EEVLIETSCHOOL Wat is nou eigenlijk een sprookje?
BBS
Repel
steeltje
6
EENDRACHTBODE
Donderdag 1 maart 1984
Hans en Grietje
f%s\5
v>iVi (KiL I
/;vf.t'W'rjj timAffijmii41 lA
Roodkapje
De Bremerstadsmuzikanten
Strohalm, boont
je en kooltje vuur
Kennen jullie de
sprookjes?
De
aardmannetjes
Een modern
sprookje
De gouden gans
Raadsel:
tea
(Hl
t=o
ÖD
Verhaaltje van
Kleinduimpje
Roodkapje
De gelaarsde kat
De Kabouters
De zeven geitjes
Puzzelhoekje
T-
BEUKEN
Ter gelegenheid van de 40ste
jaargang van de
Eendrachtbode presenteert
zich deze week
c n w e
Allemachtig, dat wordt smullen,
zei Hans, toen ze tussen de bo
men ineens het knabbelhuisje
van de heks gewaar werden.
Het dak is allemaal van koek, zei
Grietje. En die ramen, dat lijkt
wel suikergoed..
Uitgehongerd als ze waren,
aten ze dat het een lieve lust
was. Koek, chocola, marsepein,
drop....zoveel lekkers hadden
ze nog nooit gezien.
De enigen, die niet zo blij waren
met al die zoetigheid, waren de
kiezen. Hebben we ons nou
daarvoor drie keer op een dag
laten poetsen? zeiden ze. Ge
lukkig waren Hans en Grietje
heel moe van al dat snoepen
geworden. Zo moe, dat ze in
slaap vielen.
Opeens schrok Hans wakker.
Hij gaf Grietje een duw. Maar ze
zagen niets. Toch moest er ie
mand zijn, want ze hadden iets
gehoord. Toen kwam de heks.
Die nam hen mee naar binnen.
Ze moesten in de oven. Maar
Grietje gaf de heks een por.
Toen viel die in de oven. Hans
en Grietje zijn toen gauw naar
huis gegaan.
Peter
iV
tï.m-vvv i /fc-lrfr
liv f)< uuu uil, 4
i.tUlAlJ
/V vcTN/U
"'lp1; P=n ITT', li
openbare lagere
Kinderen uit de eerste en de tweede klas deden hun zegje:
Een verhaaltje, dat niet deugt.
Iets, wat niet bestaat.
Als je een sprookjesboek hebt, dan staat daar een
sprookje in.
Een sprookje is iets wat niet echt is.
Een sprookje is een verhaal over iets, wat niet bestaat.
Het is soms heel spannend en soms niet.
Een sprookje is een verhaal, dat altijd goed afloopt.
Reeds eeuwen bestaat er een school te Poortvliet, men denkt zelfs
nog voor de Reformatie. De gemeenteschool, die velen nog ken
nen uit hun eigen schooltijd, is gebouwd op het voormalig kerkhof
aan de oostzijde van de Hervormde kerk. Deze school werd op 4
juni 1877 officieel in gebruik genomen. Er waren drie lokalen en
drie leerkrachten. In 1912 werd de school grondig verbouwd,
aangezien het aantal leerlingen gestaag groeide. In 1955 was
iedereen het er over eens, dat de openbare school dermate ver
ouderd was, dat men aan nieuwbouw moest gaan denken. Het
oude gebouw, met uitzondering van het gymnastieklokaal, zou
worden gesloopt.
Onze nieuwe school, aan de Julianastraat 1werd op 10 september
1963 officieel in gebruik genomen en na de zomervakantie van
1979 kwamen we met de openbare kleuterschool 't Wantenwever-
tje onder één dak. Gezamenlijk werken we aan een evenwichtige
ononderbroken ontwikkeling van onze leerlingen, daarbij ge
steund door het Regionaal Pedagogisch Centrum Zeeland.
