacht naar het granaatvuur te lui steren en er was al snel een van de gei ten getroffen door een granaatscherf. Ze zeiden dat het maar het beste was om te evacueren. Ik ben naar Ammerzoden gereden, een paar kilometer verderop. Ja, je vroeg maar gewoon aan mensen of je bij hen in huis mocht komen wonen. Zo ging dat in die tijd. We kwamen bij heel goeie mensen terecht. 'Hier zal niks gebeuren', zeiden ze. Gelukkig sliepen we die eerste nacht voor alle zekerheid maar in de kelder. Er kwam meteen een voltreffer op de schuur terecht; z'n paard stond bloe dend in de stal, getroffen dooreen gra naatscherf. Toch zijn we daar zes weken geble ven. Overdag ging ik werken bij een boertje, waar ik in Hedel al bij terecht was gekomen. Z'n land lag halverwe ge Hedel en Ammerzoden. Er stonden toen in Hedel een stuk of zes Duitse luchtdoelkanonnen opgesteld. Op 'n keer was ik koebieten aan het rooien toen er vliegtuigen overkwamen. Ze begonnen er meteen op te schieten. Ik zag die granaten hoog in de lucht uit elkaar ploffen, maar daarna hoorde ik ook 'n raar gesuis vlakbij me. Ineens wist ik dat dat granaatscherven waren. Ik pakte gauw een mand en trok die over m'n kop en zo ben ik in 'n greppel gaan zitten tot het voorbij was. Daarna ben ik niet meer gaan werken. Kelder Na zes weken werd het ook te gevaar lijk in Ammerzoden, want dat dorp ligt ook aan de Maas en die rivier was toen overal de frontlijn geworden. Aan onze kant zaten de Duitsers nog en aan de overkant lagen de geallieer den. Je woonde daar echt in de vuurli nie. Dus moesten we opnieuw eva cueren. Toen hebben we ongeveer alles in de sjeek moeten laten. Met een karretje met wat spulletjes zijn we naar Kerkwijk gelopen, 'n kilometer Deerden dat te stoken. Stinken dat dat spul deed! Ik herinner me ook dat we op 'n keer een stuk boomstam vonden. Dat zeulden we op de fiets mee naar huis. Maar dat hout was stik nat, dus dat rookte meer dan dat het brandde. Maar ja, je moest je toch ergens mee verwarmen. Noordoostpolder Eind maart was er zo weinig voedsel meer dat m'n zus en ik besloten op hongertocht naar de Noordoostpolder te gaan. Dat was een gevaarlijke onderneming, want de geallieeerde vliegtuigen schoten op alles wat zich op de weg bewoog. Maar ja, als je honger hebt dan durf je veel. De eerste dag kwamen we tot Zeist. Daar sliepen we een nacht bij mensen van Scherpenisse, die daar geëva cueerd waren, 's Morgens kregen we twee boterhammen met jam; een deli catesse. Onderweg naar het oosten zagen we drommen mensen, die ook probeer den wat eten te bemachtigen. Met kin derwagens, met handkarren, met alles wat maar rijden kon. Ik heb zelfs een bakfiets gezien waar een dode man op lag; die was onderweg gestorven. Diezelfde dag nog kwamen we bij m'n zus in de Noordoostpolder. We zijn daar toen een weekje gebleven. Van de polderdirectie kregen we een zakje graan en van m'n zuster boter en olie en spek. Alles werd op de fiets gela- Kees Slager werd in 1938 geboren te Scherpenisse. Na te hebben gewerkt bij Het Vrije Volk, als free lancer en bij Vara-radio, is hij sinds 1975 in dienst van Vpro-radio. Slager legt zich de laatste vjjftien jaar toe op de 'mondelinge geschiedenis'. Inmiddels liet hij honderden oogge tuigen hun eigen geschie denis vertellen. Hij schreef op basis van dit principe ondermeer boeken over landarbeiders en de watersnood. Op deze pagina laat hij, volgens datzelfde systeem van 'mondelinge geschie denis', drie inwoners van Tholen hun verhaal vertel len over de evacuatie. of vijf verderop, middenin de Bom- melerwaard. We troffen het dat daar iemand van ons dorp geëvacueerd zat op een gro te, leegstaande boerderij. Die zei meteen dat we bij hem konden komen. Er was ruimte zat in dat