binnendijken op Tholen
4d
ïk
Wêf/
16
EENDRACHTBODE, DE THOOLSE COURANT
Donderdag 22 oktober 1992
Wadklei
Juweeltjes
Schaapskudden
Vlak en kaal
Deltawerken
Afbranden
Vogels
Natuurterrein
Bloemdijken
Zeeland (met name Tholen, Sint-
Philipsland en topografisch ge
zien ook de noordwesthoek van
Brabant) is typisch een produkt
van de zee. Voor de geschiedenis
van Tholen moeten we terug
naar de laatste periode in de tijd
schaal, het Quartair. Deze begon
zo'n 2,5 miljoen jaar geleden met
het Pleistoceen. Vóór die tijd is
op boringsdiepte geen vroegere
afzetting in Zeeland te vinden.
derlandschap hangt nauw samen
met de ouderdom van de polders.
We onderscheiden oudland, mid
delland en nieuwland. Deze ver
schillen van elkaar in het
voorkomen van veen en in dikte
van kleilagen. Bij elk van de drie
genoemde landschapstypen be
horen kleinschalige landschapse
lementen die voor variaties in
milieu-omstandigheden zorgen.
De natuur op en rond Tholen is
*r
*■,-
r&g&'V/: V V"
Cr* evp'jae Jtji2
V
1 r"'
CK.
Het Pleistoceen kenmerkte zich
door opeenvolging van koude
(ijstijden of glacialen) en 'warme'
periodes (interglacialen).
Na de laatste ijstijd begon een
warmere periode, het Holoceen
genoemd (circa 10.000 jaar gele
den). De ijskappen aan de polen
begonnen te smelten. Hierdoor
begon de zeespiegel te rijzen.
Het Holoceen kan verdeeld wor
den in verschillende periodes. De
ze indeling berust op
schommelingen van het klimaat.
In een warmere periode werd de
invloed van de zee steeds groter
(transgressie), in een koudere pe
riode nam de invloed van de zee
af (regressie). In het begin was
het koud. Door de slechte afwa
tering van de grond ontstond ba
sisveen. Later werd het warmer,
zodat de zeespiegel steeg en het
land verdronk. Zuidwest-
Nederland werd een brakwater
milieu, waarbij klei en zand wer
den afgezet (laag van Velsen).
Zo'n 7000 jaar geleden nam de
invloed vap de zee af en werd op
grote schaal wadklei (oude, blau
we zeeklei van Calais) afgezet.
Dit duurde zo'n 3000 jaar, totdat
de zee door een strandwal buiten
gehouden werd. Vanaf deze pé
riode (circa 2000 voor Christus
tot 250 na Christus) werd een
dik pak Hollandveen gevormd.
Daarna volgden drie transgres
sies dié voor de nodige overstro
mingen zorgden en die, samen
met de bedijkingen, de huidige
vorm van Zuidwest-Nederland
bepaald hebben. De lagen die ge
durende deze transgressies afge
zet zijn, staan bekend onder de
naam jong zeezand of jonge zee
klei van Duinkerken. Aldus ont
stond een bodemprofiel dat
typerend is voor laag West-
Nederland.
De Duinkerker afzetting is in drie
U4.U-' -
-rr bM 3L> 111
verbonden met de ontstaansge
schiedenis. De belangrijkste na
tuurwaarden zijn te vinden in de
Oosterschelde, voormalige rivier
mond (estuarium) van de Schel
de.
Oude kreekresten zoals het
Stinkgat, de Pluimpot en wat
kleinere restanten vormen land
schappelijk en natuurweten
schappelijk een zeer waardevolle
bijdrage. Met name de Pluimpot
heeft zich door zijn flora en
broedvogelstand als een juweelt
je ontwikkeld.
De inlagen (bij Stavenisse en in
het zuiden van de Scherpenisse-
polder) zijn uit noodweer tegen
het wassende water aangelegd.
Nu vormen ze broed- en rustge
bieden voor vogels.
De laaggelegen karrevelden zijn
ontstaan doordat men er klei
heeft uitgegraven om de zeedij
ken te verhogen. Ze zijn vooral in
het zuidelijk gedeelte van het
eiland terug te vinden. Hier speelt
het brakke karakter van het
grondwater, door kwel van de
Oosterschelde, een grote rol.