Aan 't Wantenwevertje is één hoofdleidster verbonden, te weten
mevr. M.M. Havermans-Mosselman. Aan de Eevliet werken drie
leerkrachten te weten: Mevr. M.L. Vroege-van de Weerd in klas 1-2;
Dhr. L. Paape in klas 3-4; Dhr. J.H. Kers in klas 5-6, tevens hoofd
van de school. Aantal leerlingen kleuterschool 29, lagere school
65.
Voor deze krant hebben we door de hele school heen gewerkt aan
het project: Sprookjes.
Op vele manieren is er aan gewerkt:
Sprookjes voorlezen; sprookjes uitspelen; liedjes over sprookjes
zingen; knip- plak- en tekenwerkjes; sprookjes navertellen en na
schrijven; kijkdozen over sprookjes maken; kleurplaten van
sprookjes kleuren; stripverhalen van sprookjes maken; hoorspel
letjes van sprookjes maken; zelf sprookjes bedenken.
Een klein gedeelte van het resultaat staat in deze Eendrachtbode.
Qr. öböwt cio4
j VKXMJJ-
P-u-
Op een dag zei Roodkapjes
grootmoeder: Roodkapje, oma
is ziek. Wil jij iets voor mij doen?
Natuurlijk wil ik dat. Toen ging
zij op weg. Ze kwam bij het bos.
Toen zei de wolf: trek maar aan
het touwtje. De wolf at Rood
kapje op. Toen kwam de jager,
die schoot de wolf dood. De ja
ger maakte de buik open en
grootmoeder en Roodkapje
kwamen eruit kruipen. Toen
leefden zij nog lang en geluk
kig Roel
Er was eens een ezel, die zak
ken meel naar de molen moest
dragen. Op zekere dag was hij
heel moe, hij dacht ik word
oud. De baas merkte het ook
en zei, dat hij hem morgen
naar de slager zou brengen. De
ezel huiverde en dacht: ik loop
weg. De volgende morgen
was hij op weg, hij ging naar
Bremen, om stadsmuzikant te
worden. Onderweg kwam hij
een hond tegen en vroeg:
"Wat is de eer" De hond zei:
"Ik ben een jachthond en ik
ben te oud om te jagen". De
ezel zei "Ga mee naar Bremen
daar kun je stadsmuzikant
worden Samen gingen ze op
pad Op weg kwamen ze een
kat en een haan tegen. De ezel
vroeg aan de haan: "Wat is
er?". "Ik ben weggestuurd,
en de kat ook'Ga mee naar
Bremen", ze! de ezel. Ze gin
gen allemaal op weg, kwamen
door een groot bos en ver
dwaalden. Toen de haan een
lichtje zag, kraaide hij luid De
ezel zei: "Kom op we gaan
erheen". Dat deden ze. Toen
ze bij het huis aankwamen zei
de ezel: 'Ik kijk wel evenDe
haan vroeg: "Wat zie ie
grauwtje?". "Ik zie vier rovers
en een tafel vol heerlijk eten.
Ik heb een idee, ik ga hier
staan, de hond gaat op mijn rug
staan, de kat op de rug van de
hond en de haan op het hoofd
van de kat Zo gezegd zo ge
daan. Plotseling schreeuwden
ze wat ze konden. De rovers
vluchten. De dieren Hepen
naar de tafel toe en begonnen
heerlijk te eten Eén rover was
stilletjes teruggegaan. Die
schrok zo, dat de dieren hem
niet meer terug hebben ge
zien.
Remco
In een huisje, woonde een oud
vrouwtje.
Op een dag zei ze tegen zich
zelf: Ik heb nog een potje met
bruine bonen. Die ga ik maar
eens lekker koken. Eerst de ka
chel maar eens aanmaken. Hé,
die houtjes krijg ik niet aan met
één lucifertje. Nou, dan doe ik
er maar strohalmen onder.
De bonen in het pannetje, wat
water erbij en het pannetje op
het vuur. Maar één strohalm
was ernaast gevallen en uit het
pannetje viel ook één boontje.
