Oranje en Amsterdam
Hoge
spaarrente
tot zelfs
7 7o voor u
en..
I
Historie van de
gemeente Poortvliet
de omweg
1
de bank waar ook
zich thuis voelt
Koning .Willem I zette zich in voor de
ontwikkeling van de hoofdstad
Koning Willem II werd „leider" van
de revolutie van 1848
.EENDRACHTBODE
HET DOOR KREKEN EN GEULEN
VERSNEDEN OUDE LANDSCHAP
Dat is helemaal de NMB.
Meer rente, meer spaarvor-
men (kies uit 6 mogelijk
heden en bovendien ook
nog 7%% spaarbrieven). En
daarbij een service waar de
NMB ook beslist niet zuinig
mee is. Daarom is voor ieder
een sparen zo aantrekkelijk
bij de NMB.
NEDERLANDSCHE
MIDDENSTANDSBANK
VI
door ir M. A. Geuze
48
15 januari 1970
'Dc vierde Willem was gebult; doch zagt van aard,
De vijfde is voor 't land geen oliekoek meer waard,
Wijl hij zich door een mof zoo schandelijk laat regeren.
Wat zal de spruit van zulk een voorbeeld leeren?'
Dit, voor Oranje niet zo vleiende gedichtje stond in 1781 op de
muren van Amsterdam. Met de 'spruit' werd de oudste zoon van
Prins Willem V, Prins Willem Frederik, bedoeld. De vraag, ge
steld in de laatste regel van het versje, werd in Amsterdam in 1813
herhaald, maar nu in een heel andere stemming: 'Wat is er gewor
den van de zoon van de Stadhouder?'
Willem Frederik, streng opgevoed onder
toezicht van de plichtsgetrouwe moeder Wil-
helmina van Pruisen, was inmiddels een man
geworden: werklustig en schrander, koppig
en vaak ongemakkelijk, stug en gesloten van
aard.
Op 30 november 1813 was de Prins in
Scheveningen geland. Den Haag ontving
Oranje met veel enthousiasme, maar zoon
Willem - anders dan zijn vader - wist, dat
een Oranjegezind Den Haag alleen niet vol
doende was. Wilde hij werkelijk „vaste
voet" in Nederland krijgen, dan moest eerst
de stemming in Amsterdam vóór Oranje zijn.
De Prins van Oranje besloot daarom eens
poolshoogte te gaan nemen.
Op 2 december bezocht Willem Frede
rik de hoofdstad. Het kersverse stadsbestuur
stond bij de gemeentegrens de nieuwe vorst
op tewachten. De „Souverein" - de titel
„Koning" werd pas in 1815 verleend deed
direct iets, dat bij de Amsterdammers in
goede aarde viel: hij gaf het paleis op de
Dam weer, als gemeentehuis, aan de stad
terug.
Door de Haarlemmerpoort deed de vorst
zijn intocht in de stad. Het werd een ware
zegetocht. Overal werd de Oranjevorst door
het talrijke publiek toegejuicht. De mensen
drongen zo op, dat het soms zeer moeilijk
was om verder te gaan.
Op het raadhuis van Amsterdam aanvaardde
Willem van Oranje het hoogste gezag over
Nederland.
KONING-KOOPMAN EN
KOOPMANSSTAD
Op 29 maart 1814 werd de grondwet aan
genomen en de dag daarop had in Amster
dam de beëdiging en inhuldiging van Wil
lem I plaats. Een nieuw tijdperk ving aan.
De invloed van de stad Amsterdam op de
landspolitiek was nihil en de stadsregering,
die uit zowel Protestanten als Katholieken
bestond en waarvan zelfs enkele Joodse
stadgenoten deel uitmaakten, wijdde zich
enkel en alleen aan gemeentezaken. Maar...
Amsterdam was het handeldrijven verleerd
Om een frappant voorbeeld te noemen:
men wist niet eens hoe een schip voor de
reis naar Indië moest worden uitgerust.
Het was Koning Willem I, die de handel
telkens weer nieuwe impulsen gaf en aller
lei maatregelen trof om de hoofdstad als
handelsstad tot ontwikkeling te brengen. In
1814 werd de Nederlandse Bank opgericht,
daarna de Nederlandse Handelmaatschappij.