Dankzij dit brakke milieu heeft
zich op deze plaatsen een vrij
unieke vegetatie kunnen vesti
gen. De karrevelden worden door
vogels gebruikt als broed-,
fourageer-(voedings-) en hoog-
watervluchtplaatsen. Dankzij de
onmiddellijke verbinding met de
Oosterschelde spelen ze een be
langrijke rol in het Natuurbe
leidsplan, waar ze aangewezen
zijn als kern- en natuurontwikke
lingsgebieden (met name in de
Schakerloo- en Scherpenisse-
polder).
De oudlandgronden in de Wei-
hoek, de Scherpenissepolder en
de Schakerloopolder worden ge
kenmerkt door het voorkomen
van Hollandveen in de onder
grond, met daar overheen een
laagje poelklei. Dit zijn over het
algemeen vrij slechte, drassige
gronden, die alleen geschikt zijn
i
"JÈ.
- 'lif i
Herders-
;.T x.oet.
Jj. rt-,
•ASSiM
[j
Tholen in de 10de of 11de eeuw (bron A. Hollestelle 1915)
ken bij Oud-Vossemeer en Sint-
Maartensdijk.
De dijken geven goed aan hoe
Tholen is ontstaan. Ze zijn dus
landschappelijk erg waardevol.
Daarenboven bevatten sommige
juweeltjes van onze vaderlandse
flora. Over het algemeen geno
men zijn ze niet geschikt voor in
tensief agrarisch gebruik. Veel
dijken worden in streek- en
bestemmingsplannen aangeduid
als natuurterreinen. Geen vuiltje
aan de lucht, zou je zeggen, maar
Dit beheer bepaalt, naast de
grondsoort (klei of zand), de ve
getatieontwikkeling van de dijk.
Het is niet leuk om te constate
ren dat dit beheer nogal te wen
sen overlaat. De afgelopen
dertien jaar zijn de meeste dijken,
wat flora betreft, sterk achteruit
gegaan.
Met de komst van het Natuurbe
leidsplan is er van rijkswege een
sterke interesse voor de dijken. In
de visie van dat plan vormen ze
doorgangsroutes voor allerlei
soorten planten en dieren (corri
dors). Dat wil zeggen, dat er ste-
In het verleden werd het exten
sieve beheer bepaald door rond
trekkende schaapskudden of
koeien. Bemesting vond niet
plaats. Soms werden ze gehooid,
waarbij het hooi steevast wegge
haald werd. De vegetatie ervan
had een schraal uiterlijk. Ruigten
en hoog opgaand struweel kwa
men waarschijnlijk niet voor.
Na de tweede wereldoorlog ver
anderde het beheer in twee hoe
danigheden. Enerzijds was er een
Vervuild stukje dijk, zoals dit helaas steeds meer voorkomt op Tholen. Zo'n si
tuatie leidt altijd tot verruiging van vegetaties. Zo verschijnen al dra brandnetel,
akkerdistel en kleefkruid, tot grote ergernis van de boer (Tweede Dijk).
Doorkijkje Vrijberghsedijk. Naast natuurwaarden hebben dijken onmiskenbaar
een recreatieve functie.
fasen gebeurd. Men kan drie
transgressies in Zuid-Nederland
terugvinden aan de hand van af
zettingen:
a. de Pre-romeinse transgressie
(500 voor Christus tot 200 voor
Christus); er zijn op Tholen alleen
inbraken rond de Pluimpot
bekend.
b. de Vroeg-middeleeuwse trans
gressie (250 tot 600); inbraken
vanuit de Pluimpot, de Striene en
de Eendracht. Het oude kernland
in het noorden van Tholen en ten
zuiden van Scherpenisse werd
weggeslagen. Het veen werd
door een laagje poelklei overdekt.
c. de post-Karolingische trans
gressie (800 tot heden); tot 1200
werden vanuit de Pluimpot (Ee,
Sassegrave, Winkelzee) en de
Striene (Vosvliet, Molenvliet) gro
te gebieden aangetast en met
kalkhoudend zand en klei bedekt.
De polders vóór 1200 bedijkt, al
of niet met afzettingen van de
voornoemde transgressies, reke
nen we tot het Oudland, die tus
sen 1200 en 1300 bedijkt - waar
afzettingen van de post-
Karolingische transgressie dagzo
men - tot het Middelland en de
polders na 1300 bedijkt behoren
tot het Nieuwland (kalkrijke, goe
de Duinkerken-bodems).
