enige geschiedkundige gegevens over
DE ZEEHOND IN DE ZEEUWSE WATEREN
FOTO
STRIP.
VER
HAAL
Nederlands rundvee over de
hele wereld
Donderdag 13 september 1979
EENDRACHTBODE
15
door J. P. B. Zuurdeeg
TAALPRAATJE
Hopelijk
mooie
nazomer
Russen bekeken
uien in Scherpenisse
Het enige grote roofdier dat zich in het wild in Nederland heeft
kunnen handhaven is de gewone zeehond. Hiervoor zijn meerdere
oorzaken aan te voeren: op het land is hij op de kale en met ieder
hoogwater overspoelde zandbanken moeilijk te naderen en in het
water beschermt zijn zoogdierenintelligentie hem. Daarbij komt dat
het dier als buit niet bijzonder gewaardeerd wordt.
VOEDSEL
Vroeger was dit anders. Zeehonden
waren in de 15e eeuw evenals steur,
bruinvis en zalm zeer gewild! Men
schonk toen zeehonden aan de
aanzienlijksten. Het zeehondenvlees
was waarschijnlijk voor de vasten
bedoeld. Men beschouwde de zee
hond immers als tweeslachtig dat wil
zeggen.als vis en als landdier. De
doorH. M. Kesteloo bewerkte
stadsrekeningen van Middelburg
vermelden dat Anna van
Bourgondië, vrouwe van Ravestein
in 1500 een ,,zeilhond" ten
geschenke kreeg ter waarde van
-,36,6 ponden en een zalm van 10
schellingen, de keizer kreeg in 1516
een zeehond ter waarde van 2.13.4
ponden. De inventaris van prelaat en
edelen vermeldt dat Jaquelyne de
Croy, vrouwe van Bergen op Zoom
in 1543 verzocht om, evenals wijlen
haar echtgenoot, die één der
grootste leenmannen van Zeeland
was, jaarlijks in de vasten van de
ontvanger van Beoostenschelde een
zeehond te ontvangen. Later volgde
een tegenzin voor zeehondenvlees.
Smallegange vermeldt in zijn Croniek
van Zeeland (1693) hierover dat zee
hondenvlees zelfs door de armsten
niet in de spijs wordt gebruikt daar
het zacht, sponsachtig en vet is.
Enige delen van het dier zijn echter
als geneesmiddel te gebruiken.
Smallegange verhaalt hier letterlijk:
,,De rechtervin onder 't hooft gelegt,
brengt den slaep bij. De huid
verhoed ook het voeteuvel, indien
daer van schoenen gedragen
worden. Haer vet word van
Hippocrates in vrouwensiekten zeer
gepresen."
VANGPREMIES
De grote aantallen zeehonden in de
zeearmen, die zich vooral met
bodem vis (platvis) voeden vormden
echter een bedreiging voor de
vissers. Reeds vroeg werden dan
ook beloningen voor het vangen van
zeehonden uitgeloofd. Het plakkaat
van 10 december 1591
uitgevaardigd door de Staten van
Zeeland, beloofde voor iedere
gevangen zeehond een premie van
een daalder. De premie was echter te
laag om het gewenste doel te
bereiken, want op 7 augustus 1592
werd er bij de Staten een voorstel
ingediend om het vangloon te
verdubbelen en van 5 schellingen op
10 schellingen te brengen. Dit bleef
zo tot de Franse tijd. In 1596 werd er
opnieuw een plakkaat gepubliceerd
op het schutten van kleine vis en het
vangen van zeehonden. Ook de
plakkaten van 9 oktober 1608 en
9 mei 1611 bevatten paragrafen
betreffende het uitloven van premie-
vangloon voor zeehonden. Ongeveer
terzelfder tijd loofden de Staten van
Holland ook een premie uit, omdat
de zeehonden die in de Maas, Thije,
Marsdiep, Merwede, Lek en IJssel
voorkomen van uit zee steeds verder
landinwaarts komen.
