de verdoolde
geliefden
Van landbouwcrisis (1880)
tot wereldbrand (1940)
EENDRACHTBODE
SINT-ANNALAND, HISTORIE EN HERINNERING
(XVII)
Een reeks vorige eeuwse gemeenschapsschetsen,
èn uit een meer recent weleer
door Han Dekker
17 december 1970
5
„Niet links - niet rechts - toujours maar recht
vooruit!"
Tussen de jeugd zag; men oudere dorpe
lingen statig over 't gladde ijs dan glijden,
rustig, zoals in alles toen.
In 1930 telt St. Annaland 2613 inwoners, van wie 1300 vrouwen en
1313 mannen, een stel „ongeluksgetallen" dat wel haast symbolisch lijkt
voor 't aangebroken tijdvak... Van hen zijn 1032 personen werkzaam in
een beroep; 67,6% in landbouw, tuinderij en veeteelt. Na de beurskrach
gaat het leven 't eerste jaar nog schijnbaar z'n gewone gang. Verontrus
tend zijn wel echter berichten over enorme, Nederlandse tuinbouw- en
zuiveloverschotten't zogenaamde doordraaien is begonnen... Ondanks
deze vooral agrarisch-economische weersversombering, krijgt St. Annaland
haar eerste veiling, en volgend jaar een spontaan gestichte sportvereni
ging. Onderwijl 't radio-orkest van Jack Hilton elke AVRO-uitzending
aankondigt met een vrolijk „Happy days are here again", oefent vol
enthousiasme jong W.H.S. op 't weitje bij Akkermans. Zo voetbalt men,
maar de wintersport wordt eveneens beoefend. Als 't ijs betrouwbaar
blijkt, bindt oud en jong de schaatsen onder en gaat het ongeveer zoals
Louis Raemaeckers in 1936 voor De Telegraaf tekent, nl. de bekende
„Colijn en zijn Oudje"-prent: „Maak je niet bezorgd - niet links - niet
rechts - toujours maar recht vooruit!" Voor luttele centen geniet men
kostelijk, daar op die resp. oude banen van Annawas en Reigersgats-
heul, waar in een verwarmd, houten hokje, kleermaker Witte van den
Boogaart als kaartjesverkoper aan de kassa zit.
In die tijd was men op 't dorp zelf aangewezen. Bromfietsen beston
den nog lang niet, evenmin als goede binnenwegen, kortom, we waren in
de verste verte nog niet toe, aan een technisch-welvaren van thans. Dit,
uiteraard noodgedwongen, vrijwel uitsluitend op de plaatselijke gemeen
schap ingesteld zijn, bracht naast sommige nadelen (gevaren zelfs!),
anderzijds wèl een mede intenser solidariteitsbesef ten opzichte der eigen
samenleving en dorpsbuurt. Ook in de dorpsfeesten der jaren dertig,
waarin men ergens een renaissance der kermis bespeuren kon, speelde
genoemd element een rol, want naast een spontaan, voorbereidend mee
werken hieraan, bleef altijd wel een zekere rivaliteit aanwezig tussen de
buurten onderling... Wee degene uit Nieuwstraat of Dorpsweg die zich
kritisch uitliet dan, over de grotendeels uit papieren bloemslingers en
wingerdbladeren opgetrokken erepoort der Molendijk..., en omgekeerd
natuurlijk!
