EEVLIETSCHOOL Wat is nou eigenlijk een sprookje? BBS Repel steeltje 6 EENDRACHTBODE Donderdag 1 maart 1984 Hans en Grietje f%s\5 v>iVi (KiL I /;vf.t'W'rjj timAffijmii41 lA Roodkapje De Bremerstadsmuzikanten Strohalm, boont je en kooltje vuur Kennen jullie de sprookjes? De aardmannetjes Een modern sprookje De gouden gans Raadsel: tea (Hl t=o ÖD Verhaaltje van Kleinduimpje Roodkapje De gelaarsde kat De Kabouters De zeven geitjes Puzzelhoekje T- BEUKEN Ter gelegenheid van de 40ste jaargang van de Eendrachtbode presenteert zich deze week c n w e Allemachtig, dat wordt smullen, zei Hans, toen ze tussen de bo men ineens het knabbelhuisje van de heks gewaar werden. Het dak is allemaal van koek, zei Grietje. En die ramen, dat lijkt wel suikergoed.. Uitgehongerd als ze waren, aten ze dat het een lieve lust was. Koek, chocola, marsepein, drop....zoveel lekkers hadden ze nog nooit gezien. De enigen, die niet zo blij waren met al die zoetigheid, waren de kiezen. Hebben we ons nou daarvoor drie keer op een dag laten poetsen? zeiden ze. Ge lukkig waren Hans en Grietje heel moe van al dat snoepen geworden. Zo moe, dat ze in slaap vielen. Opeens schrok Hans wakker. Hij gaf Grietje een duw. Maar ze zagen niets. Toch moest er ie mand zijn, want ze hadden iets gehoord. Toen kwam de heks. Die nam hen mee naar binnen. Ze moesten in de oven. Maar Grietje gaf de heks een por. Toen viel die in de oven. Hans en Grietje zijn toen gauw naar huis gegaan. Peter iV tï.m-vvv i /fc-lrfr liv f)< uuu uil, 4 i.tUlAlJ /V vcTN/U "'lp1; P=n ITT', li openbare lagere Kinderen uit de eerste en de tweede klas deden hun zegje: Een verhaaltje, dat niet deugt. Iets, wat niet bestaat. Als je een sprookjesboek hebt, dan staat daar een sprookje in. Een sprookje is iets wat niet echt is. Een sprookje is een verhaal over iets, wat niet bestaat. Het is soms heel spannend en soms niet. Een sprookje is een verhaal, dat altijd goed afloopt. Reeds eeuwen bestaat er een school te Poortvliet, men denkt zelfs nog voor de Reformatie. De gemeenteschool, die velen nog ken nen uit hun eigen schooltijd, is gebouwd op het voormalig kerkhof aan de oostzijde van de Hervormde kerk. Deze school werd op 4 juni 1877 officieel in gebruik genomen. Er waren drie lokalen en drie leerkrachten. In 1912 werd de school grondig verbouwd, aangezien het aantal leerlingen gestaag groeide. In 1955 was iedereen het er over eens, dat de openbare school dermate ver ouderd was, dat men aan nieuwbouw moest gaan denken. Het oude gebouw, met uitzondering van het gymnastieklokaal, zou worden gesloopt. Onze nieuwe school, aan de Julianastraat 1werd op 10 september 1963 officieel in gebruik genomen en na de zomervakantie van 1979 kwamen we met de openbare kleuterschool 't Wantenwever- tje onder één dak. Gezamenlijk werken we aan een evenwichtige ononderbroken ontwikkeling van onze leerlingen, daarbij ge steund door het Regionaal Pedagogisch Centrum Zeeland. Aan 't Wantenwevertje is één hoofdleidster verbonden, te weten mevr. M.M. Havermans-Mosselman. Aan de Eevliet werken drie leerkrachten te weten: Mevr. M.L. Vroege-van de Weerd in klas 1-2; Dhr. L. Paape in klas 3-4; Dhr. J.H. Kers in klas 5-6, tevens hoofd van de school. Aantal leerlingen kleuterschool 29, lagere school 65. Voor deze krant hebben we door de hele school heen gewerkt aan het project: Sprookjes. Op vele manieren is er aan gewerkt: Sprookjes voorlezen; sprookjes uitspelen; liedjes over sprookjes zingen; knip- plak- en tekenwerkjes; sprookjes navertellen en na schrijven; kijkdozen over sprookjes maken; kleurplaten van sprookjes kleuren; stripverhalen van sprookjes