Om voor vangloon in aanmerking te
komen moest men de gevangen
zeehond aan het stadsbestuur
tonen, waar de snuit van het dier
werd afgehakt om als bewijs te
dienen, zodat men niet tweemaal de
premie kon opstrijken voor dezelfde
zeehond. De stedelijke besturen
konden hierna het voorgeschoten
vangloon terugkrijgen van de rent
meesters van Domeinen.
De boven beschreven betaling van
de premie heeft tot 1806 geduurd.
Sedertdien en tot 1808 geschiedde
de betaling op dezelfde wijze maar
de rentmeesters moesten toen
driemaandelijkse declaraties aan de
landdrost zenden. Hierna tot de
inlijving bij Frankrijk aan het
departement van jacht, terwijl ook
door de opperhoutvesterij vangloon
voor zeehonden werd betaald.
Na het van kracht worden van de
jachtwet op schadelijk gedierte van
14 juli 1814 werd de premie verleend
uit de kas van het departement der
Jacht en Visserij. Dit duurde slechts
kort. Bij K.B. van 4 augustus 1815
no. 10 werd de premie ingetrokken
omdat, zoals men toen dacht, de
zeehonden slechts tijdelijk (alleen bij
storm) in de Zeeuwse stromen
verbleven. De dieren waren daarom
niet uitroeibaar, zodat premie
verlening geen nut had.
Nadat in 1820 de visserijen onder
beheer van domeinen waren
gebracht, werd bij K.B. van 19 maart
1822 no. 103 weer een vangloon tot
het verdelgen van zeehonden
ingesteld. De premie bedroeg f3,
Op dit onderwerp hebben voorts nog
betrekking de K.B.'s van 8 augustus
1822 no. 85 en van 1 april en
14 augustus 1823 no. 82 en 92,
welke laatste ten grondslag lag aan
de betaling van premie tot en met
1856.
De minister van Binnenlandse Zaken
maakte in 1854 bezwaar tegen de
toenmalige regeling en verzocht de
minister van Financiën, waaronder
de Domeinen ressorteerden, een
post voor vangloon op zijn begroting
te zetten. Deze voelde er niet voor
omdat, zoals hij in 1854 aan het
Bestuur der Visserijen op de
Zeeuwse Stromen schreef, de
gevangen dieren een bepaalde
waarde hebben en de vangst dus
niet aangemoedigd hoeft te worden.
Deze waarde zou aan huid en traan
f8,— bedragen. Voor Zeeland is die
waarde te hoog geschat, terwijl de
materialen zoals boten en netten
duur zijn. Hiernaast heeft men door
de sluwheid en waakzaamheid lang
durige oefening nodig en wordt
kennis van het dier vereist, zodat het
niet aantrekkelijk is zonder premie de
dieren te vangen. Het Visserijbestuur
blijft dan ook bezwaren maken. In de
bestuursvergaderingen van 1886
wordt een door de voorzitter
geschreven rapport betreffende de
zeehonden behandeld. De voorzitter
acht uitroeiing, hoewel waarschijnlijk
niet uitvoerbaar, niet
voorgeschreven. Het rapport noemt
enige manieren om zich van de
zeehonden te ontdoen. De meest
aangewezen en goedkoopste
methode was de zeehonden door
beroepsjagers te laten vangen en te
verwerken.
BEROEPSJAGERS
Een moeilijkheid was dat in Zeeland
alleen leden van het geslacht Van der
Klooster te Burgh beroeps-
zeehondenjagers waren, maar dat
deze financieel niet sterk genoeg
waren en onbekend met de middelen
om zich op een voordelige wijze van
de gevangen zeehond te ontdoen.
Prijzen, die toen voor een vel
gemaakt werden, bedroegen f 0,70
terwijl de traan f 0,50 per liter
opbracht. Een jonge zeehond
leverde 5-9 liter traan op. Het
voorstel was om deze
zeehondenjagers een subsidie te
verlenen om een tweede net van
100 kg aan te schaffen en voor het
aankopen van een beter fornuis om
traan te koken.
Hoewel er voor deze subsidie op de
begroting van 1887 een post was
uitgetrokken kon de door het
Visserijbestuur ingestelde
zeehondencommissie geen
geschikte gegadigde vinden.