Het Noordhollands kanaal werd gegraven,
Ooster- en Westerdok verrezen. De sluis
van het Noordhollands kanaal tot het IJ
kreeg met recht de naam Willemsluis. On
danks dit alles zat er niet veel groei in de
stad. Het aantal inwoners, in 1815 190.000
man, nam in de daaropvolgende tien jaren
slechts toe tot 200.000 en in 1850 had de
stad niet meer dan 222.000 inwoners.
Het ging dus niet snel met de vooruitgang
van Amsterdam, hoe de Koning ook zijn best
deed om de stad weer de oude glorie terug
te geven.
GELOOFSVERVOLGING
De koppigheid van Koning Willem I kwam
duidelijk naar voren in zijn houding tegen
over de „afgescheidenen". Onder leiding van
Ds. Hendrik de Cock had een aantal men
sen zich in oktober 1834 afgescheiden van
de Hervormde Kerk. Dit voorbeeld in het
Groninger plaatsje Ulrum vond op tal van
plaatsen in ons land navolging. De „afge
scheidenen", die - omdat de meeste aanhan
gers uit eenvoudige mensen bestonden - ook
wel „kleine luyden'' werden genoemd, kon
den zich niet langer verenigen met de gang
van zaken in de Hervormde Kerk,, alwaar -
volgens hun mening - niet meer de „rechte"
leer'' werd gepredikt.
In 1836 hielden de afgescheidenen hun
eerste Synode in Amsterdam.
Tegen deze beweging op kerkelijk terrein
traden Koning en overheid in letterlijke zin
in het geweer.
Op grond van artikel 291 van het Wet
boek van Strafrecht, waarin toestemming
tot het oprichten van een godsdienstig ge
nootschap werd geëist, werden de samen
komsten der „Coccejanen", zoals de afge
scheidenen ook wel spottend werden ge
noemd, met militair geweld uiteengedreven
Aanhangers van de afscheiding kregen voor
straf inkwartiering. Predikanten, die in de
verboden samenkomsten voorgingen, werden
beboet. De eenvoudige lieden kregen het
zwaar te verduren. Steun van welke autori
teit dan ook konden ze niet verwachten.
Toch waren er wel vooraanstaande mensen,
die het voor de „kleine luyden" opnamen.
Een van hen was de Amsterdamse advocaat
de heer C. H. M. Meckeay,
Speervoorllchtlng,
Centraal Kantoor voor Amsterdam.
300 vestigingen in Nederland.
adv.ing.med.
Hoe moeten we ons nu Poortvliet van vóór 1200 indenken. Dan moeten
we bij de bodemkunde terecht. Arehaeologische vondsten zijn er nauwe
lijks. Een heel enkele uit de Romeinse tijd. De heer Jasperse van Sint-
Maartensdijk vond tijdens de verkaveling een fragment van een armband-
ring uit de watergang bij klein Ferrei. De Romeinse bewoning moeten
we vooral zoeken langs de kust en op Walcheren.
Wel wijst de vondst van scherven bij dorpen en kreekruggen uit de tijd
van Karei de Grote op een dunne bewoning rond 800.
Ir S. F. Kuipers is op een onderzoek naar de kennis van de bodem
van Schouwen en Duiveland en Tholen naar de toestand vóór de ramp
van 1953 een jaar of tien geleden in Wageningen gepromoveerd.
Deze kleine Fries heeft verschillende jaren doorgebracht in de leegge
komen woning van wijlen Kloet ten noorden van Westkerke. Zo'n bodem
studie gebaseerd op grondboringen is eigenlijk een enorm ingewikkelde
puzzle, die de man die de puzzle moet oplossen telkens opnieuw voor
raadselen stelt, waar men bij gebrek aan bewijs nooit helemaal uitkomt.
Men moet zich voorstellen dat er vér voor onze jaartelling langs de Noord
zee één grote hoge schoorwal lag, enkel onderbroken door het uitmonden
van enkele grote kreek- of rivierstelsels, o.a. iets als de Schelde. Achter de
schoorwal lagen letterlijk de neder-landen, zeer lage veenachtige moeras
gebieden. Van de Pluimpot neemt men aan dat het één van de oude
Schelde-armen is geweest.
Door het verdiepen van het nauw van Calis (de breuk tussen Engeland
en het vasteland) moet er onder ongunstige omstandigheden op zekere
dag zo'n vracht water gekomen zijn, dat de schoorwal (duinenrij) werd
doorbroken en het achterliggende gebied werd aangetast.
