'Als natuur tegen was
hadden we geen eten'
Sportcomplex Sint-Philipsland in wording
Rijkssubsidie voor project watersnood
'Slachtoffers nu vaak surfers en zwemmers'
De Afscheiding
Thoolse oud-kapitein Kees Schot (67) van reddingsboot KZHMRS
Donderdag 31 mei 1990
EENDRACHTBODE, DE THOOLSE COURANT
15
TAALPRAATJE
KAAK
Vissers verhalen over hun leven in de delta
"Maar als het lang koud bleef ving je geen fluit. Want
om botjes te vissen moet eerst de kou uit het water
zijn. Dan komen ze 'n beetje de kant op. Ik heb het
meermalen meegemaakt dat we tot ver in het voorjaar
bijna niks vingen, gewoon omdat het te koud bleef.
Maar tóch ging je er iedere week op uit....soms ving je
niet meer dan dertig pond en ging alles op aan de on
kosten. Nee, als de natuur tegen was hadden we geen
eten."
Uit alle macht wordt langs de Rijksweg in Sint-
Philipsland gewerkt aan de aanleg van twee tennisba
nen en een tweede voetbalveld. Tennisvereniging De
Ruucstoppelen heeft al een clubgebouw geplaatst bij
de banen in wording.
Oesterput
Het ministerie van verkeer en waterstaat heeft besloten
subsidie te verlenen aan de Universiteit van Amster
dam voor het onderzoek naar de geschiedenis van de
ervaring van de watersnoodramp van 1953. Daardoor
kan dit project op grotere schaal worden opgezet. Ook
op Tholen en Sint-Philipsland is de inwoners gevraagd
mee te werken; te vertellen over hoe zij de ramp heb
ben meegemaakt en hoe zij denken dat de ramp heeft
bijgedragen aan de verandering op beide voormalige
eilanden.
Gewone mensen
De oudste nog in leven zijnde schipper van de Konin
klijke Zuid-Hollandsche Maatschappij tot Redding
van Schipbreukelingen (KZHMRS) woont in Tholen.
Het is de nu 67-jarige Kees Schot, die in 1965 zijn ge
boorteplaats verliet om kapitein te worden op de red
dingsboot President Jan Leis. Schot was kortgeleden
betrokken bij de onthulling - in Burghsluis op Schou
wen - van een monument als eerbetoon aan de redders
van de KZHMRS.
Brandweer
Voor de grap
Dankbaar
Stormvloedkering
-4
Naast de Rijksweg in Sint-Philipsland Wordt druk gewerkt aan de tennisbanen van De Ruucstoppelen. Achter het clubgebouw wordt
het tweede voetbalveld voor Noad '67 aangelegd.
Aan het woord is Jan Schot uit
Tholen, visser van beroep. Hij is
één van de 52 vissers en vissers
vrouwen uit de delta die meewerk
ten aan het boek 'Vissers verhalen
over hun leven in de delta'. Aan de
hand van gesprekken op de band
beschreven oud-Scherpenissenaar
Kees Slager (ook auteur van 'Lan
darbeiders') en Paul de Schipper -
beiden journalist - het verhaal van
de visserij in de eerste zestig jaar
van deze eeuw. Niet alleen de ver
halen van de mannen, ook van de
vrouwen. Vier komen er uit Tho
len: Wilhelmina Verkamman-
Bogert (89), Johannes Schot (81),
Jan Schot (66) en Lenie Schot-van
den Berge (61). Van elk van hen is
een portret in het boek opgeno
men met een korte levensbe
schrijving.
Het boek verhaalt over het werken
in de loodsen van de pelbazen,
mosselboeren en oesterbaronnen,
over het leuren met zware manden
vis, over al die eenzame uren al
leen thuis en over de paar guldens
die de vissers vaak aan het einde
van de week in handen gedrukt
kregen. Verhalen over de sfeer
vroeger thuis en op het dorp, over
de kunst van het zeilen, over de
verre tochten der mosselvissers
naar de Waddenzee en België,
over de barre jaren van de crisis,
over de komst van de eerste mo
tortjes, over de ellende van de
oorlog en over de heldenrol die
sommige vissers speelden tijdens
de ramp van 1953.