En uit de kachel viel nog een
vuurkooltje. Het kooltje zei
tegen de anderen: Wij gaan de
wijde wereld in. Ze gingen op
pad. Maar opeens konden ze
niet verder. Ze stonden voor
een beek. Strohalm ging in zijn
volle lengte over de beek liggen
en kooltje ging er het eerst over.
Strohalm brandde door en
kooltje zakte naar de bodem.
Boontje moest zo lachen, dat hij
uit elkaar barstte. Een reizende
kleermaker naaide de boon
weer aan elkaar. En van die tijd
af, hebben alle bonen een
zwarte naad in het midden.
Andrea
1Waar ging Roodkapje naar
toe?
2. Wat kreeg Sneeuwwitje van
haar stiefmoeder, waardoor ze
vergiftigd werd?
3. Hoe heet de man, die Pino-
kio maakte?
4. Wat strooide Hans op de
weg?
5. Hoeveel prinsessen komen
ervoor in het sprookje van de
stukgedanste schoentjes?
6. Hoeveel honden komen er
voor in de Tondeldoos?
7. Hoeveel prinsen werden er
veranderd in witte zwanen?
8. Wie was niet uitgenodigd op
het feest van de schone slaap
ster?
9. Hoeveel broertjes en zusjes
had klein Duimpje?
10. Hoe heten de zeven geitjes?
Er was eens een schoenmaker,
die zo arm was, dat hij maar net
eten kon kopen en een stuk leer
om schoenen van te maken. Op
een dag had hij een paar
schoenen gemaakt en verkocht
en hij ging 's avonds tevreden
naar bed. Toen hij de volgende
morgen weer aan het werk wil
de gaan waren de schoenen al
klaar. Hij ging dat direct tegen
zijn vrouw zeggen. Al gauw
kwamen er klanten, die de
schoenen voor veel geld wilden
kopen. Zo kon de schoenmaker
een groter stuk leer kopen. Van
dat leer kon hij twee paar
schoenen maken. De schoen-
maker wilde graag weten, wie
de schoenen maakte en hij
sprak met zijn vrouw af, dat hij
naar bed zou gaan en dat zijn
vrouw op zou blijven om te kij
ken wie de schoenen maakt.
Zijn vrouw verstopte zich
achter het gordijn en zag twee
kleine mannetjes, die aan het
schoenen maken waren. Het
waren aardmannetjes. Binnen
korte tijd waren twee paar
schoenen af. Toen ze de vol
gende morgen aan het ontbijt
zaten, vertelde ze haar man,
wat ze gezien had. Hij liep snel
naar de werkplaats om naar de
schoenen te kijken. Weer ver-
kochtxhij ze voor veel geld. Die
dag kocht de schoenmaker leer
voor drie paar schoenen. De
vrouw van de schoenmaker had
die dag kleine kleertjes ge
maakt. Toen de schoenmaker
naar bed ging en zijn vrouw de
kleertjes op de tafel had gelegd,
ging ze weer achter het gordijn
staan. De aardmannetjes waren
zo blij met hun nieuwe kleertjes,
dat ze nog drie paar schoenen
maakten en gingen toen weg.
De vrouw en de schoenmaker
waren toen nooit meer arm en
ze leefden nog lang en geluk
kig.
Wiltina
Er waren eens een vader en
een moeder. Ze hadden
twee kinderen. Ze woonden
aan de rand van het dorp.
De vader was timmerman.
Op een droevige dag had
vader geen werk meer. De
kinderen waren verdrietig,
dat vader geen werk meer
had.
Zo gingen er maanden
voorbij. Op een avond gin
gen vader en moeder naar
bed. Toen verscheen er een
fee. Die zei: Vader, jij mag
één wens doen. En vader
zei: Ik wou, dat ik weer werk
had. Net op dat ogenblik
ging de telefoon. En jawel
hoor, er was een baasje aan
de telefoon. Hij zei: Je mag
bij mij werken. Vader en
moeder dansten in het rond
en zij leefden nog lang en
gelukkig.