maken; hoorspel letjes van sprookjes maken; zelf sprookjes bedenken. Een klein gedeelte van het resultaat staat in deze Eendrachtbode. Qr. öböwt cio4 j VKXMJJ- P-u- Op een dag zei Roodkapjes grootmoeder: Roodkapje, oma is ziek. Wil jij iets voor mij doen? Natuurlijk wil ik dat. Toen ging zij op weg. Ze kwam bij het bos. Toen zei de wolf: trek maar aan het touwtje. De wolf at Rood kapje op. Toen kwam de jager, die schoot de wolf dood. De ja ger maakte de buik open en grootmoeder en Roodkapje kwamen eruit kruipen. Toen leefden zij nog lang en geluk kig Roel Er was eens een ezel, die zak ken meel naar de molen moest dragen. Op zekere dag was hij heel moe, hij dacht ik word oud. De baas merkte het ook en zei, dat hij hem morgen naar de slager zou brengen. De ezel huiverde en dacht: ik loop weg. De volgende morgen was hij op weg, hij ging naar Bremen, om stadsmuzikant te worden. Onderweg kwam hij een hond tegen en vroeg: "Wat is de eer" De hond zei: "Ik ben een jachthond en ik ben te oud om te jagen". De ezel zei "Ga mee naar Bremen daar kun je stadsmuzikant worden Samen gingen ze op pad Op weg kwamen ze een kat en een haan tegen. De ezel vroeg aan de haan: "Wat is er?". "Ik ben weggestuurd, en de kat ook'Ga mee naar Bremen", ze! de ezel. Ze gin gen allemaal op weg, kwamen door een groot bos en ver dwaalden. Toen de haan een lichtje zag, kraaide hij luid De ezel zei: "Kom op we gaan erheen". Dat deden ze. Toen ze bij het huis aankwamen zei de ezel: 'Ik kijk wel evenDe haan vroeg: "Wat zie ie grauwtje?". "Ik zie vier rovers en een tafel vol heerlijk eten. Ik heb een idee, ik ga hier staan, de hond gaat op mijn rug staan, de kat op de rug van de hond en de haan op het hoofd van de kat Zo gezegd zo ge daan. Plotseling schreeuwden ze wat ze konden. De rovers vluchten. De dieren Hepen naar de tafel toe en begonnen heerlijk te eten Eén rover was stilletjes teruggegaan. Die schrok zo, dat de dieren hem niet meer terug hebben ge zien. Remco In een huisje, woonde een oud vrouwtje. Op een dag zei ze tegen zich zelf: Ik heb nog een potje met bruine bonen. Die ga ik maar eens lekker koken. Eerst de ka chel maar eens aanmaken. Hé, die houtjes krijg ik niet aan met één lucifertje. Nou, dan doe ik er maar strohalmen onder. De bonen in het pannetje, wat water erbij en het pannetje op het vuur. Maar één strohalm was ernaast gevallen en uit het pannetje viel ook één boontje. En uit de kachel viel nog een vuurkooltje. Het kooltje zei tegen de anderen: Wij gaan de wijde wereld in. Ze gingen op pad. Maar opeens konden ze niet verder. Ze stonden voor een beek. Strohalm ging in zijn volle lengte over de beek liggen en kooltje ging er het eerst over. Strohalm brandde door en kooltje zakte naar de bodem. Boontje moest zo lachen, dat hij uit elkaar barstte. Een reizende kleermaker naaide de boon weer aan elkaar. En van die tijd af, hebben alle bonen een zwarte naad in het midden. Andrea 1Waar ging Roodkapje naar toe? 2. Wat kreeg Sneeuwwitje van haar stiefmoeder, waardoor ze vergiftigd werd? 3. Hoe heet de man, die Pino- kio maakte? 4. Wat strooide Hans op de weg? 5. Hoeveel prinsessen komen ervoor in het sprookje van de stukgedanste schoentjes? 6. Hoeveel honden komen er voor in de Tondeldoos? 7. Hoeveel prinsen werden er veranderd in witte zwanen? 8. Wie was niet uitgenodigd op het feest van de schone slaap ster? 9. Hoeveel broertjes en zusjes had klein Duimpje? 