binnendijken op Tholen 4d ïk Wêf/ 16 EENDRACHTBODE, DE THOOLSE COURANT Donderdag 22 oktober 1992 Wadklei Juweeltjes Schaapskudden Vlak en kaal Deltawerken Afbranden Vogels Natuurterrein Bloemdijken Zeeland (met name Tholen, Sint- Philipsland en topografisch ge zien ook de noordwesthoek van Brabant) is typisch een produkt van de zee. Voor de geschiedenis van Tholen moeten we terug naar de laatste periode in de tijd schaal, het Quartair. Deze begon zo'n 2,5 miljoen jaar geleden met het Pleistoceen. Vóór die tijd is op boringsdiepte geen vroegere afzetting in Zeeland te vinden. derlandschap hangt nauw samen met de ouderdom van de polders. We onderscheiden oudland, mid delland en nieuwland. Deze ver schillen van elkaar in het voorkomen van veen en in dikte van kleilagen. Bij elk van de drie genoemde landschapstypen be horen kleinschalige landschapse lementen die voor variaties in milieu-omstandigheden zorgen. De natuur op en rond Tholen is *r *■,- r&g&'V/: V V" Cr* evp'jae Jtji2 V 1 r"' CK. Het Pleistoceen kenmerkte zich door opeenvolging van koude (ijstijden of glacialen) en 'warme' periodes (interglacialen). Na de laatste ijstijd begon een warmere periode, het Holoceen genoemd (circa 10.000 jaar gele den). De ijskappen aan de polen begonnen te smelten. Hierdoor begon de zeespiegel te rijzen. Het Holoceen kan verdeeld wor den in verschillende periodes. De ze indeling berust op schommelingen van het klimaat. In een warmere periode werd de invloed van de zee steeds groter (transgressie), in een koudere pe riode nam de invloed van de zee af (regressie). In het begin was het koud. Door de slechte afwa tering van de grond ontstond ba sisveen. Later werd het warmer, zodat de zeespiegel steeg en het land verdronk. Zuidwest- Nederland werd een brakwater milieu, waarbij klei en zand wer den afgezet (laag van Velsen). Zo'n 7000 jaar geleden nam de invloed vap de zee af en werd op grote schaal wadklei (oude, blau we zeeklei van Calais) afgezet. Dit duurde zo'n 3000 jaar, totdat de zee door een strandwal buiten gehouden werd. Vanaf deze pé riode (circa 2000 voor Christus tot 250 na Christus) werd een dik pak Hollandveen gevormd. Daarna volgden drie transgres sies dié voor de nodige overstro mingen zorgden en die, samen met de bedijkingen, de huidige vorm van Zuidwest-Nederland bepaald hebben. De lagen die ge durende deze transgressies afge zet zijn, staan bekend onder de naam jong zeezand of jonge zee klei van Duinkerken. Aldus ont stond een bodemprofiel dat typerend is voor laag West- Nederland. De Duinkerker afzetting is in drie U4.U-' - -rr bM 3L> 111 verbonden met de ontstaansge schiedenis. De belangrijkste na tuurwaarden zijn te vinden in de Oosterschelde, voormalige rivier mond (estuarium) van de Schel de. Oude kreekresten zoals het Stinkgat, de Pluimpot en wat kleinere restanten vormen land schappelijk en natuurweten schappelijk een zeer waardevolle bijdrage. Met name de Pluimpot heeft zich door zijn flora en broedvogelstand als een juweelt je ontwikkeld. De inlagen (bij Stavenisse en in het zuiden van de Scherpenisse- polder) zijn uit noodweer tegen het wassende water aangelegd. Nu vormen ze broed- en rustge bieden voor vogels. De laaggelegen karrevelden zijn ontstaan doordat men er klei heeft uitgegraven om de zeedij ken te verhogen. Ze zijn vooral in het zuidelijk gedeelte van het eiland terug te vinden. Hier speelt het