Iris.
Er was eens heel lang geleden
een gouden gans.
Die woonde bij een boer in Af
rika.
Op een dag had de boer verge
ten, het hek dicht te doen.
Toen liep de gouden gans weg.
De volgende morgen werd de
boer wakker. Hij deed gauw zijn
kleren aan.
De boer heette Hans en zijn
vrouw heette Marie.
Zijn vrouw schreeuwde hard:
Boer, boer, de gouden gans is
weg.
De boer kwam zo gauw moge
lijk.
Maar de gouden gans was de
wijde wereld ingegaan.
De boer ging hem zoeken.
Daar zag hij de gouden gans bij
een brede sloot, maar er was
geen brug.
De boer gleed uit en viel in de
sloot.
Toen de boerin hem niet meer
zag, riep ze: Boer, boer, waar zit
je?
Hier in de sloot, boerin, haal me
er eens uit.
De gouden gans was ontsnapt.
De boerin haalde een touw van
de muur en gooide het in de
sloot.
De boer was gered door zijn
vrouw. Toen ging hij de gouden
gans weer achterna.
Op het nippertje kreeg hij hem
te pakken. Hij nam hem mee
naar huis en gaf ee<i groot
feest.
De vrouw deed het hek stevig
dicht en gaf de gouden gans
eten.
Mariëlle
Er vielen dikke stenen, die
dansten zonder benen, maar
die, toen het dansen uit was
niets werden dan een wa
terplas.
to
il
1. Wie waren er bij Sneeuw
witje?
2. Sneeuwwitje is een....
3. Wie wilde de 7 geitjes ope
ten?
4. Een ander woord voor
steekspel is
5. Een meisjes zo wit als
sneeuw is
6. Het grootste mens uit een
sprookje?
7. Wie staat eraan het hoofd
van een land?
8. Ander woord voor dwerg?
9. Het sprookje van de moeder
de...
10.12 maanden is een
11Hoeveel geitjes waren er?
In het blauwe vak ontstaat een
bekend sprookje.
Gerrie.
7f h \j v li r. tt>l 7 i U d"
Kleinduimpje was een zeer
slim mannetje. Hij strooide
kiezelsteentjes en broodkrui
mels en verwisselde kroontjes,
zodat de reus zijn eigen kinde
ren opat. Toen de reus sliep,
trok hij de zeven mijls laarzen
van de reus aan en ging ermee
naar huis. Ik zeg altijd, wie niet
sterk is moet slim zijn, vind jij
ook niet.
Jan Willem
Wie loopt daar vrolijk door
het bos?
Warempel, het is Roodkap
je-
Wie sluipt daar over het
zachte mos?
't Is de wolf, op zoek naar
een hapje.
Grootmoe heeft een koutje.
Ze dacht: Is Roodkapje
daar?
Trek maar aan het touwtje.
De wolf at haar op met huid
en haar.
Vlug dook de wolf in bed.
En trok Grootmoes nacht
pon aan.
Daarna het mutsje opgezet
Toen zag hij daar Roodkap
je staan.
Ook Roodkapje werd opge
geten.
En de jager in het bos?
Hij hoorde Roodkapjes
angstige kreten.
En hij schoot er maar op los.
De buik van de wolf sneed
hij open.
Roodkapje en grootmoe
kwamen eruit gekropen.
Denise.
i Ik ken een worst, die lopen
J kan, die eten, praten, drin-
j ken kan. Ken jij die worst?
i Zeg het me dan.
Er was eens een molenaar, die
toen hij stierf al zijn bezittingen
naliet aan zijn drie zonen. De
oudste nam de molen over,
daar had hij recht op. De twee
de zoon erfde de twee trek
paarden en de derde kreeg een
pakhuis-poes, die kon praten.
De derde zoon kreeg al gauw
plezier in de poes. De kat zei
tegen de molenaarszoon, dat
hij een mooi edelmanpak, een
mooi zwaard en stevige laarzen
wilde hebben. De molenaars
zoon kocht van zijn laatste dui
ten wat de kat van hem vroeg.