De zomers leken vóór (en tijdens) d'oorlog warmer, de winters stren
ger dan die er na, maar wat kon 't buiten vriezend, binnenshuis gezellig
zijn, niettegenstaande zorgen en zuinigheid. Ouderen vertelden 's avonds
over „vroeger"; vaders die „onder de wapens" geweest waren 't liefst
van „veertien-achttien", toen ze dienden bij ,,'t paardevolk", en vaak
werden mysterieuze streekverhalen zó plastisch „her-beleefd", dat menig
verlate bezoeker voor niets ter wereld alleen in 't donker naar huis terug
meer durfde... Via de relatief nog weinige radio-ontvangers die 't dorp
toen telde, werd geluisterd naar Vaz Dias' nieuwsberichten, Jacob Hamels
kinderkoor, en vele Willy Derby-liedjes, die we als kwajongens sneller
leerden, dan de wekelijkse psalm voor school... Amper wetend van ge
slachtsverschillen, zong dapper dat kriel „tweestemmig" met Bob Scholte:
„Ik zoek een meisje; wie dur-reft het met mij aan?..." en daar is de rug
van vriend Kees, die je kent aan z'n gele trui met vier opvallend grote
stoppen, van net een ietsje lichter geel... Na een jolige begroetingsroep
blijkt echter bij ,,'t omdraaien" der trui, er vandaag voor 't eerst een
één jaar jonger broertje in te zitten, want men leeft nu eenmaal in Colijnse
zuinigheidsjaren, waarin minder op mode en 't maatprecieze,dan wel
't hoe-lang-het-mee-kan wordt gelet
Tot „ergernis" veelal der betrokken kinders, werd op die wijze menig
kledingstuk of schoeisel jarenlang „familiebezit", en hoe ouderwets-dege
lijker het vaak gekregene, hoe minder sletig ('t helaas) bleek... Met
angstig hart (o ondankbare jeugd toch!) zag men in (kinderrijke) ge
zinnen soms zo'n oud-goedig, gehaakmutste buurvrouw, tante of verre
nicht komen aanschommelen met „iets" nog uit haar eigen „jonkheid"
in de hand, dat „een bitje vermaekt, best 'n êêle tied nog mee zou kun
ne..." Door zorgen murw gemaakte huismoeders, wist men uit ervaring,
hadden hierin heel wat minder pretenties dan zij, de „begunstigde", in
aanmerking komende „gebruik (st)ers", voor wie dit soort van gestes
wellicht weer geruime tijd, „voor zot lopen" en „gepest worden" (op
school) ging garanderen!... Zo ging Kees' trui dan over op broer Jan,
die haar, met! inmiddels weer drie stoppen rijker, zal overdragen straks
aan Bert, en misschien is in deze ook Henk nog aan de beurt gekomen...
Een simpele kledings-story over iets wolliggeels, uit een voorbije „tour de
crisis", destijds minder fel begeerd, dan die gelijkkleurige textiel-trofee,
der huidige „tour" van 't Eiffeltorenland
Volgende week:
HET BENGELENDE LEVENSMEDAILLON
Er zat groei in W.H.S. Toen enige jaren
later sportminnend Nederland laaide van
voetbalenthousiasme, en men nationale cracks
had als Anderiessen, Vente, Van Nellen en
Bakhuys („We gaan naar Rome!"), waren 't
bij ons Joop Heijboer, Theo van Dijke, Ja
cob Burgers, Gabr. Heijboer, Bram Soeters,
Jacob den Engelsman, Arie Levering (trai
ner) en anderen, die plaatselijk speelden,
om de sporteer van Sint Annaland.
Kostwinners stapten door de week dagelijks
ter Molendijk om „te stempelen"; huismoe
ders tobden dag voor dag èn... luchtten er
ook vaak 't (zorgen)hart, in 'n machtig ge
zellig buurpraatje.
Malaise, werkloosheid, oorlogsdreiging... Ontspanning (zoals hier aan Sint Anna-
lands „rooster"), dorpsplezier, (Oranje) feest'lijkheid
BEGINKLANK VAN EEN SLOTAKKOORD.