brakke karakter van het grondwater, door kwel van de Oosterschelde, een grote rol. Dankzij dit brakke milieu heeft zich op deze plaatsen een vrij unieke vegetatie kunnen vesti gen. De karrevelden worden door vogels gebruikt als broed-, fourageer-(voedings-) en hoog- watervluchtplaatsen. Dankzij de onmiddellijke verbinding met de Oosterschelde spelen ze een be langrijke rol in het Natuurbe leidsplan, waar ze aangewezen zijn als kern- en natuurontwikke lingsgebieden (met name in de Schakerloo- en Scherpenisse- polder). De oudlandgronden in de Wei- hoek, de Scherpenissepolder en de Schakerloopolder worden ge kenmerkt door het voorkomen van Hollandveen in de onder grond, met daar overheen een laagje poelklei. Dit zijn over het algemeen vrij slechte, drassige gronden, die alleen geschikt zijn i "JÈ. - 'lif i Herders- ;.T x.oet. Jj. rt-, •ASSiM [j Tholen in de 10de of 11de eeuw (bron A. Hollestelle 1915) ken bij Oud-Vossemeer en Sint- Maartensdijk. De dijken geven goed aan hoe Tholen is ontstaan. Ze zijn dus landschappelijk erg waardevol. Daarenboven bevatten sommige juweeltjes van onze vaderlandse flora. Over het algemeen geno men zijn ze niet geschikt voor in tensief agrarisch gebruik. Veel dijken worden in streek- en bestemmingsplannen aangeduid als natuurterreinen. Geen vuiltje aan de lucht, zou je zeggen, maar Dit beheer bepaalt, naast de grondsoort (klei of zand), de ve getatieontwikkeling van de dijk. Het is niet leuk om te constate ren dat dit beheer nogal te wen sen overlaat. De afgelopen dertien jaar zijn de meeste dijken, wat flora betreft, sterk achteruit gegaan. Met de komst van het Natuurbe leidsplan is er van rijkswege een sterke interesse voor de dijken. In de visie van dat plan vormen ze doorgangsroutes voor allerlei soorten planten en dieren (corri dors). Dat wil zeggen, dat er ste- In het verleden werd het exten sieve beheer bepaald door rond trekkende schaapskudden of koeien. Bemesting vond niet plaats. Soms werden ze gehooid, waarbij het hooi steevast wegge haald werd. De vegetatie ervan had een schraal uiterlijk. Ruigten en hoog opgaand struweel kwa men waarschijnlijk niet voor. Na de tweede wereldoorlog ver anderde het beheer in twee hoe danigheden. Enerzijds was er een Vervuild stukje dijk, zoals dit helaas steeds meer voorkomt op Tholen. Zo'n si tuatie leidt altijd tot verruiging van vegetaties. Zo verschijnen al dra brandnetel, akkerdistel en kleefkruid, tot grote ergernis van de boer (Tweede Dijk). Doorkijkje Vrijberghsedijk. Naast natuurwaarden hebben dijken onmiskenbaar een recreatieve functie. fasen gebeurd. Men kan drie transgressies in Zuid-Nederland terugvinden aan de hand van af zettingen: a. de Pre-romeinse transgressie (500 voor Christus tot 200 voor Christus); er zijn op Tholen alleen inbraken rond de Pluimpot bekend. b. de Vroeg-middeleeuwse trans gressie (250 tot 600); inbraken vanuit de Pluimpot, de Striene en de Eendracht. Het oude kernland in het noorden van Tholen en ten zuiden van Scherpenisse werd weggeslagen. Het veen werd door een laagje poelklei overdekt. c. de post-Karolingische trans gressie (800 tot heden); tot 1200 werden vanuit de Pluimpot (Ee, Sassegrave, Winkelzee) en de Striene (Vosvliet, Molenvliet) gro te gebieden aangetast en met kalkhoudend zand en klei bedekt. De polders vóór 1200 bedijkt, al of niet met afzettingen van de voornoemde transgressies, reke nen we tot