enige geschiedkundige gegevens over DE ZEEHOND IN DE ZEEUWSE WATEREN FOTO STRIP. VER HAAL Nederlands rundvee over de hele wereld Donderdag 13 september 1979 EENDRACHTBODE 15 door J. P. B. Zuurdeeg TAALPRAATJE Hopelijk mooie nazomer Russen bekeken uien in Scherpenisse Het enige grote roofdier dat zich in het wild in Nederland heeft kunnen handhaven is de gewone zeehond. Hiervoor zijn meerdere oorzaken aan te voeren: op het land is hij op de kale en met ieder hoogwater overspoelde zandbanken moeilijk te naderen en in het water beschermt zijn zoogdierenintelligentie hem. Daarbij komt dat het dier als buit niet bijzonder gewaardeerd wordt. VOEDSEL Vroeger was dit anders. Zeehonden waren in de 15e eeuw evenals steur, bruinvis en zalm zeer gewild! Men schonk toen zeehonden aan de aanzienlijksten. Het zeehondenvlees was waarschijnlijk voor de vasten bedoeld. Men beschouwde de zee hond immers als tweeslachtig dat wil zeggen.als vis en als landdier. De doorH. M. Kesteloo bewerkte stadsrekeningen van Middelburg vermelden dat Anna van Bourgondië, vrouwe van Ravestein in 1500 een ,,zeilhond" ten geschenke kreeg ter waarde van -,36,6 ponden en een zalm van 10 schellingen, de keizer kreeg in 1516 een zeehond ter waarde van 2.13.4 ponden. De inventaris van prelaat en edelen vermeldt dat Jaquelyne de Croy, vrouwe van Bergen op Zoom in 1543 verzocht om, evenals wijlen haar echtgenoot, die één der grootste leenmannen van Zeeland was, jaarlijks in de vasten van de ontvanger van Beoostenschelde een zeehond te ontvangen. Later volgde een tegenzin voor zeehondenvlees. Smallegange vermeldt in zijn Croniek van Zeeland (1693) hierover dat zee hondenvlees zelfs door de armsten niet in de spijs wordt gebruikt daar het zacht, sponsachtig en vet is. Enige delen van het dier zijn echter als geneesmiddel te gebruiken. Smallegange verhaalt hier letterlijk: ,,De rechtervin onder 't hooft gelegt, brengt den slaep bij. De huid verhoed ook het voeteuvel, indien daer van schoenen gedragen worden. Haer vet word van Hippocrates in vrouwensiekten zeer gepresen." VANGPREMIES De grote aantallen zeehonden in de zeearmen, die zich vooral met bodem vis (platvis) voeden vormden echter een bedreiging voor de vissers. Reeds vroeg werden dan ook beloningen voor het vangen van zeehonden uitgeloofd. Het plakkaat van 10 december 1591 uitgevaardigd door de Staten van Zeeland, beloofde voor iedere gevangen zeehond een premie van een daalder. De premie was echter te laag om het gewenste doel te bereiken, want op 7 augustus 1592 werd er bij de Staten een voorstel ingediend om het vangloon te verdubbelen en van 5 schellingen op 10 schellingen te brengen. Dit bleef zo tot de Franse tijd. In 1596 werd er opnieuw een plakkaat gepubliceerd op het schutten van kleine vis en het vangen van zeehonden. Ook de plakkaten van 9 oktober 1608 en 9 mei 1611 bevatten paragrafen betreffende het uitloven van premie- vangloon voor zeehonden. Ongeveer terzelfder tijd loofden de Staten van Holland ook een premie uit, omdat de zeehonden die in de Maas, Thije, Marsdiep, Merwede, Lek en IJssel voorkomen van uit zee steeds verder landinwaarts komen. Om voor vangloon in aanmerking te komen moest men de gevangen zeehond aan het stadsbestuur tonen, waar de snuit van het dier werd afgehakt om als bewijs te dienen, zodat men niet tweemaal de premie kon opstrijken voor dezelfde zeehond. De stedelijke besturen konden hierna het voorgeschoten vangloon terugkrijgen van de rent meesters van Domeinen. De boven beschreven betaling van de premie heeft tot 1806 geduurd. Sedertdien en tot 1808 geschiedde de betaling op dezelfde wijze maar de rentmeesters moesten toen driemaandelijkse declaraties aan de landdrost zenden. Hierna tot de inlijving bij Frankrijk aan het departement van jacht, terwijl ook door de opperhoutvesterij vangloon