In het boek zijn ongeveer 200 fo
to's opgenomen, waaronder de
haven van Tholen, de oesterput
van P. Baay in 1910, verkoop van
vis aan huis (Tholen, 1932), een in
aanbouw zijnde hoogaars bij Van
Duivendijk (1932), schaftend per
soneel van een Thoolse mossel-
loods (1937) en de TH 3 met de
vlag halfstok in Bergen op Zoom
(1953). Het boek telt 256 pagina's
en is voorzien van een verklarende
woordenlijst, alsmede een lijst
van bronnen en geraadpleegde li
teratuur.
Het eerste exemplaar van 'Vissers
verhalen over hun leven in de del
ta' wordt op 8 juni in Colijnsplaat
aangeboden aan oud-Zevibel
voorzitter en oud-gedeputeerde J.
van den Bos uit Tholen. De ge
luidsbanden met de gesprekken
worden tegelijkertijd overgedra
gen aan het Zeeuws Documenta
tiecentrum.
'Vissers verhalen over hun leven
in de delta' is een uitgave van De
Koperen Tuin te Goes. Gebonden
kost het boek f. 45,- en ingenaaid
f. 37,50. Het is vanaf 9 juni in de
boekhandel verkrijgbaar.
De nieuwe velden voor voetbalve
reniging Noad '67 uit Sint-
Philipsland naderen hun voltooi
ing. Deze week hoopt aannemer
Molhoek uit Sleeuwijk de werk
zaamheden - op het inzaaien na -
af te kunnen ronden. Vorige week
is begonnen met het karwei: het
voorziet in een nieuw hoofdveld
naast het hoofdveld en een nieuw
oefenveld. Dat laatste wordt 50 bij
70 meter en dat betekent een ver
betering ten opzichte van het hui
dige oefenveld dat minder groot
is. De velden worden aangelegd
volgens de richtlijnen van de
KNVB met drainage en verschra-
lingszand. In augustus of septem
ber wordt het gras ingezaaid zodat
met ingang van het volgend sei
zoen de velden bespeelbaar zijn
voor de 4 senioren elftallen en de
5 jeugdelftallen waarover Noad
'67 beschikt. Door de aanleg van
het nieuwe veld kan de vereniging
ook gaan denken aan de renovatie
van het bestaande hoofdveld. Tot
op heden was dat volgens voorzit
ter A. van Dijke niet mogelijk
omdat een opknapbeurtje bete
kent dat het voetbal enige maan
den stil komt te liggen. Het
huidige veld is in 1972 aangelegd.
Voor de renovatie heeft Noad
12.000 gulden van de gemeente
toegezegd gekregen. Dit bedrag
zou de club wel willen gebruiken
om de aanlegkosten van de nieu
we velden (100.000 gulden) te be
kostigen (als aflossing van de
lening), maar dat wil de gemeente
volgens de voorzitter niet toe
staan. "Het onderhoud zal eer
daags ook wel naar ons toeko
men", legt Van Dijke uit. Door de
contributie te verhogen van de 190
leden en sponsors aan te trekken,
hoopt Noad de touwtjes aan el
kaar te knopen. "Wij kunnen hier
niet even naar een bedrijf stappen
om te vragen of ze met 10.000 gul
den over de brug willen komen.
Zo eenvoudig ligt dat niet". De
nieuwe velden worden in twee ge
deelten aangelegd. Als alles mee
zit, worden ze deze week opgele
verd.
Over een aantal lichaamsdelen
schreven we al eerder wat Taai
praatjes. Thans is de kaak aan de
beurt.
Men onderscheidt de bovenkaak,
die onbeweeglijk is, in tegenstel
ling tot de beweeglijke onderkaak.