Al deze gebeurtenissen hebben
geleid tot het voor Tholen zo ka
rakteristieke polderlandschap.
Geen landschap is zo sterk beïn
vloed door de mens als dit. In
eerste instantie doet dit land
schap vlak, kaal en steriel aan. Bij
een nadere beschouwing zijn er
vele variaties in hoogteligging,
bodemsamenstelling en grondge
bruik. Hoe gevarieerder het land
schap is, des te groter is de
rijkdom aan natuurwaarden. Alle
polders in Nederland (en dus ook
op Tholen) dateren van na het
jaar 1000. In die tijd werden de
eerste dijken aangelegd. De hui
dige variatie in het Zeeuwse pol
voor grasland. Het veen bevat
door overstromingen (watersnoo
drampen, inundatie tijdens de
oorlog) veel zout. Dit uit zich
door het hier en daar voorkomen
van brakwater- of zelfs zoutmin-
nende planten. De uitgestrekte
weilanden trekken gedurende de
winter veel ganzen (rotgans, riet
gans, kleine rietgans, kolgans,
brandgans) en kleine zwanen
aan.
Nog staat de ontwikkeling van
het eiland door de mens niet stil.
Door de Deltawerken en de daar
bij behorende compartimente-
ringswerken zijn het Rammegors
en het Zoommeer ontstaan, een
nieuw zoetwatersysteem dat al
lerlei - tot voor kort voor Tholen
zeldzame - vogelsoorten aan
trekt. De slikken en schorren die
blijvend drooggevallen zijn, ont
wikkelen zich tot nieuwe rijk ge
schakeerde natuurgebieden.
Het leuke is, dat al deze gebieden
bij elkaar passen en hier komt de
rol van de dijken om de hoek kij
ken. Praktisch al deze gebieden
worden onderling verbonden
door dijken.
Op Tholen zelf hebben de dijken
één van de belangrijkste natuur
functies. Een deel van de dijken
staat bekend als bloemdijken.
Met name de oudere dijken (voor
1800) zijn zeer goed ontwikkeld.
Dit heeft te maken met het feit,
dat ze bestaan uit een zandli-
chaam. De moderne dijken heb
ben over het algemeen een
kleidek, hetgeen tot minder zeld-.
zame vegetaties leidt. Tot de flora
op de bloemdijken behoren een
paar beschermde plantensoor
ten, bijvoorbeeld de aardaker, de
wilde marjolein en de wilde
kaardebol.
De bedijking op Tholen is nog ta
melijk volledig. In het verleden
zijn er enkele afgegraven, onder
andere een stuk van de Zuiddijk
onder Poortvliet en wat kleine dij-
soms laat het beheer ervan te
wensen over. Veel dijken op Tho
len zijn in eigendom bij Staats
bosbeheer, maar door geldgebrek
worden deze verpacht aan parti
culieren. Hoe een dergelijke dijk
zich ontwikkelt, is puur afhanke
lijk van het beheer dat erop wordt
uitgevoerd: intensief of extensief
beweiden, min of meer frequent
maaien of niet, bemesten of niet,
afbranden en ga zo maar door.
vig gewerkt wordt aan
beheersplannen om ze een bete
re natuurwaarde te geven.
Op de dijken tref je zeer veel klei
ne overgangen aan, waardoor
een mozaïek aan plantenvegeta-
ties is ontstaan. De dijken
bestaan relatief kort en zijn veel
geteisterd door overstromingen,
die de vegetaties geen goed de
den. Toch is de soortenrijkdom
ervan erg groot.
intensivering van het gebruik als
graasmogelijkheid voor vee (niet
rondtrekkend, maar permanent
verblijf, zodat ook bemest moest
worden), wat tot verarming leid
de door het verdichten van de
bodem, anderzijds een slordiger
omgaan door niet meer te maai
en en als er dan gemaaid werd
het hooi niet weghalen, wat tot
verruiging leidde.
Ecologisch gezien kunnen de dij
ken ingedeeld worden in vier ty
pen: de reliëfrijke graslanddijken,
de kweek/rietzwenk-ruigten, de
dauwbraam/brandnetel-ruigten
en de struweeldijken.