voor zeehonden werd betaald. Na het van kracht worden van de jachtwet op schadelijk gedierte van 14 juli 1814 werd de premie verleend uit de kas van het departement der Jacht en Visserij. Dit duurde slechts kort. Bij K.B. van 4 augustus 1815 no. 10 werd de premie ingetrokken omdat, zoals men toen dacht, de zeehonden slechts tijdelijk (alleen bij storm) in de Zeeuwse stromen verbleven. De dieren waren daarom niet uitroeibaar, zodat premie verlening geen nut had. Nadat in 1820 de visserijen onder beheer van domeinen waren gebracht, werd bij K.B. van 19 maart 1822 no. 103 weer een vangloon tot het verdelgen van zeehonden ingesteld. De premie bedroeg f3, Op dit onderwerp hebben voorts nog betrekking de K.B.'s van 8 augustus 1822 no. 85 en van 1 april en 14 augustus 1823 no. 82 en 92, welke laatste ten grondslag lag aan de betaling van premie tot en met 1856. De minister van Binnenlandse Zaken maakte in 1854 bezwaar tegen de toenmalige regeling en verzocht de minister van Financiën, waaronder de Domeinen ressorteerden, een post voor vangloon op zijn begroting te zetten. Deze voelde er niet voor omdat, zoals hij in 1854 aan het Bestuur der Visserijen op de Zeeuwse Stromen schreef, de gevangen dieren een bepaalde waarde hebben en de vangst dus niet aangemoedigd hoeft te worden. Deze waarde zou aan huid en traan f8,— bedragen. Voor Zeeland is die waarde te hoog geschat, terwijl de materialen zoals boten en netten duur zijn. Hiernaast heeft men door de sluwheid en waakzaamheid lang durige oefening nodig en wordt kennis van het dier vereist, zodat het niet aantrekkelijk is zonder premie de dieren te vangen. Het Visserijbestuur blijft dan ook bezwaren maken. In de bestuursvergaderingen van 1886 wordt een door de voorzitter geschreven rapport betreffende de zeehonden behandeld. De voorzitter acht uitroeiing, hoewel waarschijnlijk niet uitvoerbaar, niet voorgeschreven. Het rapport noemt enige manieren om zich van de zeehonden te ontdoen. De meest aangewezen en goedkoopste methode was de zeehonden door beroepsjagers te laten vangen en te verwerken. BEROEPSJAGERS Een moeilijkheid was dat in Zeeland alleen leden van het geslacht Van der Klooster te Burgh beroeps- zeehondenjagers waren, maar dat deze financieel niet sterk genoeg waren en onbekend met de middelen om zich op een voordelige wijze van de gevangen zeehond te ontdoen. Prijzen, die toen voor een vel gemaakt werden, bedroegen f 0,70 terwijl de traan f 0,50 per liter opbracht. Een jonge zeehond leverde 5-9 liter traan op. Het voorstel was om deze zeehondenjagers een subsidie te verlenen om een tweede net van 100 kg aan te schaffen en voor het aankopen van een beter fornuis om traan te koken. Hoewel er voor deze subsidie op de begroting van 1887 een post was uitgetrokken kon de door het Visserijbestuur ingestelde zeehondencommissie geen geschikte gegadigde vinden. Aan het eind van de eeuw komt het instellen van premie opnieuw aan de orde. De Zeeuwse bezwaren tegen het premiestelsel waren dat deze regeling vroeger niet tot een geregelde jacht had geleid. Een ander punt was de moeilijke controle. Het gebeurde wel dat er snuiten van gewone honden werden getoond. Op voorstel van de minister van Financiën werd bij K.B. van 21 mei 1900 no. 91 opnieuw een premie ingevoerd. Voor mannelijke dieren bedroeg deze f 2,50 terwijl voor vrouwelijke dieren f3,— werd betaald. In 1914 werd de premie op f3,— gebracht voor iedere aangebrachte zeehond. Het premiestelsel werd in 1923 ingetrokken. Korte tijd later werd op voordracht van de minister van Binnenlandse Zaken en Landbouw bij K.B. van 15 maart 1927 no. 19 wederom een premie van f3,— ingevoerd. De gevangen zeehond moest aan de burgemeester der gemeente of aan een door hem aangewezen persoon getoond worden in wiens bijzijn de voorvinnen werden afgesneden. Bij K.B. van 27 november 1933 no. 53 werd het premiestelsel opnieuw ingetrokken. Welke overwegingen hiertoe geleid hebben en tot het feit dat in 1938 (K.B. van 16 juli 1938 no. 140) weer een vangloon, nu van f2, werd uitgeloofd is in publikaties niet te vinden. Ook dit K.B. is slechts korte tijd van kracht geweest. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het bovengenoemde K.B. ingetrokken met ingang van 1 maart 1942. AANTALLEN Om wat voor aantallen zeehonden ging het nu eigenlijk? De uitbetaalde premies, opgetekend in de contre- rollen van de Domeinen van Zeeland geven hier een antwoord op. Het oudst vermelde bedrag betreft 30 in Vlissingen aangebrachte zeehonden die van 21 juni 1593-juli 1594 gevangen waren. Ook in Brouwers haven, Arnemuiden en Goes werden zeehonden aangevoerd. Het betreft echter steeds maar enkele tientallen exemplaren per jaar. Het in die tijd hoogst gevonden bedrag werd in 1620 aan Vlissingen uitbetaald. Dit bedroeg 139.10.— ponden voor 279 zeehonden. Waarschijnlijk betreft het hier echter twee jaar, want in 1621 werden er maar 94 zeehonden in Vlissingen aangebracht. Na 1654 geven de rekeningen van de Rentmeester-generaal van Bewestenschelde, het huidige Midden-Zeeland, een beeld van de zeehondenvangst. In 1655 waren dit 416 dieren. Dit aantal verminderde tot 25 in 1674. Het aantal aangebrachte zeehonden bleef rond de 25 stuks per jaar schommelen tot 1755. In dat jaar werden 293 zeehonden gevangen. Ook dit getal liep terug tot ruim onder de honderd exemplaren na 1789. Van Beoosten schelde, het tegenwoordige Noord-Zeeland, zijn maar enige cijfers over deze periode te vinden. Cijfers voor het aantal gevangen zeehonden in alle Zeeuwse wateren vinden we eerst in de 19e eeuw toen het Visserijbestuur vangloon betaalde. Meestal werden jaarlijks tussen de 200 en 300 exemplaren aangebracht. Het jaar 1827 was een topjaar met 434 stuks. Ook toen er geen premie verleend werd, werden deze dieren nog regel matig gevangen. Door Van der Klooster te Burghsluis werden nog circa 300 stuks jaarlijks gevangen, waarvan er 100 levend verkocht werden aan diergaarden. Van de overige werd traan gekookt, terwijl de huiden te Zierikzee voor f 0,90 verkocht werden. Vanwege de geringe opbrengst is hij omstreeks 1888 hiermee gestopt. Ook in 1918 en in 1947 zijn zeehonden gebruikt voor de traankokerij. In 1918 werd te Vlissingen hiervoor een gering aantal aangevoerd. Een grote zeehond leverde circa 16 liter traan op die f2,— tot f 3,— per liter opbracht. Voor de traankokerij werden in 1947 40 exemplaren te Zierikzee aangevoerd. Na circa 1888 werden nog alleen zo'n 100 zeehonden per jaar levend gevangen voor de Belgische en Duitse diergaarden. In dat jaar werd het aantal exemplaren in de Wester- schelde geschat op circa 1000. Na het opnieuw instellen van de premie in 1900 leefde de jacht weer op. In de eerste jaren werden jaarlijks 600 tot 700 zeehonden gevangen Dit aantal liep echter terug tot ruim 200 stuks in 1929. De grote op de banken liggende kudden van 100 tot 150 exemplaren waren toen verminderd tot 30 of 40 stuks. Waarschijnlijk bleven de zeer schuwe dieren echter meer in het water. De verspreiding van de aangebrachte zeehonden blijkt uit de volgende gegevens van 1912: Breskens 50, Terneuzen 8, Vlissingen 2, Bergen op Zoom 1 Burghsluis 89, Veere90, Brouwers haven 19, Bruinisse45, Ouddorp 6, Yerseke 3 en Tholen 4. In totaal werden er dat jaar 317 zeehonden gevangen. Na 1929 liep de vangst in de Zeeuwse wateren sterk terug. In het jaarverslag van het Visserijbestuur werd als reden opgegeven dat de bekende zeehondenjager Van der Klooster te oud was geworden en dat het jonge geslacht andere werkzaamheden zocht, omdat de diergaarden geen levende zeehonden meer vroegen. Van 1900-1921 werden 3418 stuks te Burghsluis aan land gebracht. VANGMETHODEN