Dat is bij alle gewervelde dieren
het geval, behalve bij krokodillen.
Bij die dieren is de onderkaak on
beweeglijk en de bovenkaak be
weeglijk. De taak van de kaken is
malen of verkleinen van de spij
zen. Daarvan is de uitdrukking
ontstaan "de kaken roeren" voor
druk praten. Daartegenover staat
"met stijve kaken" in de beteke
nis van onverschrokken, brutaal,
boudweg, onbeschaamd. Iets met
stijve kaken beweren. Tegenwoor
dig is die uitdrukking verouderd
en vervangen door: met een strak
of stalen gezicht. De zegswijze
"alles door de kaken jagen" bete
kent verslinden, verbrassen en ver
kwisten. Het bevel eindelijk stil te
zijn en te zwijgen werd iemand
duidelijk gemaakt door het brute
"hou je kaken!" Als vergelijking
met een dreigende, open muil zegt
men in figuurlijke betekenis vaak
"de kaken van de dood" (en van
het graf). Vandaar: iemand red
den uit de kaken des doods (van
het graf, de hel). Die dreiging
spreekt eveneens mee in de uit
drukking "iemand in de kaken
zeilen". Betekenis: in zijn macht
komen.
Een enkele maal duidt men de
wang aan met het woord kaak.
Nog terug te vinden in de sa
menstelling kaakslag, het woord
dat in de plaats kwam van het veel
oudere kaaksmeet.
Een weinig meer gebezigde allite
ratie luidde "kaak bij koone" in
de betekenis van vlak naast elkaar.
Waarschijnlijk afkomstig van het
Engelse cheek by cheek. Andere
zegswijzen waren "iets tegen zijn
Begin mei werd in deze krant een
oproep geplaatst om medewer
king aan het onderzoek te verle
nen. "In tegenstelling tot onze
oproep op Goeree-Overflakkee
kregen we zeer weinig reacties,"
vertelt mevrouw Leijdesdorff van
de Universiteit van Amsterdam.
Ze is teleurgesteld, omdat het
haar bedoeling is Tholen en Sint-
Philipsland expliciet bij de ge
schiedschrijving van de ramp te
betrekken. "Maar," zo verzucht
ze, "je bent ervan afhankelijk of
mensen willen helpen. Zonder hen
gaat het niet. Misschien zijn wij
niet duidelijk genoeg geweest over
het feit dat we echt mensen nodig
hebben. Misschien dacht ieder
een: er zijn er genoeg, waarom
zou ik helpen. Maar als we alle
maal zo denken gebeurt er niets."
Mevrouw Leijdesdorff zegt echt
nog meer verhalen nodig te heb
ben. "Van gewone mensen, die
een paar uurtjes voor ons uit wil
len trekken om te vertellen over
wat ze hebben meegemaakt. Het
is toch ondenkbaar een geschiede
nis te schrijven zonder ook maar
één verhaal over Stavenisse te heb
ben gehoord! Misschien zijn men
sen ook bang dat wij hen in een
boek ten tonele zullen voeren als
duidelijk herkenbare mensen. En
hebben wij er niet genoeg op ge
wezen dat wij ons meer dan wie
ook bewust zijn van de noodzaak
tot privacy. Als wij alsnog mensen
kunnen geruststellen, dan wil ik
daar alles voor doen," aldus me
vrouw Leijdesdorff." Het gaat niet
alleen om de geschiedenis door de
ogen van hen die verantwoorde
lijkheden hadden voor het
bestuur van het eiland, maar juist
ook om het feit dat wij zo goed
weten hoe geschiedenis ook ge
maakt wordt door de gewone
daagse ervaring."
De ervaringen op de andere eilan
den zijn over het algemeen goed.
"Zelf was ik eerst beducht voor
een mogelijke culturele kloof tus
sen de studenten en de mensen die
bereid waren hun verhaal te vertel
len. Maar ik heb gelijk gehad
door te denken dat het feit dat
studenten zo gemotiveerd zijn, die
verschillen zou doen wegvallen.