huis. Hij wees ons de zolder als slaapplaats aan, maar wij zeiden dat we dat niet durfden; we wilden in de kelder slapen. Er was gelukkig een grote kelder, want het was 't huis van een fruitboer die in de kelder z'n appels en peren bewaarde. We legden onze bedden in de kelder en ik weet nog dat vader en moeder en m'n broer al vroeg gingen slapen die eerste avond. Wij zaten in de keuken nog wat te praten met die mensen toen we ineens een granaat hoorden aanko men... een voltreffer, precies op het dak van die boerderij! Nou had dat huis twee verdiepingen, maar de scherven vlogen toch door de kamer beneden. Toen begrepen die mensen dat ze ook maar beter in de kelder konden gaan slapen. Suus: We hebben een half jaar in de kelder geslapen. Ik zie ons nog liggen met z'n negenen naast elkaar. We had den eerst stro gelegd en daar de matrassen bovenop. Laus: Af en toe was het daar wel spannend hoor. Op 'n dag moesten alle mannen zich melden bij de kerk. Toen ze daar kwamen werden ze door de Duitsers opgesloten. Ik had het geluk dat ik toen zwerende benen had, daar om mocht ik weer naar huis. Maar m'n broer was er wèl bij. De hele nacht hebben ze in de kerk gezeten en de andere morgen werden ze naar de Maasdijk gebracht; daar moesten ze putten graven. Dat was heel gevaar lijk, want de geallieerden zaten aan de andere kant van de rivier en die begonnen op hen te schieten. Toen mochten ze trouwens wèl naar huis van de Duitsers. Veldkeuken In februari kregen we te horen dat ook Kerkwijk moest evacueren. Dus moest ik wéér op zoek naar een nieuw plekje. Ik fietste naar Gameren, een dorp aan de zuidkant van de Waal, maar het zat daar al stampvol met vluchtelingen. Uiteindelijk vond ik een lokaal in een leegstaande school, bovenop de Waaldijk, waar we wel in mochten. Ja, een levensgevaarlijke plek boven op die dijk, maar er was gewoon niks anders. De volgende dag moest iedereen Kerkwijk verlaten. Wij zouden met ons hebben en houen opgehaald wor den door een boertje, dat nog een paard had. Maar die kwam niet opda gen en intussen stroomde het dorp leeg. Ik naar de Duitse commandant om het uit te leggen. Hij gaf ons toe stemming om nog één nacht te blij ven. De volgende ochtend vertelden ze dat we mochten blijven als we voor de voedselvoorziening van de Duitse troepen wilden zorgen. Er zou daar een veldkeuken van de Wehrmacht komen en dan moesten wij voor de koeien zorgen en helpen in die keu ken. De mannen moesten hout hakken en de vrouwen aardappelen schillen. den en zo begonnen we aan de terug weg. De hele dag reden we, maar 's avonds om 'n uur of zeven konden we niet meer. Het werd al donker toen we in een dorp stopten om een slaapplaats te zoeken. Toevallig liepen we tegen een vrouw aan die zei dat ze een vlie ring had met een bed, waar we wel mochten slapen: een wildvreemd mens dat ons zomaar meenam en een bed aanbood. We kregen ook nog een paar boterhammen vóór het slapen gaan. Wonderlijk toch hè! De andere morgen gingen we al vroeg verder, want we wilden Rotterdam halen. Onderweg maakten we kennis met een man die op z'n bagagedrager een zak met graan en met aardappelen had en aan z'n fietsstuur hing een konijn. Die moest ook naar Rotterdam en hij vroeg welke weg wij namen om de stad in te komen. Want je moet bedenken, dat het gebeurde dat er con trole aan de invalswegen was en dat ze je kostbare buit in beslag namen. M'n zus vertelde, hoe wij zouden rij den, maar hij dacht dat het langs een andere kant veiliger was. Nou, wij raakten veilig in Rotterdam-zuid en vlak voor we thuis waren, kwamen we die man weer tegen. Hij huilde tranen met tuiten. 