Toen zei de kat, dat hij hem zou
helpen een fortuin te verdienen.
Ze trokken de wijde wereld in.
De kat ging naar de koning en
zei: "Alstublieft, van edelman
Carabas". De Koning wilde Ca-
rabas weieens ontmoeten. Ze
spraken af bij de rivier. Carabas
zou daar zwemmen. De volgen
de morgen zwom Carabas al
toen de koning eraan kwam.
Plotseling riep de kat: "Help,
help, help zijn kleren zijn ge
stolen. De koning gaf hem di
rect nieuwe kleren. Samen re
den zij weg. Intussen liep de kat
vooruit en hij zei tegen de boe
ren op het land "Als de koning
je wat vraagt, zeg je alleen van
heer Carabas, anders loopt het
slecht met je af". Toen de ko
ning voorbij kwam en aan de
boeren vroeg: "Van wie is dat
land?" Stotterden de boeren:
"Van heer Carabas". De koning
vond de akkers van heer Cara
bas prachtig. Even later vroeg
de koning of heer Carabas met
zijn dochter wilde trouwen. Dat
wilde heer Carabas wel. Dus
trouwden ze en ze leefden nog
lang en gelukkig.
Corné
Er waren eens drie kabouters.
Ze heetten: Pietje, Pieter en
Pieterklaas.
Ze hadden allemaal een huisje.
Er waren ook een stel muizen.
Die woonden onder de grond.
Ze plaagden de kabouters.
Ze groeven onder de grond een
gat in het huisje van de kabou
ters.
Zo kwamen ze binnen en toen
was het hele huis kapot.
De kabouters moesten toen een
ander huis maken van hout.
Toen zei Pieter tegen de mui
zen: Ik weet wat. Willen jullie de
bomen voor ons doormidden
eten? We hebben hout nodig..
Ja hoor, dat willen we wel.
Kom dan maar mee. Er stonden
tien bomen. Die knaagden de
muizen door.
Zo werden ze vriendjes. De
muizen maakten de huisjes van
de kabouters niet meer kapot.
Dat was heel fijn. Ze leefden
samen nog lang en gelukkig.
Ronald
Moeder moest even bood
schappen doen. Kijk goed uit,
dat de wolf je niet opeet, zei ze
tegen de geitjes.
De wolf kwam, zette zijn voet
voor' de deuir en zei: Ik ben je
moeder. De geitjes zeiden: Jij
bent moeder niet, die heeft witte
voeten. Toen deed de wolf zijn
poten in het meel. Hij sprong
naar binnen en at zes geitjes
op. Er zat één geitje in de klok.
Toen moeder thuis kwam zei
het geitje: De wolf heeft zes
geitjes opgegeten. Ze zagen de
wolf en sneden zijn buik open
en de zes geitjes kwamen eruit.
Ze hebben er stenen ingedaan
en ze hebben de buik weer
dichtgedaan. Toen werd de
wolf wakker, hij had dorst. En
toen hij ging drinken, viel hij in
het water.
Johnny
Hoorspel geschreven door
Liesbet
Rollen:
M molenaar (opschepperig)
K koning (praat overdreven
deftig)
D molenaarsdochter (beetje
bang)
R repelsteeltje (grappig man
netje)
H heraut
M Goedenmiddag majesteit.
K Dag molenaar.
M Ik ben de belangrijkste man
van het hele dorp. Ik maal het
meel om brood van te bakken.
K Zo, zo, zo, zo.
M Nu u er toch bent, wil ik u iets
wonderlijks vertellen.
K Ik luister
M Ik heb een dochter, die van
tarwestro gouddraad spint.
K Dat wil ik wel eens zien. Als ze
vannacht die kamer vol goudd
raad spint, trouw ik met haar.
M Oei, oei.
K Maar als ze het niet kan, gaat
haar hoofd eraf.
M Maar kon
K Geen gemaar. Je mag een
koning niet tegenspreken.