Veel mensen vinden het leuk dat
iemand zo in zijn of haar verhaal
geïnteresseerd is. Zij ontdekken
hoeveel er te vertellen is, wat an
deren niet weten. En zij beschou
wen het als een opdracht mee te
werken aan de geschiedschrijving.
De eerste resultaten zijn voor de
buitenstaander - en dat ben ik -
fascinerend. Het blijkt dat er zo
veel is wat wij niet weten en wat
we alleen op deze manier te weten
kunnen komen. Ik hoop werkelijk
dat we nog veel meer te horen
krijgen," besluit mevrouw Leij
desdorff. Op 16 juni houdt zij,
voor het eerst na een jaar onder
zoek, een lezing in "het Zeeuws
Documentatiecentrum te Middel
burg voor de Nederlandse vereni
ging voor sociale geschiedenis.
Lezers die willen meewerken aan
het onderzoek van de Universiteit
van Amsterdam kunnen zich tele
fonisch opgeven bij de redactie
(01665-2752) of bij het Documen
tatie Centrum voor Nieuwste ge
schiedenis, O.Z. Voorburgwal
237, Amsterdam, tel.
020-5253006. In alle gevallen, ook
als het gaat om meer informatie,
wordt contact met u opgenomen.
Bij uitgeverij De Vuurbaak ver
scheen kortgeleden dr. Wesselings
tweede deel van 'De Afscheiding
van 1834 in Zeeland'. De auteur
heeft de verschijning van dit boek
helaas niet mogen beleven. Dit
boek begint met een 'ten geleide'
van dr. C. Smits, waarin deze te
rugkijkt op het leven en werk van
jyn beminde vriend dr. Wesseling.
iGok persoonlijk hebben we veel
contact gehad met dr. Wesseling
en hem leren kennen als een zeer
bescheiden en innemend man, die
de mening van anderen zeer wist
te respecteren.
Wesseling behandelt in zijn boek
Walcheren, Tholen, Schouwen-
Duiveland en Sint-Philipsland.
Hij opent met Biggekerke en Me-
liskerke, waar direct ds. Budding
op het kerkelijke toneel verschijnt.
Wesseling is erin geslaagd om
toch weer nieuwe dingen van deze
wonderlijke figuur boven water te
halen. Daarna krijgt Middelburg
uitvoerig aandacht. Wesseling
neemt ons mee naar Willem
Brombacher, Lankhorst, Klijn,
Middel, de Antitogabeweging, de
gemeente onder het kruis en de
buitenplaats van Versluis op Sint-
Jan ten Heere (één van de bolwer
ken van de Ledeboerianen).
Wat betreft Schouwen-Duiveland,
krijgen we eerst te doen met Dirk
van Farowé, de 'manager' van
Nieuwerkerk. Dan komen we te
recht bij Sterkenburg en een stuk
je landverhuizing. Via Haamstede
komen we in Zierikzee, waar in de
rumoerige tijd der scheiding ook
nogal veel gebeurd is.
Op Tholen komen we eerst in Oud
Vossemeer, \yaar Wesseling ons
■uitvoerig bepaalt bij Jan de Later
en Jan van Hiele, alsmede de pre
dikanten H. van den Oever en C.
Kloppenberg. Ook de stad Tholen
heeft een rijke historie. Bij Poort
vliet, Scherpenisse, Sint-
Maartensdijk, St. Annaland en
Stavenisse is het allemaal wat be
knopter, omdat uit die tijd niet
zoveel bewaard bleef. Wat betreft
Sint-Philipsland is de geschiede
nis bekend. Wesseling beperkt
zich tot een korte samenvatting
van wat reeds uitvoerig over deze
gemeente gepubliceerd is.
De stijl van Wesseling leest pret
tig; er is een vakman uit het on
derwijs aan het woord en de soms
wel heel persoonlijke opmerkin
gen geven aan dit boek toch wel
een heel eigen sfeer. Over ds. Le-
deboer schrijft Wesseling (pag.