Aan het eind van de eeuw komt het
instellen van premie opnieuw aan de
orde. De Zeeuwse bezwaren tegen
het premiestelsel waren dat deze
regeling vroeger niet tot een
geregelde jacht had geleid. Een
ander punt was de moeilijke
controle. Het gebeurde wel dat er
snuiten van gewone honden werden
getoond.
Op voorstel van de minister van
Financiën werd bij K.B. van 21 mei
1900 no. 91 opnieuw een premie
ingevoerd. Voor mannelijke dieren
bedroeg deze f 2,50 terwijl voor
vrouwelijke dieren f3,— werd
betaald. In 1914 werd de premie op
f3,— gebracht voor iedere
aangebrachte zeehond.
Het premiestelsel werd in 1923
ingetrokken. Korte tijd later werd op
voordracht van de minister van
Binnenlandse Zaken en Landbouw
bij K.B. van 15 maart 1927 no. 19
wederom een premie van f3,—
ingevoerd. De gevangen zeehond
moest aan de burgemeester der
gemeente of aan een door hem
aangewezen persoon getoond
worden in wiens bijzijn de
voorvinnen werden afgesneden.
Bij K.B. van 27 november 1933 no.
53 werd het premiestelsel opnieuw
ingetrokken. Welke overwegingen
hiertoe geleid hebben en tot het feit
dat in 1938 (K.B. van 16 juli 1938 no.
140) weer een vangloon, nu van
f2, werd uitgeloofd is in
publikaties niet te vinden. Ook dit
K.B. is slechts korte tijd van kracht
geweest. Tijdens de Tweede
Wereldoorlog werd het
bovengenoemde K.B. ingetrokken
met ingang van 1 maart 1942.
AANTALLEN
Om wat voor aantallen zeehonden
ging het nu eigenlijk? De uitbetaalde
premies, opgetekend in de contre-
rollen van de Domeinen van Zeeland
geven hier een antwoord op. Het
oudst vermelde bedrag betreft 30 in
Vlissingen aangebrachte zeehonden
die van 21 juni 1593-juli 1594
gevangen waren. Ook in Brouwers
haven, Arnemuiden en Goes werden
zeehonden aangevoerd. Het betreft
echter steeds maar enkele tientallen
exemplaren per jaar. Het in die tijd
hoogst gevonden bedrag werd in
1620 aan Vlissingen uitbetaald. Dit
bedroeg 139.10.— ponden voor 279
zeehonden. Waarschijnlijk betreft
het hier echter twee jaar, want in
1621 werden er maar 94 zeehonden
in Vlissingen aangebracht. Na 1654
geven de rekeningen van de
Rentmeester-generaal van
Bewestenschelde, het huidige
Midden-Zeeland, een beeld van de
zeehondenvangst. In 1655 waren dit
416 dieren. Dit aantal verminderde
tot 25 in 1674. Het aantal
aangebrachte zeehonden bleef rond
de 25 stuks per jaar schommelen tot
1755. In dat jaar werden 293
zeehonden gevangen. Ook dit getal
liep terug tot ruim onder de honderd
exemplaren na 1789. Van Beoosten
schelde, het tegenwoordige
Noord-Zeeland, zijn maar enige
cijfers over deze periode te vinden.
Cijfers voor het aantal gevangen
zeehonden in alle Zeeuwse wateren
vinden we eerst in de 19e eeuw toen
het Visserijbestuur vangloon
betaalde. Meestal werden jaarlijks
tussen de 200 en 300 exemplaren
aangebracht. Het jaar 1827 was een
topjaar met 434 stuks.
Ook toen er geen premie verleend
werd, werden deze dieren nog regel
matig gevangen. Door Van der
Klooster te Burghsluis werden nog
circa 300 stuks jaarlijks gevangen,
waarvan er 100 levend verkocht
werden aan diergaarden. Van de
overige werd traan gekookt, terwijl
de huiden te Zierikzee voor f 0,90
verkocht werden. Vanwege de
geringe opbrengst is hij omstreeks
1888 hiermee gestopt. Ook in 1918
en in 1947 zijn zeehonden gebruikt
voor de traankokerij. In 1918 werd te
Vlissingen hiervoor een gering aantal
aangevoerd. Een grote zeehond
leverde circa 16 liter traan op die
f2,— tot f 3,— per liter opbracht.