Er waren toen enkele methoden in gebruik om de dieren te vangen. De meest in Zeeland gebruikte manier was het vangen met netten. Men ging als volgt te werk. Het net werd bij een plaat waarop zeehonden lagen bovenstrooms met behulp van een waterzeil uitgevierd met één eind tot voorbij de zeehonden, het andere eind stak men tegen de plaat vast. De dieren werden dan opgejaagd en vluchtten in het net. Later werd hoofdzakelijk met het geweer gejaagd. Is de zeehond nu werkelijk voor de visstand zo gevaarlijk? Een rapport van dr. B. Havinga van 1932 geeft hier een antwoord op. Uit zijn onderzoek van magen en darmen van zeehonden blijkt dat deze zich vooral met de langzamer bodemvis voedt, waarbij bot bij grote zee honden circa 65% van de voeding uitmaakt. De gemiddelde voeding bedraagt bij deze dieren circa 5 kg per dag. Het aantal zeehonden zou omstreeks 1930 in ons land circa 4000 stuks hebben bedragen, waarvan ongeveer 1000 stuks in de Zeeuwse wateren. Het premiestelsel heeft in de Waddenzee, Zuiderzee en de zuidhollandse wateren geen of weinig nuttig effect gehad; daaren tegen is in Zeeland, waar de zeehonden ook het schadelijkst zijn, het aantal sterk gereduceerd hetgeen door de premie ongetwijfeld in de hand is gewerkt, aldus het rapport. PELSWILD Vrij kort na het intrekken van de premie werd de zeehond bij K.B. van 9 december 1947 tot wild (pelswild) verklaard in het gehele Rijk, met uitzondering van de provincies Noord-Brabant, Zuid-Holland en Zeeland. De zeehonden in deze provincies werden bij hetzelfde K.B. op de lijst van schadelijk wild geplaatst. In de huidige Jachtwet van 1954 is de zeehond zonder uitzonderingen onder het kleinwild opgenomen. Hierdoor werd een einde gemaakt aan de veelal onsportieve en onweidelijke vervolging van deze dieren. Door opening van de jacht kan zo nodig worden voorkomen dat deze dieren al te schadelijk worden. Als gevolg van de omstandigheid dat de huid van zeehonden thans waarde als bont heeft, werd gedurende een aantal jaren intensief jacht op deze dieren gemaakt en wel in die mate, dat te vrezen was, dat de zeehondenstand hier te lande zou uitsterven. Dat is aanleiding geweest om de jacht op deze dieren in 1957 niet te openen. Een beperkt aantal mocht echter op vergunning worden afgeschoten. In hetzelfde jaar werden ook maatregelen genomen om de stroperij tegen te gaan door de invoering van een wildmerk voor zeehonden. Dit merk is nodig voor het vervoer of onder zich hebben van deze dieren. Toen de areaalbeperking in 1961 door afsluiting van het Vêerse Meer een aanvang nam, werden geen afschotvergunningen meer gegeven. Zich afspelen Over het veelvuldig gebruik van de uit drukking "geen rol spelen" hebben we al eens een Taaipraatje geschreven. In plaats van "geld speelt geen rol" is het beter: geld is onbelangrijk, is van geen betekenis, te bezigen. Ook tegen het werkwoord "zich afspelen" hebben ve len nog bezwaar en onzes inziens te recht. Afspelen betekent: ten einde spe len. Het is goed in zinnen als: het to neelstuk werd afgespeeld; een wedstrijd afspelen. Ook goed in de betekenis van: in het spel afwinnen. Hij speelde hem met poker maar liefst duizend gulden af. Eveneens goed Nederlands (als bijv. naamwoord) in: een afgespeelde piano. Door veelvuldig bespelen allengs be derven en onbruikbaar maken. Hoewel tamelijk ongebruikelijk, is zich afspelen juist als men bedoelt: zich afmatten. De voetballer had zich afgespeeld en was uitgeput. De kinderen hadden de hele middag geravot en waren letterlijk af gespeeld. Zich afspelen in de betekenis van gebeuren, zich voordoen, zich toe dragen, voorvallen, wordt door veel taalkundigen nog steeds als germanisme verworpen (sich abspielen). Wat zich daar voor droevige taferelen hebben af gespeeld is met geen pen te beschrijven. Beter: zijn gebeurd, zijn