159) dat deze 'overal heentrok om
waar het maar even kon gemeen
ten te stichten...' Maar dit was
juist niet het geval! Zijn kerkelijk
standpunt sprak over schuld en te
rugkeer tot de kerk van vóór 1816.
Vooral in Zuid-Holland, waar Le-
deboer woonde, zijn gemeenten
nauwelijks van de grond geko
men. Maar al met al dus voor de
liefhebbers een waardevolle uitga
ve. De uitgever had wat mij betreft
best wat minder mogen schrap
pen! Het boek telt bijna 300 blad
zijden en de prijs is 59,
J.M.V.
Stadswandelingen. In de maan
den juni, juli en augustus worden
op maandag, woensdag en don
derdag wandelingen door de bin
nenstad van Goes georganiseerd.
Vertrek om 14.00 uur vanaf het
stadhuis op de Grote Markt. Op
18 en 25 juli en op 8 en 15 augus
tus zijn er 's morgens om half elf
extra wandelingen.
kaken slaan". Gezegd van iemand
die gulzig het eten naar binnen
werkte en inslikte. En "iets op
zijn kaak slaan". Met andere
woorden zich iets onrechtmatig
toeëigenen of achterhouden, in
zijn zak steken om iets te ver
duisteren.
Kaken in de betekenis van wangen
komt voor in het nog altijd dik
wijls gebezigde "het schaamrood
stijgt (slaat, vliegt) hem naar de
kaken". In Vlaanderen: mee roo
kaken staan. Eveneens in "kaken
gelijk appelen" voor een gezonde,
rode gelaatskleur hebben en in
"kaken gelijk een trompetter"
om dikke, bolle wangen aan te
duiden. Daartegenover staat: hol
le, magere, ingevallen kaken,
vooral gezegd van oude of zieke
mensen.
Wat vreemd doet daarom de zegs
wijze aan "hoe dikker beurs, hoe
magerder kaken". Waarschijnlijk
afkomstig van hoe rijker, hoe gie
riger. Schertsend vergeleek men
iemands billen wel met kaken.
"De kaken zonder neus". "Hij
zal het met de kaken van zijn gat
mogen aannemen". Hij zal het
nooit krijgen. Ogier: "De kaken
zonder neus kussen" in zijn
klucht "Belachelijk misverstant
ofte boere geck". Willem Ogier,
Vlaams letterkundige, geboren
1618 en overleden in 1689 in Ant
werpen.
Een kies werd vroeger een kaak
tand genoemd. Vandaar iemand
een kaaktand lossen voor iemand
teveel laten betalen, afzetten.
Een geheel andere betekenis van
kaak is schandpaal, klein schavo.t,
rechtspilaar. In het algemeen een
verhevenheid waarop voorheen
booswichten of misdadigers tot
straf te "pronk" werden gezet.
Volgens sommigen was de kaak
oorspronkelijk in de rechtspleging
een vat of ton. Waarschijnlijker is
echter dat het een soort stellage of
stelling was en niets met een ton te
maken had. Al te vinden in het
Midden-Nederlandse woorden
boek van Verdam: "Cake, kake,
caec is een schandpaal met een
breed bovenvlak, waarop misda
digers te pronk worden gezet".
Vandaar "iemand op de kaak zet
ten (stellen)". Een schandelijke
straf. Op de kaak werd men in het
openbaar gebrandmerkt, gege
seld, verminkt of geschopt (met
de schopstoel), vaak openlijk
bespot door toeschouwers. Nog
altijd bestaat de uitdrukking "op
de schopstoel zitten" in de beteke
nis van altijd de kans lopen ont
slagen of verjaagd te worden.
Vergelijk: het hoekje waar de sla
gen vallen. Later veranderde de
zegswijze in "iets of iemand aan
de kaak stellen". Ook thans nog
algemeen gebruikelijk voor ie
mand openlijk wijzen op een ver
keerde manier van handelen.