Voor de traankokerij werden in 1947
40 exemplaren te Zierikzee
aangevoerd.
Na circa 1888 werden nog alleen zo'n
100 zeehonden per jaar levend
gevangen voor de Belgische en
Duitse diergaarden. In dat jaar werd
het aantal exemplaren in de Wester-
schelde geschat op circa 1000.
Na het opnieuw instellen van de
premie in 1900 leefde de jacht weer
op. In de eerste jaren werden jaarlijks
600 tot 700 zeehonden gevangen
Dit aantal liep echter terug tot ruim
200 stuks in 1929. De grote op de
banken liggende kudden van 100 tot
150 exemplaren waren toen
verminderd tot 30 of 40 stuks.
Waarschijnlijk bleven de zeer
schuwe dieren echter meer in het
water.
De verspreiding van de
aangebrachte zeehonden blijkt uit de
volgende gegevens van 1912:
Breskens 50, Terneuzen 8,
Vlissingen 2, Bergen op Zoom 1
Burghsluis 89, Veere90, Brouwers
haven 19, Bruinisse45, Ouddorp 6,
Yerseke 3 en Tholen 4. In totaal
werden er dat jaar 317 zeehonden
gevangen.
Na 1929 liep de vangst in de
Zeeuwse wateren sterk terug. In het
jaarverslag van het Visserijbestuur
werd als reden opgegeven dat de
bekende zeehondenjager Van der
Klooster te oud was geworden en
dat het jonge geslacht andere
werkzaamheden zocht, omdat de
diergaarden geen levende
zeehonden meer vroegen. Van
1900-1921 werden 3418 stuks te
Burghsluis aan land gebracht.
VANGMETHODEN
Er waren toen enkele methoden in
gebruik om de dieren te vangen. De
meest in Zeeland gebruikte manier
was het vangen met netten. Men
ging als volgt te werk. Het net werd
bij een plaat waarop zeehonden
lagen bovenstrooms met behulp van
een waterzeil uitgevierd met één eind
tot voorbij de zeehonden, het andere
eind stak men tegen de plaat vast.
De dieren werden dan opgejaagd en
vluchtten in het net. Later werd
hoofdzakelijk met het geweer
gejaagd.
Is de zeehond nu werkelijk voor de
visstand zo gevaarlijk? Een rapport
van dr. B. Havinga van 1932 geeft
hier een antwoord op. Uit zijn
onderzoek van magen en darmen
van zeehonden blijkt dat deze zich
vooral met de langzamer bodemvis
voedt, waarbij bot bij grote zee
honden circa 65% van de voeding
uitmaakt. De gemiddelde voeding
bedraagt bij deze dieren circa 5 kg
per dag.
Het aantal zeehonden zou omstreeks
1930 in ons land circa 4000 stuks
hebben bedragen, waarvan
ongeveer 1000 stuks in de Zeeuwse
wateren.
Het premiestelsel heeft in de
Waddenzee, Zuiderzee en de
zuidhollandse wateren geen of
weinig nuttig effect gehad; daaren
tegen is in Zeeland, waar de
zeehonden ook het schadelijkst zijn,
het aantal sterk gereduceerd
hetgeen door de premie ongetwijfeld
in de hand is gewerkt, aldus het
rapport.
PELSWILD
Vrij kort na het intrekken van de
premie werd de zeehond bij K.B. van
9 december 1947 tot wild (pelswild)
verklaard in het gehele Rijk, met
uitzondering van de provincies
Noord-Brabant, Zuid-Holland en
Zeeland. De zeehonden in deze
provincies werden bij hetzelfde K.B.
op de lijst van schadelijk wild
geplaatst. In de huidige Jachtwet
van 1954 is de zeehond zonder
uitzonderingen onder het kleinwild
opgenomen. Hierdoor werd een
einde gemaakt aan de veelal
onsportieve en onweidelijke
vervolging van deze dieren. Door
opening van de jacht kan zo nodig
worden voorkomen dat deze dieren
al te schadelijk worden.