'Nou heb ik niks meer!', riep hij. Ze hadden hem alles afge pakt; geen Duitsers maar Nederlandse politiemannen! Die man had honder den kilometers gesjouwd voor een beetje eten en toen pakten z'n eigen landgenoten het weer af. Honger-oedeem Dankzij dat eten uit de Noordoostpol der konden we het weer een tijdje uit houden. Maar je moet niet vragen hoe we eruit zagen bij de bevrijding. Zeker m'n moeder. Die deed net of ze dat kleffe brood niet lustte en dan gaf ze het aan ons. Maar op d'n duur kreeg ze honger-oedeem. Verschrikkelijk! Haar benen zwollen helemaal op. Je kreeg wel een extra-bon als je een bewijs van de dokter kon tonen, dat je honger-oedeem had. Maar wat had je aan zo'n bon? Je kon er nergens meer wat voor kopen. Vlak vóór de bevrij ding was er bijna niets meer, toen zag je de mensen dood op straat liggen. Ja, dat heb ik zélf gezien hoor. Moeder heeft het nèt gehaald maar bij de bevrijding woog ze geen negentig pond meer. Na de bevrijding konden we nog niet terug naar huis. Er was geen vervoer. Tot uiteindelijk Hengstmengel van Smurdiek ons met z'n vrachtwagen is komen ophalen. Helemaal over de brug van Keizersveer, want de Moer- dijkbruggen waren toen opgeblazen door de moffen. In augustus '45 waren we eindelijk weer thuis." Nou, wij waren allang blij, want we hadden daar in elk geval genoeg te eten en in de kelder van de boerderij voelden we ons betrekkelijk veilig. Suus: We moesten ook de kleren van de soldaten wassen. Ze brachten voor oorlogse zeep en waspoeder mee. Die hielden we voor onszelf en we wasten hun kleren met ons eigen surrogaat. God, we hebben daar wat gewasssen. En luizen en vlooien....Het stikte er van! Laus: We moesten overal voedsel uit de lege huizen en boerderijen en van het land halen. Je werd gewoon door de Duitsers meegenomen om het op te halen: ingemaakte groente uit de kel ders en aardappels van het land. De bevrijding kwam zonder gevechten. Op 'n dag waren de tommy's er en werden de Duitsers ontwapend. En zelfs die dag hebben wij nog aardap pelen voor ze geschild. We wilden direct ophouden, maar we kregen te horen dat we moesten blijven schillen tot ze opgehaald zouden worden. Dat hebben we toen maar gedaan. Gerijtje Toen de bevrijding er eenmaal was, mochten we de Bommelerwaard niet uit. Ze waren bang voor besmettelijke ziektes. Na een paar weken is het ons toch gelukt om naar Tholen terug te gaan. Maar we konden onze kinderen, mijn ouders èn onze spullen niet mee nemen. We zijn stiekem het veer over gekomen en toen helemaal naar Den Bosch gelopen, daarna met de trein tot Bergen op Zoom en weer lopend naar Tholen. Van daar zijn we door een boer met een gerijtje naar Smurdiek gebracht. Na een paar dagen zijn we met een vrachtwagen weer terugge gaan naar de Bommelerwaard. Er kwam al snel een boer vragen of ik wou helpen op het land. Er lagen daar nog 'n berg aardappels van het vorige najaar aan de hoop. Door de gevechten hadden ze die niet kunnen weghalen, en omdat er zo wei nig voedsel was, moest dat nü. Hij zei: 'Je hoeft zélf niks te doen, want er zijn NSB'ers die dat werk moeten doen. Je hoeft alleen maar toezicht te houden en zorgen dat ze hard werken.' Ik heb dat werk misschien een week gedaan. Toen kwam er een boer uit Hedel bij me, die vroeg of ik bij hem wou komen werken. Hij beloofde me om een noodwoning te bouwen als ik bij hem zou blijven. Dat leek me wel wat; een eigen huis. Op Tholen had den we geen huis, want vóór de eva cuatie woonden we nog in. En op Tholen was mijn toekomst natuurlijk dat ik sloten kon gaan delven, na de inundatie. Dat lokte me absoluut niet. Dus besloten we om daar te blijven. Zo zijn we nog vijf jaar in de Bomme lerwaard gebleven en pas in 1950 terug gekomen naar Tholen.

Krantenbank Zeeland

Eendrachtbode /Mededeelingenblad voor het eiland Tholen | 1994 | | pagina 33