voorgevallen. Er hebben zich echtelijke drama's af gespeeld. Beter: voorgedaan. De invloed van spelen en spel is bij zulke gebeurte nissen totaal verdwenen. Juist het tegendeel wordt bedoeld, van blij spelen is geen sprake. Hetzelfde bezwaar geldt voor de werkwoorden afreizen, afne men, afvoeren. Ze worden echter zo vaak gebruikt, dat het niet meer als fout wordt aangemerkt. Ze zijn gister afge reisd. Beter: vertrokken. Goed in: zij hebben heel Europa afgereisd. Hij heeft veel van de overtollige voorraad afge nomen. Beter: gekocht. Goed in: dat laat ik me niet afnemen. Zij werden van de ledenlijst afgevoerd. Beter: ge schrapt. Inzetten Het werkwoord "inzetten" kan op ve lerlei manier in onze taal worden ge bruikt. Het is goed in de betekenis van: inleggen. Bij sommige kans- en kaart spelen: Wie heeft er nog niet ingezet? Ook: een nieuwe ruit inzetten. Verder: het eerste bod doen op een veiling. Het huis werd ingezet op 60.000,— In de betekenis van beginnen: Maart zette met natte sneeuwbuien slecht in. Ook: beginnen te zingen. Het Wilhelmus in zetten. Tenslotte in figuurlijke beteke nis: zijn leven inzetten (van: op het spel zetten). Voor "zich inzetten" van personen, waartegen de meeste taalkundigen te recht bedenkingen hebben, bestaat ge noeg betere werkwoorden: geven, in spannen, opofferen, opkomen voor, be ginnen, gebruiken. Vooral in sportver-' slagen is "zich inzetten" een modeterm geworden. De trainer eiste dat de spelers zich meer inzetten. Beter: zich meer in spanden, zich meer gaven, meer toewij ding toonden. Zij hebben zich voor dat werk geheel ingezet. Beter: veel inspanning getoond, veel opofferingen getroost, zich geheel gegeven. Maart heeft zich slecht ingezet. Beter is: is slecht begonnen. Als iedereen zich inzet, zal het wel lukken. Beter: zijn beste krachten geeft. Bij dat werk wer den bulldozers ingezet. Beter: gebruikt. Materiaal - materieel Naar de vorm en de spelling zou men denken, dat deze woorden synoniemen zijn en ongeveer hetzelfde betekenen. Dat is echter niet zo. Wel zijn ze aan elkaar verwant, omdat beide woorden afgeleid zijn van materie, de stof waaruit iets bestaat of wordt gemaakt. Vroeger gebruikte men het woord ma teriaal, dat ouder is dan materieel, ook voor werktuigen en gereedschappen. Dat is in de loop der tijden veranderd. Geleidelijk kreeg materieel de voorkeur en heeft thans materiaal geheel ver drongen. Materiaal betekent nu: bouw stof, grondstof. Bij het bouwen van een huis gebruikt men stenen, hout, kalk, glas enz. als bouwmateriaal. Metaal is het materiaal waarvan munten worden geslagen. In deze betekenis is het niet te vervangen door materieel. Onder mate rieel verstaan we gereedschappen, werktuigen en machines. Bij uitbreiding gebezigd bij de spoorwegen, het leger en de brandweer. Men spreekt dan van rollend materieel (locomotieven, wa gons enz.) en legermaterieel. "Om de uitslaande brand snel te kunnen bestrij den, rukte de brandweer met groot ma terieel uit". "De genie stelde groot ma terieel beschikbaar om de gevolgen van de overstroming het hoofd te bieden". Als bijvoeglijk naamwoord wordt altijd materieel gebezigd. "Bij de botsing lie pen beide auto's materiële schade op". Samenvattend: Om het materieel (ge reedschappen, machines en werktuigen) te vervaardigen gebruikt men materiaal. Hoewel de gesteldheid van bodem en klimaat in Nederland op zichzelf niet zó uniek te achten zijn, heeft de combinatie er van de bewoners van de lage landen aan de Noordzee al heel vroeg aangezet tot specialisatie in de richting van de melkveehouderij. Oude schrifturen ge tuigen daar van. Vanouds hebben de Nederlandse boeren met veel liefheb berij de veeteelt beoefend en zich daar in, door de generaties heen, grote be kwaamheid verworven. Tot ver over onze grenzen kreeg dat al vroeg be kendheid. De