Als gevolg van de omstandigheid dat
de huid van zeehonden thans
waarde als bont heeft, werd
gedurende een aantal jaren intensief
jacht op deze dieren gemaakt en wel
in die mate, dat te vrezen was, dat
de zeehondenstand hier te lande zou
uitsterven. Dat is aanleiding geweest
om de jacht op deze dieren in 1957
niet te openen. Een beperkt aantal
mocht echter op vergunning worden
afgeschoten. In hetzelfde jaar
werden ook maatregelen genomen
om de stroperij tegen te gaan door
de invoering van een wildmerk voor
zeehonden. Dit merk is nodig voor
het vervoer of onder zich hebben van
deze dieren.
Toen de areaalbeperking in 1961
door afsluiting van het Vêerse Meer
een aanvang nam, werden geen
afschotvergunningen meer gegeven.
Zich afspelen
Over het veelvuldig gebruik van de uit
drukking "geen rol spelen" hebben we
al eens een Taaipraatje geschreven. In
plaats van "geld speelt geen rol" is het
beter: geld is onbelangrijk, is van geen
betekenis, te bezigen. Ook tegen het
werkwoord "zich afspelen" hebben ve
len nog bezwaar en onzes inziens te
recht. Afspelen betekent: ten einde spe
len. Het is goed in zinnen als: het to
neelstuk werd afgespeeld; een wedstrijd
afspelen. Ook goed in de betekenis van:
in het spel afwinnen. Hij speelde hem
met poker maar liefst duizend gulden af.
Eveneens goed Nederlands (als bijv.
naamwoord) in: een afgespeelde piano.
Door veelvuldig bespelen allengs be
derven en onbruikbaar maken. Hoewel
tamelijk ongebruikelijk, is zich afspelen
juist als men bedoelt: zich afmatten. De
voetballer had zich afgespeeld en was
uitgeput. De kinderen hadden de hele
middag geravot en waren letterlijk af
gespeeld. Zich afspelen in de betekenis
van gebeuren, zich voordoen, zich toe
dragen, voorvallen, wordt door veel
taalkundigen nog steeds als germanisme
verworpen (sich abspielen). Wat zich
daar voor droevige taferelen hebben af
gespeeld is met geen pen te beschrijven.
Beter: zijn gebeurd, zijn voorgevallen.
Er hebben zich echtelijke drama's af
gespeeld. Beter: voorgedaan. De invloed
van spelen en spel is bij zulke gebeurte
nissen totaal verdwenen. Juist het
tegendeel wordt bedoeld, van blij spelen
is geen sprake. Hetzelfde bezwaar geldt
voor de werkwoorden afreizen, afne
men, afvoeren. Ze worden echter zo
vaak gebruikt, dat het niet meer als fout
wordt aangemerkt. Ze zijn gister afge
reisd. Beter: vertrokken. Goed in: zij
hebben heel Europa afgereisd. Hij heeft
veel van de overtollige voorraad afge
nomen. Beter: gekocht. Goed in: dat
laat ik me niet afnemen. Zij werden van
de ledenlijst afgevoerd. Beter: ge
schrapt.
Inzetten
Het werkwoord "inzetten" kan op ve
lerlei manier in onze taal worden ge
bruikt. Het is goed in de betekenis van:
inleggen. Bij sommige kans- en kaart
spelen: Wie heeft er nog niet ingezet?
Ook: een nieuwe ruit inzetten. Verder:
het eerste bod doen op een veiling. Het
huis werd ingezet op 60.000,— In de
betekenis van beginnen: Maart zette
met natte sneeuwbuien slecht in. Ook:
beginnen te zingen. Het Wilhelmus in
zetten. Tenslotte in figuurlijke beteke
nis: zijn leven inzetten (van: op het spel
zetten).