Iemand hekelen, bespotten, te
schande maken. Een strenge en
onmenselijke straf was met een
oor aan de kaak te worden gespij
kerd. In tegenstelling daarmee
ontstonden de zegswijzen "zijn
oren mogen schudden dat ze klap
pen" voor: met opgeheven hoofd
onder de mensen mogen komen,
geen kwaad gedaan hebben, en
"nog met de oortjes kunnen klap
pen", zuiver, van onbesproken ge
drag zijn.
Kees Schot stamt - hoe kan het an
ders - uit een vissersgeslacht.
"Mijn vader moest een keer voor
de kantonrechter komen omdat ik
eigenlijk nog drie maanden naar
school moest. Maar hij betaalde
toen drie rijksdaalders boete en zo
werd ik visser. Dat heb ik gedaan
tot 1965. Ik was altijd garnalen-
visser. De kotter Tholen 1, dat was
onze boot. We waren met twee
man aan boord en 's zondags
nachts voeren we altijd uit, zoals
iedereen. Maar in 1965 vond ik
het zo slecht in de visserij - en je
moest zo hard werken voor je geld
- dat ik, toen ik een aanbod kreeg
van de KZHMRS, dat maar heb
aangegrepen. De kotter heb ik
toen aan Piet Baay verkocht," ver
telt Schot.
"Toen ik ja gezegd had op de
vraag van inspecteur De Jong be
tekende dat wel, dat ik moest ver
huizen naar Burgh. Daar
woonden we naast de machinist
van de reddingsboot. Wij waren
de vaste bemanning aan boord,
maar als we moesten uitvaren wa
ren er ook vrijwilligers bij (zoge
naamde opstappers). Met zeven
mensen waren we voltallig. Wij
hadden trouwens vanaf 1972 de
eerste vrouwelijke opstapper aan
boord, Corrie van der Have. Ze
was verpleegkundige.
C. Schot bij het monument met oud-minister mevr. Gardeniers die de onthulling verrichtte.
De reddingsboot president Jan Leis waarop schipper C. Schot heeft gevaren.
Natuurlijk kon je als schipper wel
varen, maar je moest ook iets we
ten van EHBO. En ik kreeg ook
een brandweeropleiding. Nee,
schadelijke stoffen en dergelijke
nog niet, dat was toen nog niet zo
aan de orde. Dagelijks ging ik
rond acht uur naar boord, voor
onderhoud en zo. Eens per maand
werd een oefening gehouden, dan
probeerden we de boot helemaal
goed uit. Meestal gebeurde dat in
de geulen van de Banjaard.
Als kapitein van een reddingsboot
heb je een vreemde dienst. Soms
heb je een maand lang niets te
doen, en dan weer ben je dagelijks
in de weer. Je bent wel altijd ge
bonden. Er was toen namelijk
nog geen oproepsysteem en dus
moest je in de buurt van de tele
foon blijven," zegt Schot. "Maar
eens in de maand hadden we een
vrij weekend," vult zijn vrouw
aan. Ook zij was sterk betrokken
bij het werk van haar man. Als er
hulp geboden moest worden stond
de telefoon roodgloeiend. Geluk
kig was de bemanning meestal
snel bij elkaar geroepen.
"Of ik weieens bang was? Eigen
lijk nooit, maar ik was natuurlijk
al schippersvrouw en ik heb ver
trouwd op de deskundigheid van
m'n man," vertelt mevrouw Schot.
Dat haar man in zijn bijna twintig
jaar durende loopbaan ongeveer
500 mensen heeft gered, bekijkt
ze nogal nuchter. Kees Schot
kreeg daarvoor wel een medaille
van de maatschappij. De grootste
redding die hij in zijn logboek
heeft is het weghalen van de
23-koppige bemanning van een
sportvissersboot waarvan de mo
tor kapot ging.