het Oudland, die tus sen 1200 en 1300 bedijkt - waar afzettingen van de post- Karolingische transgressie dagzo men - tot het Middelland en de polders na 1300 bedijkt behoren tot het Nieuwland (kalkrijke, goe de Duinkerken-bodems). Al deze gebeurtenissen hebben geleid tot het voor Tholen zo ka rakteristieke polderlandschap. Geen landschap is zo sterk beïn vloed door de mens als dit. In eerste instantie doet dit land schap vlak, kaal en steriel aan. Bij een nadere beschouwing zijn er vele variaties in hoogteligging, bodemsamenstelling en grondge bruik. Hoe gevarieerder het land schap is, des te groter is de rijkdom aan natuurwaarden. Alle polders in Nederland (en dus ook op Tholen) dateren van na het jaar 1000. In die tijd werden de eerste dijken aangelegd. De hui dige variatie in het Zeeuwse pol voor grasland. Het veen bevat door overstromingen (watersnoo drampen, inundatie tijdens de oorlog) veel zout. Dit uit zich door het hier en daar voorkomen van brakwater- of zelfs zoutmin- nende planten. De uitgestrekte weilanden trekken gedurende de winter veel ganzen (rotgans, riet gans, kleine rietgans, kolgans, brandgans) en kleine zwanen aan. Nog staat de ontwikkeling van het eiland door de mens niet stil. Door de Deltawerken en de daar bij behorende compartimente- ringswerken zijn het Rammegors en het Zoommeer ontstaan, een nieuw zoetwatersysteem dat al lerlei - tot voor kort voor Tholen zeldzame - vogelsoorten aan trekt. De slikken en schorren die blijvend drooggevallen zijn, ont wikkelen zich tot nieuwe rijk ge schakeerde natuurgebieden. Het leuke is, dat al deze gebieden bij elkaar passen en hier komt de rol van de dijken om de hoek kij ken. Praktisch al deze gebieden worden onderling verbonden door dijken. Op Tholen zelf hebben de dijken één van de belangrijkste natuur functies. Een deel van de dijken staat bekend als bloemdijken. Met name de oudere dijken (voor 1800) zijn zeer goed ontwikkeld. Dit heeft te maken met het feit, dat ze bestaan uit een zandli- chaam. De moderne dijken heb ben over het algemeen een kleidek, hetgeen tot minder zeld-. zame vegetaties leidt. Tot de flora op de bloemdijken behoren een paar beschermde plantensoor ten, bijvoorbeeld de aardaker, de wilde marjolein en de wilde kaardebol. De bedijking op Tholen is nog ta melijk volledig. In het verleden zijn er enkele afgegraven, onder andere een stuk van de Zuiddijk onder Poortvliet en wat kleine dij- soms laat het beheer ervan te wensen over. Veel dijken op Tho len zijn in eigendom bij Staats bosbeheer, maar door geldgebrek worden deze verpacht aan parti culieren. Hoe een dergelijke dijk zich ontwikkelt, is puur afhanke lijk van het beheer dat erop wordt uitgevoerd: intensief of extensief beweiden, min of meer frequent maaien of niet, bemesten of niet, afbranden en ga zo maar door. vig gewerkt wordt aan beheersplannen om ze een bete re natuurwaarde te geven. Op de dijken tref je zeer veel klei ne overgangen aan, waardoor een mozaïek aan plantenvegeta- ties is ontstaan. De dijken bestaan relatief kort en zijn veel geteisterd door overstromingen, die de vegetaties geen goed de den. Toch is de soortenrijkdom ervan erg groot. intensivering van het gebruik als graasmogelijkheid voor vee (niet rondtrekkend, maar permanent verblijf, zodat ook bemest moest worden), wat tot verarming leid de door het verdichten van de bodem, anderzijds een slordiger omgaan