Voor "zich inzetten" van personen,
waartegen de meeste taalkundigen te
recht bedenkingen hebben, bestaat ge
noeg betere werkwoorden: geven, in
spannen, opofferen, opkomen voor, be
ginnen, gebruiken. Vooral in sportver-'
slagen is "zich inzetten" een modeterm
geworden. De trainer eiste dat de spelers
zich meer inzetten. Beter: zich meer in
spanden, zich meer gaven, meer toewij
ding toonden.
Zij hebben zich voor dat werk geheel
ingezet. Beter: veel inspanning getoond,
veel opofferingen getroost, zich geheel
gegeven. Maart heeft zich slecht ingezet.
Beter is: is slecht begonnen. Als iedereen
zich inzet, zal het wel lukken. Beter: zijn
beste krachten geeft. Bij dat werk wer
den bulldozers ingezet. Beter: gebruikt.
Materiaal - materieel
Naar de vorm en de spelling zou men
denken, dat deze woorden synoniemen
zijn en ongeveer hetzelfde betekenen.
Dat is echter niet zo. Wel zijn ze aan
elkaar verwant, omdat beide woorden
afgeleid zijn van materie, de stof waaruit
iets bestaat of wordt gemaakt.
Vroeger gebruikte men het woord ma
teriaal, dat ouder is dan materieel, ook
voor werktuigen en gereedschappen.
Dat is in de loop der tijden veranderd.
Geleidelijk kreeg materieel de voorkeur
en heeft thans materiaal geheel ver
drongen. Materiaal betekent nu: bouw
stof, grondstof. Bij het bouwen van een
huis gebruikt men stenen, hout, kalk,
glas enz. als bouwmateriaal. Metaal is
het materiaal waarvan munten worden
geslagen. In deze betekenis is het niet te
vervangen door materieel. Onder mate
rieel verstaan we gereedschappen,
werktuigen en machines. Bij uitbreiding
gebezigd bij de spoorwegen, het leger en
de brandweer. Men spreekt dan van
rollend materieel (locomotieven, wa
gons enz.) en legermaterieel. "Om de
uitslaande brand snel te kunnen bestrij
den, rukte de brandweer met groot ma
terieel uit". "De genie stelde groot ma
terieel beschikbaar om de gevolgen van
de overstroming het hoofd te bieden".
Als bijvoeglijk naamwoord wordt altijd
materieel gebezigd. "Bij de botsing lie
pen beide auto's materiële schade op".
Samenvattend: Om het materieel (ge
reedschappen, machines en werktuigen)
te vervaardigen gebruikt men materiaal.
Hoewel de gesteldheid van bodem en
klimaat in Nederland op zichzelf niet zó
uniek te achten zijn, heeft de combinatie
er van de bewoners van de lage landen
aan de Noordzee al heel vroeg aangezet
tot specialisatie in de richting van de
melkveehouderij. Oude schrifturen ge
tuigen daar van. Vanouds hebben de
Nederlandse boeren met veel liefheb
berij de veeteelt beoefend en zich daar
in, door de generaties heen, grote be
kwaamheid verworven. Tot ver over
onze grenzen kreeg dat al vroeg be
kendheid.
De verspreiding van Nederlands vee
over de hele wereld is aanmerkelijk.
Rasnamen als "Holanda" en Friesian"
leggen daar blijvend getuigenis van af.
In Zuid-Afrika lopen bijvoorbeeld
zwartbonten, die terugvoeren op in 1854
uit ons land geïmporteerde dieren. Drie
jaar later vond de eerste aankoop van
dieren door een Amerikaanse fokker
plaats. De daarop volgende ontwikke
ling leidde er toe, dat daar in 1871 een
stamboek voor zwartbont rundvee werd
opgericht. In geheel Noord-Amerika
maken de zwartbonten nu rond 80% van
de melkveestapel uit. Niet ten onrechte
kennelijk prees Prof. Roberts, toenter
tijd rector van de beroemde Cornell
Universiteit in de staat New York, zich
gelukkig dat hij in de zomer van 1877
enige tijd in Noord-Holland en Fries
land doorbracht. "Als er ergens op de
aardbodem een goed constant melkras
is, dan hebben de Nederlanders dat", zei
hij.