verspreiding van Nederlands vee over de hele wereld is aanmerkelijk. Rasnamen als "Holanda" en Friesian" leggen daar blijvend getuigenis van af. In Zuid-Afrika lopen bijvoorbeeld zwartbonten, die terugvoeren op in 1854 uit ons land geïmporteerde dieren. Drie jaar later vond de eerste aankoop van dieren door een Amerikaanse fokker plaats. De daarop volgende ontwikke ling leidde er toe, dat daar in 1871 een stamboek voor zwartbont rundvee werd opgericht. In geheel Noord-Amerika maken de zwartbonten nu rond 80% van de melkveestapel uit. Niet ten onrechte kennelijk prees Prof. Roberts, toenter tijd rector van de beroemde Cornell Universiteit in de staat New York, zich gelukkig dat hij in de zomer van 1877 enige tijd in Noord-Holland en Fries land doorbracht. "Als er ergens op de aardbodem een goed constant melkras is, dan hebben de Nederlanders dat", zei hij. Ook in Groot Brittannië bestaat de melkveestapel voor rond 80% uit zwart bonten. Het stamboek van de British Friesians dateert daar weliswaar eerst uit 1909, maar men ging daar van start met talloze dieren die al vóór 1892 aan gevoerd waren. Sindsdien is het destijds overheersende Dairy Shorthornras tot een bescheiden positie teruggedrongen. Overigens was in vroeger eeuwen al vanuil Nederland bijgedragen lot de vorming van dit ras. Buitenlandse be langstelling heeft dan ook, in dc jaren zeventig van de vorige eeuw, bijgedra gen tot de oprichting van hel Neder- landsehe Rundveeslamboek in 1874 en van het Friesch Rundvee Stamboek in 1879. Kopers van elders wensten im mers. begrijpelijkerwijs, gewaarmerkte afstammingsgegevens van aangekochte dieren. Ruim een eeuw lang al worden door dc Nederlandse stamboeken deze gegevens verstrekt. Kenmerkend voor de zwartbonte koei en, waar ook ter wereld, is hun grote melkrijkheid. Buiten Noord-Anierika (inclusief Canda), waar zuivere vlees- rassen in de vraag naar vlees voorzien, onderscheiden de zwartbonten zich in tweede instantie ook door een goede vleesproduktie. Ongeacht haar produk- tietype steunt de zwartbonte koe op een hoge groeisnelheid die mogelijk ge maakt wordt door een efficiënte voede romzetting. Deze laatste ligt ook ten grondslag aan haar grote melkrijkheid. Talentvolle fokkers, ook in het buiten land, hebben eveneens uitstekende re sultaten weten te bereiken met (van oudsher) Nederlands materiaal. Voor de Nederlandse fokkers is dit te meer een aansporing om nog betere dieren te fokken. Dat hierbij tastbare resultaten worden geboekt blijkt onder andere uit de stijging van de gemiddelde melkpro- duktie tot zo'n 5.000 liter per jaar per koe in ons land. Vanaf 1970 heeft deze ruim 100 kg per jaar bedragen. De om vangrijke vraag naar Nederlands vee in de afgelopen decennia - uit 25 a 30 ver schillende landen - stoelt dan ook, te recht, op de reeds eeuwen lang in ons land met zorg doorgevoerde specialisa tie in de melkveehouderij. De zomer heeft in West Europa over duidelijk in het teken van de hardnek kige koele oceaanstroming gektaan met verspreid enkele warme dagen, maar een stabiele periode van warm weer die het een week of langer volhield is niet voorgekomen. De tweede week van juli ging daar even op lijken. De meeste re gen is tot dusver in Noordoost Neder land gevallen, waar de zomer naar de natte kant uitvalt, elders is het eerder wat naar de droge kant, al hebben de buien van begin september nog een kleine verandering gebracht. In het koele wisselvallige en teleurstel lende zomerweer delen ook de Britse eilanden, Noordwest Duitsland en De nemarken. Ook Skandinavië had niet zo'n geweldige zomer al was augustus daar dikwijls toch warmer dan in ons gebied. Er zijn in Midden Europa meer landen aan te wijzen waar het wel warm is geweest en die grens heeft een groot deel van de zomer ruwweg gelopen over België - Midden Duitsland naar Hon