De reliëfrijke graslanden zijn ge
bonden aan de zuidelijke (warme)
dijktaluds met een lage vegetatie
en door vee opengetrapte plek
ken. Ze worden gevonden op
plaatsen waar zeer intensief be
graasd wordt. In de kamgrasve-
getaties komen voor knopig
doornzaad, gevlekte rupsklaver,
fijne ooievaarsbek, blauw
walstro, ijzerhard en kruldistel.
Vaak zijn hier ook zilverhaver en
de ruige weegbree te vinden.
Voorbeelden van dergelijke dijken
zijn de Zuiddijk, delen van de
Noorddijk, de Vrouwendijk, Vo-
gelsangsedijk, Molendijk, de dijk
rond de Leguitpolder, delen van
de Oud-Vossemeersedijk, de
Nieuwlandsedijk tussen Tholen
en Oud-Vossemeer, Oud-
Kempendijk onder Sint-Annaland,
delen van de Eerste, Tweede, Der
de en Vierde Dijk onder Sint-
Maartensdijk en nog andere (ge
deelten van) dijken.
Dijken met een dergelijke vegeta
tie noemen we bloemdijken. Om
deze bloemdijken is de Zak van
Zuid-Beveland beroemd, maar
langzamerhand groeit het besef
dat wij op Tholen ook met deze
dijken gezegend zijn. Voorbeel
den van dergelijke dijken op Tho
len zijn delen van de Roolandse-
en de Zoetendijk, de Vogelsang-
sedijk, delen van de Leguitse- en
de Oud-Vossemeersedijk, de Ou-
delandsedijk onder Sint-
Maartensdijk, delen van de Eer
ste, Tweede, Derde en Vierde Dijk
en de Groenedijk en nog andere
(delen van) dijken.
De brandnetel/dauwbraam-
ruigten komen normaal op ver
vuilde, volledig verstoorde plaat
sen voor. Wanneer dijken niet
gemaaid of begraasd worden, of
afgebrand worden, ontstaan deze
ruigten ook op dijken. Kenmer
kende soorten zijn brandnetel,
dauwbraam, akkerdistel, honds
draf, witte dovenetel, haagwinde,
ridderzuring, ruw beemdgras,
kleefkruid, fluitekruid en op voch
tige plaatsen harig wilgeroosje,
bitterzoet, leverkruid. Ook deze
vegetaties wisselen af met stru
weelopslag.
De struweelvegetaties hebben
een soortenarme vegetatie. Ken
merkende struiken zijn mei- en
sleedoorn, hondsroos en koe
braam. Ruigtekruiden zoals de
grote brandnetel, rietzwenkgras,
kweek, fluitekruid en klimop zijn
hier algemeen te vinden. Verder
treffen we in wat mindere mate
aan: gele morgenster, maarts vi
ooltje, dolle kervel, keverorchis,
robertskruid, nagelkruid, speen
kruid, hop, veldiep en zomereik.
De vorm van (wan-)beheer die
verantwoordelijk is voor de
brandnetel/dauwbraam-ruigten
komt de laatste tijd steeds meer
voor, zodat de fraaie dijken met
reliëfrijke graslanden en
kweek/rietzwenk-ruigten dreigen
te verdwijnen. Een waardevolle
dijk kan in een paar jaar tijd ver
anderen in een dijk met dergelijke
vegetatie. Meestal is de oorzaak
van deze verandering voedsel-
aanrijking. Dit kan weer veroor
zaakt worden door niets doen,
zodat de vegetatie vanzelf ver
ruigt. De afgestorven planten rot
ten. Het vergane
plantenmateriaal wordt omgezet
in voedingszouten, waar bijvoor
beeld brandnetel en kleefkruid
verzot op zijn.
Een tweede oorzaak kan zijn het
afbranden van de vegetatie. Hier
bij komen voedingszouten nog
wat sneller vrij. Dit branden, dat
voornamelijk in de nazomer en de
winter plaats heeft, is overigens
ook funest voor de insektenfau-
na. Veel vlinders bijvoorbeeld
hebben dan (overwinterende) ei
eren gelegd. Deze overleven,
evenals tal van bodeminsekten,
het vuur niet. Overigens kan de
naam 'brandnetel' op twee ma
nieren uitgelegd worden. De
plant 'brandt' bij aanraken. Hij
verschijnt ook bij veelvuldig af
branden van de vegetatie.