10. Hoe heten de zeven geitjes? Er was eens een schoenmaker, die zo arm was, dat hij maar net eten kon kopen en een stuk leer om schoenen van te maken. Op een dag had hij een paar schoenen gemaakt en verkocht en hij ging 's avonds tevreden naar bed. Toen hij de volgende morgen weer aan het werk wil de gaan waren de schoenen al klaar. Hij ging dat direct tegen zijn vrouw zeggen. Al gauw kwamen er klanten, die de schoenen voor veel geld wilden kopen. Zo kon de schoenmaker een groter stuk leer kopen. Van dat leer kon hij twee paar schoenen maken. De schoen- maker wilde graag weten, wie de schoenen maakte en hij sprak met zijn vrouw af, dat hij naar bed zou gaan en dat zijn vrouw op zou blijven om te kij ken wie de schoenen maakt. Zijn vrouw verstopte zich achter het gordijn en zag twee kleine mannetjes, die aan het schoenen maken waren. Het waren aardmannetjes. Binnen korte tijd waren twee paar schoenen af. Toen ze de vol gende morgen aan het ontbijt zaten, vertelde ze haar man, wat ze gezien had. Hij liep snel naar de werkplaats om naar de schoenen te kijken. Weer ver- kochtxhij ze voor veel geld. Die dag kocht de schoenmaker leer voor drie paar schoenen. De vrouw van de schoenmaker had die dag kleine kleertjes ge maakt. Toen de schoenmaker naar bed ging en zijn vrouw de kleertjes op de tafel had gelegd, ging ze weer achter het gordijn staan. De aardmannetjes waren zo blij met hun nieuwe kleertjes, dat ze nog drie paar schoenen maakten en gingen toen weg. De vrouw en de schoenmaker waren toen nooit meer arm en ze leefden nog lang en geluk kig. Wiltina Er waren eens een vader en een moeder. Ze hadden twee kinderen. Ze woonden aan de rand van het dorp. De vader was timmerman. Op een droevige dag had vader geen werk meer. De kinderen waren verdrietig, dat vader geen werk meer had. Zo gingen er maanden voorbij. Op een avond gin gen vader en moeder naar bed. Toen verscheen er een fee. Die zei: Vader, jij mag één wens doen. En vader zei: Ik wou, dat ik weer werk had. Net op dat ogenblik ging de telefoon. En jawel hoor, er was een baasje aan de telefoon. Hij zei: Je mag bij mij werken. Vader en moeder dansten in het rond en zij leefden nog lang en gelukkig. Iris. Er was eens heel lang geleden een gouden gans. Die woonde bij een boer in Af rika. Op een dag had de boer verge ten, het hek dicht te doen. Toen liep de gouden gans weg. De volgende morgen werd de boer wakker. Hij deed gauw zijn kleren aan. De boer heette Hans en zijn vrouw heette Marie. Zijn vrouw schreeuwde hard: Boer, boer, de gouden gans is weg. De boer kwam zo gauw moge lijk. Maar de gouden gans was de wijde wereld ingegaan. De boer ging hem zoeken. Daar zag hij de gouden gans bij een brede sloot, maar er was geen brug. De boer gleed uit en viel in de sloot. Toen de boerin hem niet meer zag, riep ze: Boer, boer, waar zit je? Hier in de sloot, boerin, haal me er eens uit. De gouden gans was ontsnapt. De boerin haalde een touw van de muur en gooide het in de sloot. De boer was gered door zijn vrouw. Toen ging hij de gouden gans weer achterna. Op het nippertje kreeg hij hem te pakken. Hij nam hem mee naar huis en gaf ee<i groot feest. De vrouw deed het hek stevig dicht en gaf de gouden gans eten. Mariëlle Er vielen dikke stenen, die dansten zonder benen, maar die, toen het dansen uit was niets werden dan een wa terplas. to il 1. Wie waren er bij Sneeuw witje? 2. Sneeuwwitje is een.... 3. Wie wilde de 7 geitjes ope ten? 4. Een ander woord voor steekspel is 5. Een meisjes zo wit als sneeuw is 6. Het grootste mens uit een sprookje? 7. Wie staat eraan het hoofd van een land? 8. Ander woord voor dwerg? 9. Het sprookje van de moeder de... 10.12 maanden is een 11Hoeveel geitjes waren er? In het blauwe vak ontstaat een bekend sprookje. Gerrie. 