Ook in Groot Brittannië bestaat de
melkveestapel voor rond 80% uit zwart
bonten. Het stamboek van de British
Friesians dateert daar weliswaar eerst
uit 1909, maar men ging daar van start
met talloze dieren die al vóór 1892 aan
gevoerd waren. Sindsdien is het destijds
overheersende Dairy Shorthornras tot
een bescheiden positie teruggedrongen.
Overigens was in vroeger eeuwen al
vanuil Nederland bijgedragen lot de
vorming van dit ras. Buitenlandse be
langstelling heeft dan ook, in dc jaren
zeventig van de vorige eeuw, bijgedra
gen tot de oprichting van hel Neder-
landsehe Rundveeslamboek in 1874 en
van het Friesch Rundvee Stamboek in
1879. Kopers van elders wensten im
mers. begrijpelijkerwijs, gewaarmerkte
afstammingsgegevens van aangekochte
dieren. Ruim een eeuw lang al worden
door dc Nederlandse stamboeken deze
gegevens verstrekt.
Kenmerkend voor de zwartbonte koei
en, waar ook ter wereld, is hun grote
melkrijkheid. Buiten Noord-Anierika
(inclusief Canda), waar zuivere vlees-
rassen in de vraag naar vlees voorzien,
onderscheiden de zwartbonten zich in
tweede instantie ook door een goede
vleesproduktie. Ongeacht haar produk-
tietype steunt de zwartbonte koe op een
hoge groeisnelheid die mogelijk ge
maakt wordt door een efficiënte voede
romzetting. Deze laatste ligt ook ten
grondslag aan haar grote melkrijkheid.
Talentvolle fokkers, ook in het buiten
land, hebben eveneens uitstekende re
sultaten weten te bereiken met (van
oudsher) Nederlands materiaal. Voor de
Nederlandse fokkers is dit te meer een
aansporing om nog betere dieren te
fokken. Dat hierbij tastbare resultaten
worden geboekt blijkt onder andere uit
de stijging van de gemiddelde melkpro-
duktie tot zo'n 5.000 liter per jaar per
koe in ons land. Vanaf 1970 heeft deze
ruim 100 kg per jaar bedragen. De om
vangrijke vraag naar Nederlands vee in
de afgelopen decennia - uit 25 a 30 ver
schillende landen - stoelt dan ook, te
recht, op de reeds eeuwen lang in ons
land met zorg doorgevoerde specialisa
tie in de melkveehouderij.
De zomer heeft in West Europa over
duidelijk in het teken van de hardnek
kige koele oceaanstroming gektaan met
verspreid enkele warme dagen, maar
een stabiele periode van warm weer die
het een week of langer volhield is niet
voorgekomen. De tweede week van juli
ging daar even op lijken. De meeste re
gen is tot dusver in Noordoost Neder
land gevallen, waar de zomer naar de
natte kant uitvalt, elders is het eerder
wat naar de droge kant, al hebben de
buien van begin september nog een
kleine verandering gebracht.
In het koele wisselvallige en teleurstel
lende zomerweer delen ook de Britse
eilanden, Noordwest Duitsland en De
nemarken. Ook Skandinavië had niet
zo'n geweldige zomer al was augustus
daar dikwijls toch warmer dan in ons
gebied. Er zijn in Midden Europa meer
landen aan te wijzen waar het wel warm
is geweest en die grens heeft een groot
deel van de zomer ruwweg gelopen over
België - Midden Duitsland naar Hon
garije. Landen als Polen en Tsjecho
Slowakije pochen evenmin over dê zo
mer. Zuidelijk van die lijn, in Frankrijk
vooral, maar ook in de Alpenlanden,
was het gemiddeld heel wat warmer.
Bekeken over de laatste 50 jaar is het
voor ons land waarschijnlijk dat deze
zomer bij de drie komt met het kleinste
aantal uren zon en dat waren 1954, 1956
en 1977. Opvallend dat de weersver
wachting in deze maand zo dikwijls juist
even naast de werkelijkheid kwam te
zitten en opmerkelijk ook dat het op
vallend vaak de zondag is geweest,
waarop het zomerweer teleurstelde. Wat
wij nog kunnen doen, is hopen op een
mooie nazomer, want zo koud en
herfstachtig als september verleden jaar
verliep, is gelukkig ook een uitzonde
ring.