„Vroeger", zegt men, of „vóór d'oorlog", en bedoelt daar vaak „dè
crisis" mee. Mystisch begrip voor er-over-horende jongeren, en zij die
dit „paradoxen-weleer" beleefden, brengt het doorgaans al associërend,
een vreemd-gemengd herinneringsgevoel... Malaise, werkloosheid, oorlogs
dreiging... Ontspanning, dorpsplezier (Oranje)feest'lijkheid... Stuiptrek
kingen der tot dien bestaande wereldorde, en geboorteweeën der hierop
volgende, kenmerkten mede het „draaikolkdecennium" der dertiger
jaren, dat bij uitstek de periode werd der meest superlatieve tegenstellingen
De droevigste, de vrolijkste, de makkelijkste, de moeilijkste, van alle
tijden...
Wat waren aanleiding en oorzaak? Niemand die 't juiste antwoord
weet, zelfs nu niet! Er zijn dagen dat „alles" lukt, en tijden waarin letter
lijk niets wil vlotten, ook particulier, en vooral een „overgangsfase"
tussen twee resp. tijdperken, schijnt inzonderheid een uiteraard ongewilde
toespitsing te demonstreren van massale machteloosheid, zo in de geest
van wijlen Goethe: „De mens denkt te schuiven, doch wordt geschoven!..."
Najaar 1929, Wall Street, Damrak, de onstuitbare beurskrach... Whitney,
Irving Fisher en talrijke anderen, zijn even zovele (economie)slagen in
de lucht, terwijl de theorie van Keynes praktisch blijkt voorbestemd tot
het na-oorlogse. Een falende of geen tijdig kans krijgende wetenschap,
die, hoe machtig en onmisbaar ook, het symbolisch zelfs af moet leggen
tegen een „doodgewone", wegtrekkende zwaluw... Zonder kompas en
kalenderkennis vliegt zij feilloos naar 't haar passend (economische)
klimaat, als een „gevleugeld equivalent" van Salomo en de veldleliën,
maar ook de thuisblijvende huismus mag haar (schuii)plek weten, en
gelukkig maar, want somber staat de lucht...
Landbouwprijzen vielen te verwaarlozen; vooral tussen „één- en vijfen
dertig" maakten onze boeren hoegenaamd geen geld, terwijl de winkel
stand door concurrentiestrijd verbloedde. Schier elke wereldgemeenschap,
waarvan ieder gezin afzonderlijk, had een keiharde bestaansdobber, en
ook Sint Annaland, was evenals haar eiland-buren, in deze noodgedwon
gen mee-te-doen... Kostwinners stapten door de week dagelijks ter Molen
dijk om „te stempelen", en huismoeders tobden dag voor dag om van dat
schijntje steungeld rond te komen, maar samen vulden zij een feestelijk
versierde Voorstraat, toen „Accelerando" jubileerde, onze Kroonprinses
ging trouwen, en haar Moeder veertig jaar Vorstin was over 't land!
door
LEO FAUST 6 j|
't Is een idee.
Ik ga vanavond naar huis. Maar als je me zegt hoe-
laat je aankomt, dan ben ik met vader z'n wagen aan
de trein.
Hoe laat is er een trein?
De beste heb je om vijf voor tien. Die stopt alleen
maar in Orleans en dan ben je tegen half-één in Blois.
Je hebt ook een sneltrein om kwart voor acht, maar dat
is misschien wel wat vroeg voor je.
Laten we 't houden op negen vijfenvijftig.
Van 't station Austerlitz, denk eraan!... Mooi. Afge
sproken. Om half-één ben ik met de wagen aan de uit
gang.
Die zondag kwart-voor-tien zat Marie-Anne in de
trein naar Nantes.
De apotheker en zijn vrouw ontvingen haar met veel
hartelijkheid. Raoul had twee zusjes. Hij was de oudste
en de enige zoon. Bestemd vader op te volgen in de
goed-marcherende zaak.
De meisjes, 17 en 13 jaar oud, bekeken dat Hollandse
meisje met bescheiden nieuwsgierigheid.
We hebben al zoveel over u gehoord, zei de vader
dat we werkelijk verlangend waren, u eens persoonlijk
te leren kennen. Ga zitten waar u wilt.