garije. Landen als Polen en Tsjecho Slowakije pochen evenmin over dê zo mer. Zuidelijk van die lijn, in Frankrijk vooral, maar ook in de Alpenlanden, was het gemiddeld heel wat warmer. Bekeken over de laatste 50 jaar is het voor ons land waarschijnlijk dat deze zomer bij de drie komt met het kleinste aantal uren zon en dat waren 1954, 1956 en 1977. Opvallend dat de weersver wachting in deze maand zo dikwijls juist even naast de werkelijkheid kwam te zitten en opmerkelijk ook dat het op vallend vaak de zondag is geweest, waarop het zomerweer teleurstelde. Wat wij nog kunnen doen, is hopen op een mooie nazomer, want zo koud en herfstachtig als september verleden jaar verliep, is gelukkig ook een uitzonde ring. Niemand minder dan de Russische on derminister van landbouw A.A. Po- mortsev heeft maandag een bezoek ge bracht aan Scherpenisse. Op een perceel bouwland van dhr. W.A. de Wilde be keek hij het rooien en klappen van uien, terwijl op het sorteerbedrijf van C. Mei jer B.V. aan de Veerdijkseweg de totale verwerking van de uien werd gevolgd. Behalve de onderminister was bedrijfs leider W.J. Potappel ook gastheer voor dhr. A.I. Samotev, directeur van een Wetenschappelijk Onderzoekinstituut voor aardappelteelt in de Sowjet Unie, dhr. 1. Ersjow, Hoofd van een laborato rium voor bolgewassen, landbouwatta- che Y.V. Usevolosjki van de Russische ambassade in Den Haag en ambassade medewerker J. Dunajev. Naast het Rus- sich gezelschap was ook directeur A. Coerd van de S.N.U.I.F. aanwezig en Ir. J.C. Hesen van het I.B.V.L. uit Wage- ningen. De Russen brengen op uitnodiging van het Nederlandse Ministerie van Land bouw een zevendaags bezoek aan ons land. clg *ilp sl* üg -ili** -f* .1» ^f|. V VVV VVV V V V V V V V V V V VVVvVVVVv v V VV v V V V V ^1* V V V V V VV V V V V vv VVVV V V V VV V V V V V V VV V V V^ V V V V V^ praktische tips voor fotografen in de vorm van eenfoto-drieluik Fotograferen is fijn en ik zou mijn kamera niet graag willen missen. Maar dan zie je op een avond bij kennissen een filmpje, dat ze hebben gemaakt van hun baby. Dan denk je: filmen is toch wel een erg goede manier om de belevenissen van een gezin vast te leggen. En wat is het later niet een mooi bezit voor de kinderen, die opgroeien met een filmkamera in de buurt. Ze kunnen dan alle fijne momenten, die ze als kind helfben beleefd, opnieuw bekijken. Ze herhalen hun jeugd zo vaak ze willen. Zo'n film wordt steeds waardevoller, hoe oüder ze worden. Dat dacht ik allemaal toen ik die avond dat filmpje bekeek. En ik ging er toch eens serieus over denken om zelf ook een filmkamera aan te schaffen. Maar ik deed meer. Want die film over het dochtertje van onze vrienden bracht me op het idee om ook met de foto-kamera een verhaal te gaan vertellen. Dat kon gelukkig, want de poesjes, die in de film met het kind speelden, waren nog klein genoeg. Ik koos een witte muur als achter grond om Natasja en de poezen goed uit te laten komen. En met een bordje met wat kattebrood op de grond en de kamera in de aanslag wachtte ik gespannen af wat er van dit fotoverhaal terecht zou gaan komen. Het resultaat is hierboven afgebeeld. Wel moet ik bekennen, dat ik op de achtergrond het verhaal een beetje heb geregisseerd. De derde foto is zelfs helemaal in scène gezet, want dat voorval ge beurde een uur later toen het bord echt geen kattevoer meer bevatte. Maar iets smokkelen om zo'n verrassend slot aan je fotoverhaal te krijgen, is niet erg. De filmende Pa vertelde me, dat hij dit bij het monteren van de film ook doet. Wat dat betreft heb ik dus wel een beetje aanleg voor smal- filmen. .r. *\Ir*tj"*ilr *ilr *tlr *~lr *1**Jj* -t--1— .i. .i. - j- ^1 V V VVVvVVVV V VV VV VV V V V V V V V* V V V V V V V VVV V y\ 1

Krantenbank Zeeland

Eendrachtbode /Mededeelingenblad voor het eiland Tholen | 1979 | | pagina 15