D Wat moet ik doen, wat moet ik
doen? Vader altijd met zijn op
schepperige verhaaltjes. Mijn
laatste uur is geslagen.
R Dag meisje.
D Wie, wat....O, dag klein man
netje. Wat kom je doen?
R Ik kom je helpen. Wat krijg ik
van je als ik gouddraad voor je
spin?
D Nou ehmijn ring.
R Aangenomen.
D Wat een mooi gouddraad.
Dank je wel mannetje.
K Wat een mooi draad meisje.
D Mag ik nu met je trouwen?
K Nee een koning gaat niet over
één nacht ijs. Spin eerst deze
kamer vol draad.
D Daar zit ik weer
R Ik ben weer gekomen om je te
helpen. Wat krijg ik van je?
D M'n halsketting.
R Ik ben al bezig.
D Kan ik nü met u trouwen?
K Een koning gaat niet over
twee nachten ijs. Spin die ka
mer nog maar vol.
D Misschien komt het mannetje
weer.
R Ja hoor. Wat krijg ik van je?
D Ik heb niets meer.
R Dan krijg ik je eerste kindje.
D Ik zal wel moeten.
K Ik trouw met je.
D Oh, dank je wel.
D Wat ben ik blij met m'n eerste
kindje.
R Ik kom hem halen.
D Dat kan niet hoor!
R Goed, als je binnen drie da
gen mijn naam weet, mag je
hem houden.
D Heet je Arnold, Koos, Ronald,
Hans of Arie?
R Allemaal mis.
R Rob of Frank?
R Nee en nee.
D Joris of Florijn?
R Mis.
D Alex?
R Mispoes.
H Ik weet de naam.
D Vertel op.
H Ik reed door het bos en hoor
de:
Ik brouw bier,
niemand kent me hier,
niemand weet, dat ik Repel
steeltje heet.
D Dank je wel heraut.
R En
D Ehh....Roderikus, Rembran-
dius?
R Nee.
D Repelsteeltje misschien?
R Hoe weet je dat?....Grmbllst.
1mede-klinker
2. verlaagde toon
3. europeaan
4. ent
5. volksgroep
6. hijswerktuigen
7. slot
8. doorn
9. handvat
10. Zeeuws voorlaatste
11even
12. oude lengtemaat
13 klinker
5_
h>_
lö
l!_
U-.
IV—-
HERKOMST. Beuken komen
voor in de gematigde luchtstreken
van het noordelijke halfrond. De
beuk is een vrij grote boom, die
een hoogte van 30 m of meer kan
bereiken en. met name in bosver-'
band. cilindrische stammen
vormt. Men vindt de boom in Eu
ropa. Klein-Azië. Iran. In hel
oosten van Noord-Amerika.
Zuid-Canada en Florida.
KENMERKEN. Beuken is wit
achtig tot lichtbruin en na het sto
men roze getint. Het heeft een
opvallende groeiringtekening en
karakteristieke vlekken. Het hout
is rechtdradig m'et een fijne nerf
en een gelijkmatige structuur. Het
is matig zwaar.
EIGENSCHAPPEN. Beuken is
gemakkelijk in te drogen, maar
neigt daarbij tot kromtrekken. In
droge toestand werkt het bij wis
selende luchtvochtigheid vrij
sterk. Het is gemakkelijk te be
werken en leent zich goed voor
draaiwerk. Het is onder stoom
zeer goed te buigen en levert een
uitstekend fineer. Beuken is niet
duurzaam en is - tenzij het is ver
duurzaamd - ongeschikt voor
buitentoepassingen.
TOEPASSINGEN. Beuken is in
Europa, tezamen met eiken, de
meest gebruike loofhoutsoort en
heeft talloze toepassingsmogelijk
heden. Het is uitstekend meubel
hout en wordt vooral gebruikt
voor gedraaide en gebogen on
derdelen van stoelen.