Welke is uw stoel, mevrouw?
Ik heb geen stoel. Ik zit het liefst op de sofa. Bij de
vuur.
Ze is een beetje kouwelijk. Dat komt van de anemie,
zei vader van Raoul. Zijn vrouw nam plaats, en ging
voort:
Men kan al best een beetje vuur velen. Die grote hui
zen zijn zo kil.
Toen allen gezeten waren, in een halve kring voor
de open haard, waarin een paar eikenblokken lagen te
smeulen.
'n Aperitief? vroeg de uode heer Cernay. Ik heb ver
mouth, port en Dubonnet. Dubonnet voor de meisjes.
Raoul 'n Pernod, natuurlijk. Dat kennen we. En u,
mademoiselle Van Over?
„Mademoiselle"? Ik heet Marie-Anne. En geen „u",
hoor!
Wat neem je?
Ik graag 'n porto.
En jij, Louise?
Geef mij maar e enjus d'orange. Daar houd ik het
verstand bij.
Als u toch jus d'orange klaarmaakt, dan liever voor
mij ook, zei Marie-Anne. Een half uur later zat het
gezelschap aan tafel.
Blois, zei de apotheker tot Marie-Anne die rechts
naast hem zat, is een van de oudste en een van de mooi
ste stadjes van Frankrijk. Er is al sprake van in de der
tiende eeuw! En mooi is het niet alleen om zijn be
zienswaardigheden, twee prachtige kerken, het kasteel
en niet te vergeten het oude stadscentrum met zijn kaden
langs de Loire, het is ook bijzonder mooi om zijn lig
ging temidden van drie uitgestrekte wouden met bomen
van honderden jaren oud.
De kathedraal is gebouwd onder Lodewijk XIV,
luchtte het oudste meisje haar wijsheid.
Ja, ging haar vader voort. En dan heb je de St.Nico-
las, een van de weinige nog bestaande kerken in zuiver
Rommanse stijl. Maar Blois is vooral een centrum van
toerisme vanwege het kasteel. Om deze tijd van het jaar
wordt 't wat kalmer. Gelukkig gaan we de winterslaap
in. In de zomer staan er dikwijls tachtig a honderd
autocars op het plein. Alle mogelijke nationaliteiten. Van
de zomer heb ik er zelfs Russische wagens gezien.
Het is ook al zeer oud, niet? vroeg Marie-Anne.
Het oudste gedeelte dagtekent uit de dertiende en de
vijftiende eeuw. Je kunt in 't kasteel de volutie volgen
van dwe Franse architectuur van de dertiende tot de
zeventiende eeuw. In de zestiende was het een der ge-
lifkoosde residenties van de Franse koningen. Hlaas
heeft onze zo geprezen Grote Revolutie er lelijk huis
gehouden .Toen werd het gebruikt als kazerne en kruit
huis. Stel je voor! Het herinnerde teveel aan de glorie
dagen van het koningschap. Dat viel niet in de smaak
van de heren.
En de dames sans-oulettes, voegde het oudste meisje
eraan toe.
En haar zusje, dat ook zou laten zien, dat ze haar
vaderlandse geschiedenis kende:
De duo de Guise is er ook vermoord. Nietwaar, papa?
Als je alles wilt zien wat de moeite van het bezich
tigen waard is, heb je aan een week nog niet genoeg
zei Raoul.
Ik kom nog weieens terug.
Kan je in de Kerstvakantie niet eens enige dagen
komen logeren? vroeg mevrouw. Het huis staat voor
je open, hoor.
Met de feestdagen moet ik bij mijn ouders zijn. In
Amsterdam.
Ja, dat is te begrijpen.
Uw uitnodiging is echter allervriendelijkst.
Misschien heb je later nog weieens gelegenheid.
Ik houd het in de gedachten. Maar na de vakantie
denk ik niet meer in Parijs terug te komen vöor mijn
studie.
(wordt vervolgd)