Schot's schip de President Jan
Leis (een dubbelschroef motor
reddingsboot) was sinds 1930
gestationeerd in Hoek van Hol
land en kwam in de zeventiger ja
ren naar Schouwen toe. In 1984
werd de boot vervangen door de
Koningin Beatrix. Dat nieuwe
schip ligt nog steeds op station bij
Neeltje Jans. De Jan Leis is terug
gebracht naar Hoek van Holland
en staat daar op de wal, in feite
dus ook een monument voor de
redders.
De reddingen op zich hebben in
de loop van de eeuw natuurlijk
een ander karakter gekregen. Red
dingen na strandingen, zoals men
heel vroeger meemaakte, waren
voor kapitein Schot niet meer aan
de orde. Hij voer met zijn beman
ning meer in de zomermaanden
uit dan bij herfst- of winterstor
men. "Je hebt bijvoorbeeld va
kantiegangers die voor de grap
bellen. Dan ga je zoeken, daar
valt nu eenmaal niets tegen te
doen. De surfers en de zwemmers
vormen nu een groot deel van de
slachtoffers. Bij hen spelen onder
koeling en angst een hele grote
rol.
Of de mensen altijd dankbaar wa
ren? Als een mens in paniek is,
reageert hij dikwijls heel vreemd.
We hebben weieens twee mensen
van een boot gehaald die niet zei
den dat er nog twee vrouwen aan
boord waren! Eén geval van dank
baarheid kan ik wel noemen. Dat
betreft een Belgische meneer die
we uit een open sloep hadden ge
red. Hij organiseert af en toe mo
deshows en dan is de opbrengst
bestemd voor de reddingsmaat
schappij," vertelt Schot.
"Vele keren moet een reddings
boot in het geweer korpen door de
onkunde van de mensen. Want
i
meer dan eens gebeurden er bijna
ongelukken omdat de benzine op
was, of omdat het kompas niet in
orde was. En dan kan men ook in
de problemen raken."
Maar reddingen gebeuren niet al
tijd op het water. De boot werd
ook wel geroepen bij gewonden
op het strand. Dan voer de huis-,
arts van Haamstede mee en met
een hulpboot die goed bij het
strand kon komen werd het slacht
offer opgehaald. Men voer ermee,
naar de punt, waar dan de ambu
lance gereedstond. Ook met de
misdaad kreeg de bemanning te
maken, want eens moesten ze op
het strand bij de vuurtoren van
Haamstede enkele personen op
pikken, die met een in Rotterdam
gestolen boot tegen een palenrij
waren gevaren.
De stormvloedkering heeft weer
nieuwe gevaren gebracht voor al
les, wat zich in de directe omge-"
ving van dit staaltje van technisch
vernuft bevindt. Er staat namelijk
een erg sterke stroming tussen de
pijlers. En al is - ter voorkoming
van ongelukken - een veilig-
heidslijn aan beide zijden van de
dam aangebracht, toch gebeurt er
weieens wat. Dan moeten de hui
dige redders, varend op de Konin
gin Beatrix en de Harder, in actie
komen.
Want de bemanning is bereid om
met dezelfde inzet als al hun voor
gangers hulp te bieden. Zo waren
ze betrokken bij het tragische on
geval met de veerboot Harold of
Free Enterprise. Hoewel een red
dingsdienst een 'vaste route'
heeft, komt de bemanning overal
in actie waar men nodig is. Als
een eerbetoon aan al die hulpver
leners is in Burghsluis door oud
minister mevrouw M. Gardeniers-
Berendsen en Kees Schot een mo
nument onthuld. Het laat het sil
houet zien van een redder,
compleet met zuidwester, uit
gespaard in een granieten zuil.
Het kunstwerk werd gemaakt
door Miems van Citters.
Voor Kees Schot uit Tholen is het
reddingswerk verleden tijd. Hij
gaat zo af en toe weer een dagje
mee vissen, want het bloed kruipt
toch waar het niet gaan kan.