Het wordt verder verwerkt tot
keukengerei en allerlei andere
huishoudelijke voorwerpen. Het
is verder een goede houtsoort voor
vloeren, speelgoed, drempels,
traptreden, pallets enz.
Het wordt ook veel tot multiplex
verwerkt.
IMPREGNEREN
Hoewel naaldhoutsoorten als vu
ren en grenen redelijk bestand
zijn tegen weersinvloeden kan de
duurzaamheid nog sterk worden
verhoogd door een proces van
impregneren. Hierbij wordt onder
druk in vacuüm-ketels het hout
als het ware doordrenkt met be
paalde impregneermiddelen
(zoutmengsels, creosootolie e.d.).
Na een impregnering verkrijgt
naai ifcout een levensduur van ze
ker 30jaar bij buitentoepassingen.
Bij alle houtsoorten verdient het
aanbeveling te verhinderen dat
water zich in de verbindingen kan
nestelen. Bij de constructie dient
hiermee rekening te worden ge
houden. Het hout kan door de in
werking van zon en wind wel ver
weren. Dit is in de meeste gevallen
geen enkel bezwaar: het tast de
kwaliteit van hout niet aan.
Naaldhout is een gemakkelijk
verkrijgbaar constructiemateriaal
voor heel veel toepassingen bui
tenshuis. Het is taai, sterk en een
voudig te verwerken, ook voor de
doe-het-zelver. Door de impreg
nering kan het lang meegaan.
Bloembakken
Houten bloembakken zijn van
naaldhout gemakkelijk zelf te
maken. En als ze goed geïmpreg
neerd zijn. zal vocht geen pro
bleem zijn. Houten bloembakken
zijn een feest voor het oog. Het
doorbreekt bijvoorbeeld de
grauwheid van beton bij winkel
centra en flats.
Door het gebruik van rondhout.
half rondhout, dikke of dunne
planken ontstaan er veel moge
lijkheden die U naar eigen smaak
kunt benutten.
GROEIRINGEN
Het levensverhaal van een boom
is vastgelegd in de structuur van
zijn hout en kan zeer duidelijk
worden afgelezen aan het patroon
van de groeiringen.
Houtsoorten verschillen sterk in
de breedte van hun groeiringen
Sommige soorten groeien lang
zaam met smalle groeiringen. ter
wijl andere, zoals de populier en
sommige pijnbomen, krachtig
groeien en groeiringen van meer
dan een centimeter breed kunnen
vormen. De groeiomstandigheden
zijn buitengewoon belangrijk.
Bomen die op eem vruchtbare
plaats groeien zull'en bredere
groeiringen vormen dan die van
onvruchtbare bodem.
Bomen in parken wiaar ruimte is
voor een volledige kroon- en wor
telontwikkeling hebben bredere
ringen dan bomen in i'iet bos waar
een felle concurrentiestrijd om
ruimte wordt gevoerd. Bomen die
maar een korte groeiperiode heb
ben. zoals het geval is lin de pool
streken en in het gebergte vlak bij
de sneeuwgrens hebben in het al
gemeen zeer fijne groeiringen.
Groeiringen zijn goed zichtbaar
bij naaldhoutsoorten als vuren,
grenen. Oregon pine en veel loof
houtsoorten uit de gematigde
luchtstreken als populieren, eiken
en dergelijke. Wij zien dat de
groeiring bestaat uit lichtgekleurd
hout. dat in het voorjaar is ont
staan en vroeghout of voorjaars
hout wordt genoemd en uit don
kerder gekleurd hout dat laathout
of zomerhout heet.
Het vroeghout bestaat uit dun-
wandig. snel gegroeide, licht gek
leurde. luchtig tegen elkaar ge
plaatste cellen. Laathout heeft,
sterker verdikte, donker gekleur
de dichter tegen elkaar geplaatste
cellen. In feite is het allemaal het
zelfde houtweefsel doch denkt u
eens aan een stuk gekleurd
schuimplastic. Als u het uittrekt is
de kleur licht en als u het samen
drukt is de kleur donkerder.