Niemand minder dan de Russische on
derminister van landbouw A.A. Po-
mortsev heeft maandag een bezoek ge
bracht aan Scherpenisse. Op een perceel
bouwland van dhr. W.A. de Wilde be
keek hij het rooien en klappen van uien,
terwijl op het sorteerbedrijf van C. Mei
jer B.V. aan de Veerdijkseweg de totale
verwerking van de uien werd gevolgd.
Behalve de onderminister was bedrijfs
leider W.J. Potappel ook gastheer voor
dhr. A.I. Samotev, directeur van een
Wetenschappelijk Onderzoekinstituut
voor aardappelteelt in de Sowjet Unie,
dhr. 1. Ersjow, Hoofd van een laborato
rium voor bolgewassen, landbouwatta-
che Y.V. Usevolosjki van de Russische
ambassade in Den Haag en ambassade
medewerker J. Dunajev. Naast het Rus-
sich gezelschap was ook directeur A.
Coerd van de S.N.U.I.F. aanwezig en Ir.
J.C. Hesen van het I.B.V.L. uit Wage-
ningen.
De Russen brengen op uitnodiging van
het Nederlandse Ministerie van Land
bouw een zevendaags bezoek aan ons
land.
clg *ilp sl* üg -ili** -f* .1» ^f|.
V VVV VVV V V V V V V V V V V VVVvVVVVv v V VV v V V V V ^1* V V V V V VV V V V V vv VVVV V V V VV V V V V V V VV V V V^ V V V V V^
praktische tips
voor fotografen
in de vorm van
eenfoto-drieluik
Fotograferen is fijn en ik zou mijn kamera niet graag willen
missen. Maar dan zie je op een avond bij kennissen een filmpje, dat
ze hebben gemaakt van hun baby. Dan denk je: filmen is toch wel
een erg goede manier om de belevenissen van een gezin vast te
leggen. En wat is het later niet een mooi bezit voor de kinderen, die
opgroeien met een filmkamera in de buurt. Ze kunnen dan alle
fijne momenten, die ze als kind helfben beleefd, opnieuw bekijken.
Ze herhalen hun jeugd zo vaak ze willen. Zo'n film wordt steeds
waardevoller, hoe oüder ze worden. Dat dacht ik allemaal toen ik
die avond dat filmpje bekeek. En ik ging er toch eens serieus over
denken om zelf ook een filmkamera aan te schaffen.
Maar ik deed meer. Want die film over het
dochtertje van onze vrienden bracht me op het
idee om ook met de foto-kamera een verhaal te
gaan vertellen. Dat kon gelukkig, want de poesjes,
die in de film met het kind speelden, waren nog
klein genoeg. Ik koos een witte muur als achter
grond om Natasja en de poezen goed uit te laten
komen. En met een bordje met wat kattebrood op
de grond en de kamera in de aanslag wachtte ik
gespannen af wat er van dit fotoverhaal terecht
zou gaan komen.
Het resultaat is hierboven afgebeeld. Wel moet ik
bekennen, dat ik op de achtergrond het verhaal
een beetje heb geregisseerd. De derde foto is zelfs
helemaal in scène gezet, want dat voorval ge
beurde een uur later toen het bord echt geen
kattevoer meer bevatte. Maar iets smokkelen om
zo'n verrassend slot aan je fotoverhaal te krijgen,
is niet erg. De filmende Pa vertelde me, dat hij dit
bij het monteren van de film ook doet. Wat dat
betreft heb ik dus wel een beetje aanleg voor smal-
filmen.
.r. *\Ir*tj"*ilr *ilr *tlr *~lr *1**Jj* -t--1— .i. .i. - j- ^1
V V VVVvVVVV V VV VV VV V V V V V V V* V V V V V V V VVV V
y\
1