7f h \j v li r. tt>l 7 i U d" Kleinduimpje was een zeer slim mannetje. Hij strooide kiezelsteentjes en broodkrui mels en verwisselde kroontjes, zodat de reus zijn eigen kinde ren opat. Toen de reus sliep, trok hij de zeven mijls laarzen van de reus aan en ging ermee naar huis. Ik zeg altijd, wie niet sterk is moet slim zijn, vind jij ook niet. Jan Willem Wie loopt daar vrolijk door het bos? Warempel, het is Roodkap je- Wie sluipt daar over het zachte mos? 't Is de wolf, op zoek naar een hapje. Grootmoe heeft een koutje. Ze dacht: Is Roodkapje daar? Trek maar aan het touwtje. De wolf at haar op met huid en haar. Vlug dook de wolf in bed. En trok Grootmoes nacht pon aan. Daarna het mutsje opgezet Toen zag hij daar Roodkap je staan. Ook Roodkapje werd opge geten. En de jager in het bos? Hij hoorde Roodkapjes angstige kreten. En hij schoot er maar op los. De buik van de wolf sneed hij open. Roodkapje en grootmoe kwamen eruit gekropen. Denise. i Ik ken een worst, die lopen J kan, die eten, praten, drin- j ken kan. Ken jij die worst? i Zeg het me dan. Er was eens een molenaar, die toen hij stierf al zijn bezittingen naliet aan zijn drie zonen. De oudste nam de molen over, daar had hij recht op. De twee de zoon erfde de twee trek paarden en de derde kreeg een pakhuis-poes, die kon praten. De derde zoon kreeg al gauw plezier in de poes. De kat zei tegen de molenaarszoon, dat hij een mooi edelmanpak, een mooi zwaard en stevige laarzen wilde hebben. De molenaars zoon kocht van zijn laatste dui ten wat de kat van hem vroeg. Toen zei de kat, dat hij hem zou helpen een fortuin te verdienen. Ze trokken de wijde wereld in. De kat ging naar de koning en zei: "Alstublieft, van edelman Carabas". De Koning wilde Ca- rabas weieens ontmoeten. Ze spraken af bij de rivier. Carabas zou daar zwemmen. De volgen de morgen zwom Carabas al toen de koning eraan kwam. Plotseling riep de kat: "Help, help, help zijn kleren zijn ge stolen. De koning gaf hem di rect nieuwe kleren. Samen re den zij weg. Intussen liep de kat vooruit en hij zei tegen de boe ren op het land "Als de koning je wat vraagt, zeg je alleen van heer Carabas, anders loopt het slecht met je af". Toen de ko ning voorbij kwam en aan de boeren vroeg: "Van wie is dat land?" Stotterden de boeren: "Van heer Carabas". De koning vond de akkers van heer Cara bas prachtig. Even later vroeg de koning of heer Carabas met zijn dochter wilde trouwen. Dat wilde heer Carabas wel. Dus trouwden ze en ze leefden nog lang en gelukkig. Corné Er waren eens drie kabouters. Ze heetten: Pietje, Pieter en Pieterklaas. Ze hadden allemaal een huisje. Er waren ook een stel muizen. Die woonden onder de grond. Ze plaagden de kabouters. Ze groeven onder de grond een gat in het huisje van de kabou ters. Zo kwamen ze binnen en toen was het hele huis kapot. De kabouters moesten toen een ander huis maken van hout. Toen zei Pieter tegen de mui zen: Ik weet wat. Willen jullie de bomen voor ons doormidden eten? We hebben hout nodig.. Ja hoor, dat willen we wel. Kom dan maar mee. Er stonden tien bomen. Die knaagden de muizen door. Zo werden ze vriendjes. De muizen maakten de huisjes van de kabouters niet meer kapot. Dat was heel fijn. Ze leefden samen nog lang en gelukkig. Ronald Moeder moest even bood schappen doen. Kijk goed uit, dat de wolf je niet opeet, zei ze tegen de geitjes. De wolf kwam, zette zijn voet voor' de deuir en zei: Ik ben je moeder. De geitjes zeiden: Jij bent moeder niet, die heeft witte voeten. Toen deed de wolf zijn poten in het meel. Hij sprong naar binnen en at zes geitjes op. Er zat één geitje in de klok. Toen moeder thuis kwam zei het geitje: De wolf heeft