Een derde oorzaak is compostaf-
val op een dijk achterlaten. Dit
materiaal verteert en geeft dus
weer de nodige voedselaanrijking
in de bodem.
Een vierde oorzaak is een goed
beheerde dijk aanplanten met bo
men. In de herfst vallen de blade
ren. Deze verrotten op de bodem
en dit leidt weer tot eutrofiëring
(voedselaanrijking) van de bo
dem, waarbij weer de kenmer
kende plantensoorten
verschijnen. Vooral de aanplant
met snel rottend blad, zoals po
pulieren, is wat dit betreft funest!
Aan deze vegetatie ergert een
boer zich (terecht) gruwelijk.
Vooral het kleefkruid, de akker
distel en de brandnetel zijn een
doorn in het oog. Er wordt op
dergelijke dijken dan ook niet ge
schroomd om er (eventueel clan
destien) even met de spuit op los
te gaan. De grote ramp hierbij is,
dat door zo'n vegetatie dood te
spuiten, ze zich juist verjongt en
beter ontwikkelt. Kortom, er ont
staat een vicieuze cirkel.
Vaak is het zo, dat men zijn (on
oordeelkundig) commentaar al
klaar heeft, als men het heeft
over dijkbeheer. Door natuurbe-
heersorganisaties beheerde dij
ken hebben nogal eens de naam
om echte 'vuulte'dijken te zijn.
Dat is zeer onterecht. Zo'n in
stantie probeert juist om een veel
waardevollere vegetatie te verkrij
gen, zonder de hierboven ge
noemde woekeronkruiden. Dat
geldt overigens niet alleen voor
dijken, maar ook voor ondermeer
wegbermen en sloottaluds.
De meeste vogels broeden op de
dijken met struweel en opgaande
bomen. In de ruigtes broeden
bosrietzanger, winterkoning en
grasmus. In de hogere open strui-
kenlaag broeden merel, zwart
kop, groenling, ekster, spotvogel,
tortelduif en houtduif, grauwe
vliegenvanger en tuinfluiter. In de
grauwe vliegenvanger. De erfbe-
plantingen vertonen ongeveer
hetzelfde beeld. In deze laatste
komen nog voor: heggemus,
kool- en pimpelmees, zwarte
roodstaart, spreeuw, witte
kwikstaart, soms ransuil en ring-
mus. Nabij boerderijen vind je
gier-, huis- en boerenzwaluwen
terug. Als een dijk grenst aan een
open terrein (akker, weg, sloot
kant) broeden daar patrijs, fazant,
veldleeuwerik, kuifleeuwerik,
graspieper en in rietkragen riet
gors en kleine karekiet.
Zoals je kunt aanvoelen zijn dij
ken voor veel insekten erg be
langrijk als biotoop, met name de
ruigere 'bloemdijken' en struwe
len. Bloemdijken zijn met name
belangrijk als verbindingslijnen
(corridors) voor vele vlindersoor
ten. De ideale situatie voor dag
vlinders is het veelvuldig
voorkomen van overgangen van
kortgrazige, ruigte-, zoom-, man
tel en bosvegetaties. Verspreid
over Tholen treft men de volgen
de, algemeen voorkomende, dag
vlinders aan: zwartspriet- en
groot dikkopje, oranje en bruin
zandoogje, koevinkje, citroenvlin
der, groot en klein koolwitje, klein
geaderd witje, kleine vuurvlinder,
icarusblauwtje, boomblauwtje,
atalanta, distelvlinder, kleine vos,
dagpauwoog, argusvlinder en
hooibeestje. Een minder algeme
ne soort is het bruin blauwtje
Door het veranderde beheer van
de dijken zijn het geelsprietdik-
kopje, de gele en de oranje luzer-
nevlinder verdwenen. Zij waren
hier nog niet zo lang geleden te
vinden.
Zoals gesteld zijn dijken de meest
waardevolle natuurterreinen op
Tholen. Het gekke is, dat het
woord natuurterrein niet op zijn
plaats is. Dijken zijn puur door
mensenhanden gemaakt. Als er
geen vorm is van (menselijk) be
heer, verruigen ze en verminde
ren ze in natuurwaarde. Het
woord natuurterrein moet dus
eigenlijk vervangen worden door:
cultuurterrein. Raar is, dat onze
natuurvereniging vindt dat dijken
niet zomaar zonder meer beplant
moeten worden met bomen.