door niet meer te maai en en als er dan gemaaid werd het hooi niet weghalen, wat tot verruiging leidde. Ecologisch gezien kunnen de dij ken ingedeeld worden in vier ty pen: de reliëfrijke graslanddijken, de kweek/rietzwenk-ruigten, de dauwbraam/brandnetel-ruigten en de struweeldijken. De reliëfrijke graslanden zijn ge bonden aan de zuidelijke (warme) dijktaluds met een lage vegetatie en door vee opengetrapte plek ken. Ze worden gevonden op plaatsen waar zeer intensief be graasd wordt. In de kamgrasve- getaties komen voor knopig doornzaad, gevlekte rupsklaver, fijne ooievaarsbek, blauw walstro, ijzerhard en kruldistel. Vaak zijn hier ook zilverhaver en de ruige weegbree te vinden. Voorbeelden van dergelijke dijken zijn de Zuiddijk, delen van de Noorddijk, de Vrouwendijk, Vo- gelsangsedijk, Molendijk, de dijk rond de Leguitpolder, delen van de Oud-Vossemeersedijk, de Nieuwlandsedijk tussen Tholen en Oud-Vossemeer, Oud- Kempendijk onder Sint-Annaland, delen van de Eerste, Tweede, Der de en Vierde Dijk onder Sint- Maartensdijk en nog andere (ge deelten van) dijken. Dijken met een dergelijke vegeta tie noemen we bloemdijken. Om deze bloemdijken is de Zak van Zuid-Beveland beroemd, maar langzamerhand groeit het besef dat wij op Tholen ook met deze dijken gezegend zijn. Voorbeel den van dergelijke dijken op Tho len zijn delen van de Roolandse- en de Zoetendijk, de Vogelsang- sedijk, delen van de Leguitse- en de Oud-Vossemeersedijk, de Ou- delandsedijk onder Sint- Maartensdijk, delen van de Eer ste, Tweede, Derde en Vierde Dijk en de Groenedijk en nog andere (delen van) dijken. De brandnetel/dauwbraam- ruigten komen normaal op ver vuilde, volledig verstoorde plaat sen voor. Wanneer dijken niet gemaaid of begraasd worden, of afgebrand worden, ontstaan deze ruigten ook op dijken. Kenmer kende soorten zijn brandnetel, dauwbraam, akkerdistel, honds draf, witte dovenetel, haagwinde, ridderzuring, ruw beemdgras, kleefkruid, fluitekruid en op voch tige plaatsen harig wilgeroosje, bitterzoet, leverkruid. Ook deze vegetaties wisselen af met stru weelopslag. De struweelvegetaties hebben een soortenarme vegetatie. Ken merkende struiken zijn mei- en sleedoorn, hondsroos en koe braam. Ruigtekruiden zoals de grote brandnetel, rietzwenkgras, kweek, fluitekruid en klimop zijn hier algemeen te vinden. Verder treffen we in wat mindere mate aan: gele morgenster, maarts vi ooltje, dolle kervel, keverorchis, robertskruid, nagelkruid, speen kruid, hop, veldiep en zomereik. De vorm van (wan-)beheer die verantwoordelijk is voor de brandnetel/dauwbraam-ruigten komt de laatste tijd steeds meer voor, zodat de fraaie dijken met reliëfrijke graslanden en kweek/rietzwenk-ruigten dreigen te verdwijnen. Een waardevolle dijk kan in een paar jaar tijd ver anderen in een dijk met dergelijke vegetatie. Meestal is de oorzaak van deze verandering voedsel- aanrijking. Dit kan weer veroor zaakt worden door niets doen, zodat de vegetatie vanzelf ver ruigt. De afgestorven planten rot ten. Het vergane plantenmateriaal wordt omgezet in voedingszouten, waar bijvoor beeld brandnetel en kleefkruid verzot op zijn. Een tweede oorzaak kan zijn het afbranden van de vegetatie. Hier bij komen voedingszouten nog wat sneller vrij. Dit branden, dat voornamelijk in de nazomer en de winter plaats heeft, is overigens ook funest voor de insektenfau- na. Veel vlinders bijvoorbeeld