zes geitjes opgegeten. Ze zagen de wolf en sneden zijn buik open en de zes geitjes kwamen eruit. Ze hebben er stenen ingedaan en ze hebben de buik weer dichtgedaan. Toen werd de wolf wakker, hij had dorst. En toen hij ging drinken, viel hij in het water. Johnny Hoorspel geschreven door Liesbet Rollen: M molenaar (opschepperig) K koning (praat overdreven deftig) D molenaarsdochter (beetje bang) R repelsteeltje (grappig man netje) H heraut M Goedenmiddag majesteit. K Dag molenaar. M Ik ben de belangrijkste man van het hele dorp. Ik maal het meel om brood van te bakken. K Zo, zo, zo, zo. M Nu u er toch bent, wil ik u iets wonderlijks vertellen. K Ik luister M Ik heb een dochter, die van tarwestro gouddraad spint. K Dat wil ik wel eens zien. Als ze vannacht die kamer vol goudd raad spint, trouw ik met haar. M Oei, oei. K Maar als ze het niet kan, gaat haar hoofd eraf. M Maar kon K Geen gemaar. Je mag een koning niet tegenspreken. D Wat moet ik doen, wat moet ik doen? Vader altijd met zijn op schepperige verhaaltjes. Mijn laatste uur is geslagen. R Dag meisje. D Wie, wat....O, dag klein man netje. Wat kom je doen? R Ik kom je helpen. Wat krijg ik van je als ik gouddraad voor je spin? D Nou ehmijn ring. R Aangenomen. D Wat een mooi gouddraad. Dank je wel mannetje. K Wat een mooi draad meisje. D Mag ik nu met je trouwen? K Nee een koning gaat niet over één nacht ijs. Spin eerst deze kamer vol draad. D Daar zit ik weer R Ik ben weer gekomen om je te helpen. Wat krijg ik van je? D M'n halsketting. R Ik ben al bezig. D Kan ik nü met u trouwen? K Een koning gaat niet over twee nachten ijs. Spin die ka mer nog maar vol. D Misschien komt het mannetje weer. R Ja hoor. Wat krijg ik van je? D Ik heb niets meer. R Dan krijg ik je eerste kindje. D Ik zal wel moeten. K Ik trouw met je. D Oh, dank je wel. D Wat ben ik blij met m'n eerste kindje. R Ik kom hem halen. D Dat kan niet hoor! R Goed, als je binnen drie da gen mijn naam weet, mag je hem houden. D Heet je Arnold, Koos, Ronald, Hans of Arie? R Allemaal mis. R Rob of Frank? R Nee en nee. D Joris of Florijn? R Mis. D Alex? R Mispoes. H Ik weet de naam. D Vertel op. H Ik reed door het bos en hoor de: Ik brouw bier, niemand kent me hier, niemand weet, dat ik Repel steeltje heet. D Dank je wel heraut. R En D Ehh....Roderikus, Rembran- dius? R Nee. D Repelsteeltje misschien? R Hoe weet je dat?....Grmbllst. 1mede-klinker 2. verlaagde toon 3. europeaan 4. ent 5. volksgroep 6. hijswerktuigen 7. slot 8. doorn 9. handvat 10. Zeeuws voorlaatste 11even 12. oude lengtemaat 13 klinker 5_ h>_ lö l!_ U-. IV—- HERKOMST. Beuken komen voor in de gematigde luchtstreken van het noordelijke halfrond. De beuk is een vrij grote boom, die een hoogte van 30 m of meer kan bereiken en. met name in bosver-' band. cilindrische stammen vormt. Men vindt de boom in Eu ropa. Klein-Azië. Iran. In hel oosten van Noord-Amerika. Zuid-Canada en Florida. KENMERKEN. Beuken is wit achtig tot lichtbruin en na het sto men roze getint. Het heeft een opvallende groeiringtekening en karakteristieke vlekken. Het hout is rechtdradig m'et een fijne nerf en een gelijkmatige structuur. Het is matig zwaar. EIGENSCHAPPEN. Beuken is gemakkelijk in te drogen, maar neigt daarbij tot kromtrekken. In droge toestand werkt het bij wis selende luchtvochtigheid vrij sterk. Het is gemakkelijk te be werken en leent zich goed voor draaiwerk. Het is onder stoom zeer goed te buigen en levert een uitstekend fineer. Beuken is niet duurzaam en is - tenzij het is ver duurzaamd - ongeschikt voor buitentoepassingen. TOEPASSINGEN. Beuken is in Europa, tezamen met eiken, de