Voor een leek is een met bomen
beplante dijk veel mooier dan een
zogenaamde groene dijk. Uiter
aard geldt deze mening vooral in
de landschappelijke zin. Men be
grijpt onze visie hierop niet erg
goed. Dit verhaal verschaft hope
lijk wat meer duidelijkheid.
Daar met name de bloemdijken
enige beschermde plantensoor
ten bevatten, dienen ze kost wat
kost beschermd te worden. Wat
heb je eraan om plantensoorten
te beschermen, als de terreinen
waar ze voorkomen vogelvrij zijn?
Begraasd stuk dijk met een prachtig ontwikkelde vegetatie (Vrij
berghsedijk).
bomen broeden vooral zanglijster,
vink, soms steenuil, zwarte kraai,
holenduif, putter, zwartkop, turk-
se tortel, tortelduif, houtduif, klei
ne bonte specht, soms grote
bonte specht, tjiftjaf, grote lijster,
Dit besef is nu aan het groeien bij
de landelijke en provinciale over
heden. Nu maar hopen, dat de
gemeentelijke overheid en de be
heerders van de dijken deze visie
overnemen.
Kaardebol. Beschermde plant, typerend voor zoomvegetaties op
wat ruigere dijken (Puitsedijk).
De kweek/rietzwenk-ruigten ko
men voor als overgangsvegeta
ties tussen opgaande struwelen
en grasland. Kenmerkende soor
ten zijn marjolein, smalbladig
kruiskruid, heelblaadjes, agrimo-
nie, dubbelkelk en aardaker
(bloemdijken). Hier en daar ko
men glad parelzaad, ruige anjer,
moeslook en donderkruid voor.
Polders:
Bedijkt:
grootte (ha.)
Polders:
bedijkt:
grootte (ha.)
1 .Stavenisse
1599
464
31.
West-Vrijbergen
1657
20
2.Margaretha
1656
58
32.
Bartelmeet
14de eeuw
59
3.Oud-Kempenhofstede
1419
257
33.
Poortvliet en
4.Moggershil ±1400(1660)
42
Malland
1747
5.Anna Vosdijk
1476
263
34.
Scherpenisse
838
6.Breeden Vliet
1560
196
35.
KI. v. Steenland
±1285
22
7.Suzanna
1670
66
36.
Nieuw Strijen
1310
71
8.Joanna Maria
1860
113
37.
Oud Strijen
1220
60
9.St. Annaland
1476
557
38.
1500 Gemeten
vóór 1220
666
10.Uiterst Mieuwland
1443?
396
39.
Rooland
vóór 1411
213
11 .Nieuw Maartensdijk
44
40.
Broek
vóór 1411
162
12.Nieuw Kempenhofstede
56
41.
Oud Vrijberghe
1634
17
13.Oud Zuidmoer
91
42.
Nieuw Vrijberghe
1748
53
14.Nieuwe Annex St'nisse
1731
127
43.
Hollaere
1843
262
15.Nieuwe Zuidmoer
1659
9
44.
Van Haaften
1852
109
16. Noord
1369?
545
45.
Hikke
±1515(1561)
231
17.Middelland
±1300
274
46.
Vogelsang
1567
36
18.Ravensoord
1476
126
47.
Kerke
1434
194
19.Pluimpot
1556
90
48.
Leguit
vóór 1 555
74
20.Smaalzij
±1511
40
49.
Oud Kijkuit
±1455
69
21 .Oudeland
--
494
50.
Oud Vossemeer
1411
666
22.Slabbecoorne
1494
34
51.
Puit
±1400
40
23.Muye vóór 1512
78
52.
Peuke
±1400
85
24.Geert rui
1494
47
53.
Nieuwland
±1400
100
25.Houwer
1812
40
54.
Dalem
1364
63
26.Zoute
1285?
58
55.
Slabbecoorn
vóór 1479
49
27.Baarsdijk
±1511
23
56.
Schakerloo
vóór 1212
482
28.Maria
1506
12
57.
Vrouw Belya
vóór 1300
13
29.Priestermeet 14de eeuw
140
58.
Deurloo
1373
62
30.Sluis
1877
19
59.
Razernij
1439
16
Overzicht van de polders op Tholen
V
r