hebben dan (overwinterende) ei eren gelegd. Deze overleven, evenals tal van bodeminsekten, het vuur niet. Overigens kan de naam 'brandnetel' op twee ma nieren uitgelegd worden. De plant 'brandt' bij aanraken. Hij verschijnt ook bij veelvuldig af branden van de vegetatie. Een derde oorzaak is compostaf- val op een dijk achterlaten. Dit materiaal verteert en geeft dus weer de nodige voedselaanrijking in de bodem. Een vierde oorzaak is een goed beheerde dijk aanplanten met bo men. In de herfst vallen de blade ren. Deze verrotten op de bodem en dit leidt weer tot eutrofiëring (voedselaanrijking) van de bo dem, waarbij weer de kenmer kende plantensoorten verschijnen. Vooral de aanplant met snel rottend blad, zoals po pulieren, is wat dit betreft funest! Aan deze vegetatie ergert een boer zich (terecht) gruwelijk. Vooral het kleefkruid, de akker distel en de brandnetel zijn een doorn in het oog. Er wordt op dergelijke dijken dan ook niet ge schroomd om er (eventueel clan destien) even met de spuit op los te gaan. De grote ramp hierbij is, dat door zo'n vegetatie dood te spuiten, ze zich juist verjongt en beter ontwikkelt. Kortom, er ont staat een vicieuze cirkel. Vaak is het zo, dat men zijn (on oordeelkundig) commentaar al klaar heeft, als men het heeft over dijkbeheer. Door natuurbe- heersorganisaties beheerde dij ken hebben nogal eens de naam om echte 'vuulte'dijken te zijn. Dat is zeer onterecht. Zo'n in stantie probeert juist om een veel waardevollere vegetatie te verkrij gen, zonder de hierboven ge noemde woekeronkruiden. Dat geldt overigens niet alleen voor dijken, maar ook voor ondermeer wegbermen en sloottaluds. De meeste vogels broeden op de dijken met struweel en opgaande bomen. In de ruigtes broeden bosrietzanger, winterkoning en grasmus. In de hogere open strui- kenlaag broeden merel, zwart kop, groenling, ekster, spotvogel, tortelduif en houtduif, grauwe vliegenvanger en tuinfluiter. In de grauwe vliegenvanger. De erfbe- plantingen vertonen ongeveer hetzelfde beeld. In deze laatste komen nog voor: heggemus, kool- en pimpelmees, zwarte roodstaart, spreeuw, witte kwikstaart, soms ransuil en ring- mus. Nabij boerderijen vind je gier-, huis- en boerenzwaluwen terug. Als een dijk grenst aan een open terrein (akker, weg, sloot kant) broeden daar patrijs, fazant, veldleeuwerik, kuifleeuwerik, graspieper en in rietkragen riet gors en kleine karekiet. Zoals je kunt aanvoelen zijn dij ken voor veel insekten erg be langrijk als biotoop, met name de ruigere 'bloemdijken' en struwe len. Bloemdijken zijn met name belangrijk als verbindingslijnen (corridors) voor vele vlindersoor ten. De ideale situatie voor dag vlinders is het veelvuldig voorkomen van overgangen van kortgrazige, ruigte-, zoom-, man tel en bosvegetaties. Verspreid over Tholen treft men de volgen de, algemeen voorkomende, dag vlinders aan: zwartspriet- en groot dikkopje, oranje en bruin zandoogje, koevinkje, citroenvlin der, groot en klein koolwitje, klein geaderd witje, kleine vuurvlinder, icarusblauwtje, boomblauwtje, atalanta, distelvlinder, kleine vos, dagpauwoog, argusvlinder en hooibeestje. Een minder algeme ne soort is het bruin blauwtje Door het veranderde beheer van de dijken zijn het geelsprietdik- kopje, de gele en de oranje luzer- nevlinder verdwenen. Zij waren hier nog niet zo lang geleden te vinden. Zoals gesteld zijn dijken de meest waardevolle