meest gebruike loofhoutsoort en heeft talloze toepassingsmogelijk heden. Het is uitstekend meubel hout en wordt vooral gebruikt voor gedraaide en gebogen on derdelen van stoelen. Het wordt verder verwerkt tot keukengerei en allerlei andere huishoudelijke voorwerpen. Het is verder een goede houtsoort voor vloeren, speelgoed, drempels, traptreden, pallets enz. Het wordt ook veel tot multiplex verwerkt. IMPREGNEREN Hoewel naaldhoutsoorten als vu ren en grenen redelijk bestand zijn tegen weersinvloeden kan de duurzaamheid nog sterk worden verhoogd door een proces van impregneren. Hierbij wordt onder druk in vacuüm-ketels het hout als het ware doordrenkt met be paalde impregneermiddelen (zoutmengsels, creosootolie e.d.). Na een impregnering verkrijgt naai ifcout een levensduur van ze ker 30jaar bij buitentoepassingen. Bij alle houtsoorten verdient het aanbeveling te verhinderen dat water zich in de verbindingen kan nestelen. Bij de constructie dient hiermee rekening te worden ge houden. Het hout kan door de in werking van zon en wind wel ver weren. Dit is in de meeste gevallen geen enkel bezwaar: het tast de kwaliteit van hout niet aan. Naaldhout is een gemakkelijk verkrijgbaar constructiemateriaal voor heel veel toepassingen bui tenshuis. Het is taai, sterk en een voudig te verwerken, ook voor de doe-het-zelver. Door de impreg nering kan het lang meegaan. Bloembakken Houten bloembakken zijn van naaldhout gemakkelijk zelf te maken. En als ze goed geïmpreg neerd zijn. zal vocht geen pro bleem zijn. Houten bloembakken zijn een feest voor het oog. Het doorbreekt bijvoorbeeld de grauwheid van beton bij winkel centra en flats. Door het gebruik van rondhout. half rondhout, dikke of dunne planken ontstaan er veel moge lijkheden die U naar eigen smaak kunt benutten. GROEIRINGEN Het levensverhaal van een boom is vastgelegd in de structuur van zijn hout en kan zeer duidelijk worden afgelezen aan het patroon van de groeiringen. Houtsoorten verschillen sterk in de breedte van hun groeiringen Sommige soorten groeien lang zaam met smalle groeiringen. ter wijl andere, zoals de populier en sommige pijnbomen, krachtig groeien en groeiringen van meer dan een centimeter breed kunnen vormen. De groeiomstandigheden zijn buitengewoon belangrijk. Bomen die op eem vruchtbare plaats groeien zull'en bredere groeiringen vormen dan die van onvruchtbare bodem. Bomen in parken wiaar ruimte is voor een volledige kroon- en wor telontwikkeling hebben bredere ringen dan bomen in i'iet bos waar een felle concurrentiestrijd om ruimte wordt gevoerd. Bomen die maar een korte groeiperiode heb ben. zoals het geval is lin de pool streken en in het gebergte vlak bij de sneeuwgrens hebben in het al gemeen zeer fijne groeiringen. Groeiringen zijn goed zichtbaar bij naaldhoutsoorten als vuren, grenen. Oregon pine en veel loof houtsoorten uit de gematigde luchtstreken als populieren, eiken en dergelijke. Wij zien dat de groeiring bestaat uit lichtgekleurd hout. dat in het voorjaar is ont staan en vroeghout of voorjaars hout wordt genoemd en uit don kerder gekleurd hout dat laathout of zomerhout heet. Het vroeghout bestaat uit dun- wandig. snel gegroeide, licht gek leurde. luchtig tegen elkaar ge plaatste cellen. Laathout heeft, sterker verdikte, donker gekleur de dichter tegen elkaar geplaatste cellen. In feite is het allemaal het zelfde houtweefsel doch denkt u eens aan een stuk gekleurd schuimplastic. Als u het uittrekt is de kleur licht en als u het samen drukt is de kleur donkerder.

Krantenbank Zeeland

Eendrachtbode /Mededeelingenblad voor het eiland Tholen | 1984 | | pagina 6