natuurterreinen op Tholen. Het gekke is, dat het woord natuurterrein niet op zijn plaats is. Dijken zijn puur door mensenhanden gemaakt. Als er geen vorm is van (menselijk) be heer, verruigen ze en verminde ren ze in natuurwaarde. Het woord natuurterrein moet dus eigenlijk vervangen worden door: cultuurterrein. Raar is, dat onze natuurvereniging vindt dat dijken niet zomaar zonder meer beplant moeten worden met bomen. Voor een leek is een met bomen beplante dijk veel mooier dan een zogenaamde groene dijk. Uiter aard geldt deze mening vooral in de landschappelijke zin. Men be grijpt onze visie hierop niet erg goed. Dit verhaal verschaft hope lijk wat meer duidelijkheid. Daar met name de bloemdijken enige beschermde plantensoor ten bevatten, dienen ze kost wat kost beschermd te worden. Wat heb je eraan om plantensoorten te beschermen, als de terreinen waar ze voorkomen vogelvrij zijn? Begraasd stuk dijk met een prachtig ontwikkelde vegetatie (Vrij berghsedijk). bomen broeden vooral zanglijster, vink, soms steenuil, zwarte kraai, holenduif, putter, zwartkop, turk- se tortel, tortelduif, houtduif, klei ne bonte specht, soms grote bonte specht, tjiftjaf, grote lijster, Dit besef is nu aan het groeien bij de landelijke en provinciale over heden. Nu maar hopen, dat de gemeentelijke overheid en de be heerders van de dijken deze visie overnemen. Kaardebol. Beschermde plant, typerend voor zoomvegetaties op wat ruigere dijken (Puitsedijk). De kweek/rietzwenk-ruigten ko men voor als overgangsvegeta ties tussen opgaande struwelen en grasland. Kenmerkende soor ten zijn marjolein, smalbladig kruiskruid, heelblaadjes, agrimo- nie, dubbelkelk en aardaker (bloemdijken). Hier en daar ko men glad parelzaad, ruige anjer, moeslook en donderkruid voor. Polders: Bedijkt: grootte (ha.) Polders: bedijkt: grootte (ha.) 1 .Stavenisse 1599 464 31. West-Vrijbergen 1657 20 2.Margaretha 1656 58 32. Bartelmeet 14de eeuw 59 3.Oud-Kempenhofstede 1419 257 33. Poortvliet en 4.Moggershil ±1400(1660) 42 Malland 1747 5.Anna Vosdijk 1476 263 34. Scherpenisse 838 6.Breeden Vliet 1560 196 35. KI. v. Steenland ±1285 22 7.Suzanna 1670 66 36. Nieuw Strijen 1310 71 8.Joanna Maria 1860 113 37. Oud Strijen 1220 60 9.St. Annaland 1476 557 38. 1500 Gemeten vóór 1220 666 10.Uiterst Mieuwland 1443? 396 39. Rooland vóór 1411 213 11 .Nieuw Maartensdijk 44 40. Broek vóór 1411 162 12.Nieuw Kempenhofstede 56 41. Oud Vrijberghe 1634 17 13.Oud Zuidmoer 91 42. Nieuw Vrijberghe 1748 53 14.Nieuwe Annex St'nisse 1731 127 43. Hollaere 1843 262 15.Nieuwe Zuidmoer 1659 9 44. Van Haaften 1852 109 16. Noord 1369? 545 45. Hikke ±1515(1561) 231 17.Middelland ±1300 274 46. Vogelsang 1567 36 18.Ravensoord 1476 126 47. Kerke 1434 194 19.Pluimpot 1556 90 48. Leguit vóór 1 555 74 20.Smaalzij ±1511 40 49. Oud Kijkuit ±1455 69 21 .Oudeland -- 494 50. Oud Vossemeer 1411 666 22.Slabbecoorne 1494 34 51. Puit ±1400 40 23.Muye vóór 1512 78 52. Peuke ±1400 85 24.Geert rui 1494 47 53. Nieuwland ±1400 100 25.Houwer 1812 40 54. Dalem 1364 63 26.Zoute 1285? 58 55. Slabbecoorn vóór 1479 49 27.Baarsdijk ±1511 23 56. Schakerloo vóór 1212 482 28.Maria 1506 12 57. Vrouw Belya vóór 1300 13 29.Priestermeet 14de eeuw 140 58. Deurloo 1373 62 30.Sluis 1877 19 59. Razernij 1439 16 Overzicht van de polders op Tholen V r

Krantenbank Zeeland

Eendrachtbode /Mededeelingenblad voor het eiland Tholen | 1992 | | pagina 16