Het veen werd plaatselijk weggeslagen of aangevreten; doch ook vond
klei-afzetting plaats in uitgeschuurde gaten of geulen of op het niet ge
schonden veen.
De eerste duizend jaren van onze jaartelling vertonen dan afwisselend
perioden van opdringen van de zee met inbraken in 't aanwezige land en
weer terugtrekken met zand- en kleiafzettingen en nieuwe bodemvorming.
Wij laten dit ingewikkeld gebeuren voor wat het is.
Kuipers acht het niet waarschijnlijk dat er op Tholen vóór 900 na
Christus ringdijken waren aangelegd.
Hij veronderstelt dat om die tijd dorpen als Schakerloo en Scherpenisse
ontstaan zijn door vestiging op hoge kreekruggen.
EERSTE POLDERS
Poortvliet moet later, in kleine stukjes bedijkt zijn en op die wijze be
schermd tegen de in die tijd weer aanvallende zee, die steeds kwam op
zetten door het door kreken en geulen versneden oude landschap.
We moeten denken aan de jaren 1000-1200.
Eerst Burgermeet, ingesloten door de aanleg van de Paaschdijk, de En-
gelaarsd ijk en Stompertsdijk.
Aan de zuidkant een gedeelte - hoeveel?, wie zal 't zeggen - in ieder
geval door een dijk op het tracé van de tegenwoordige provinciale weg,
dus ten zuiden van de dorpskern Putjesdiek, een verbastering van Beugh-
kensdijk. Verheye van Citters spreekt echter over Beugtius- of Beuwtius-
dijk; waarom is me niet duidelijk.
Het dorp zelf werd dus eigenlijk buitengedijkt, want de kern lag tussen
de Zuiddijk van Burgermeet en de noordelijke dijk van een stuk Poort-
vliet-zuid.
De weihoeken bleven vooreerst zwemmen met hun betrekkelijk hoogge
legen veen, dat zo zompig en slecht begaanbaar was, zoals in Simon Gieke
(drie delen) zo uitstekend wordt beschreven.
KRUYTENBURGSE DIJK
Poortvliet zelf heeft behoorlijk hoog gelegen, moeten we aannemen, ook
al bleef het toegankelijk door een kreek (denk aan de haven). Interessant
is in dit verband ook de geschiedenis van de Poortvlietse- en Kruyten-
burgse dijk.
Van de Pluimpot af liep door Zoute een forse kreek (de Sassegrave) in
Zuid-oostelijke richting te vinden in de grote watergang tegenwoordig
(langs de tegenwoordige Poortvlietse en Kruytenburgse dijk).
Om zich tegen waterinval van die zijde te beschermen moeten de inwo
ners van Scherpenisse en Westkerke al heel vroeg een dijk opgeworpen
hebben.
Gedeelten van deze oerdijk zijn voor de verkaveling nog te vinden ge
weest en aan de voet van de Kruytenburgse dijk (knobbelvormige ver
bredingen).
Ook de Galgedijk destijds tegen de Poortvlietse dijk gelegen (nu het
land van het bedrijf Nico Rijstenbil) schrijf ik daar aan toe.
In het midden der 16e eeuw echter, toen Scherpenisse regelmatig be
dreigd werd door overstromingen (en beide dorpen al lang aaneengedijkt
waren) voelde Poortvliet zich zo bedreigt dat men een dijk legde van de
Klaas van Steelandpolder tot aan de Rand (1300 roeden lang). Men
volgde de grens van de watering en het is duidelijk dat men de dijk in
hoofdzaak op eigen grond, dus van Poortvliet legde.
Het werd dus voor 't laatste deel geen Scherpenisse dijk of Poortvliet-
Scherpenisse dijk, maar een Poortvlietsedijk!
DE KLAAS VAN STEELAND
Het 22 hectare grote Klaas van Steelandpoldertje, waar nu de Poort
vlietse sluis en de boezems van het gemaal in liggen, is reeds omstreeks
1285 bedijkt. Men kan het zien als een sterk opgewassen oever van de
reeds afgedamde rivierloop van de Striene, de waterverbinding van de
Schelde naar de Maas, waaraan de Strijenpoldertjes en Strieham hun
naam ontlenen en waarop wij nog uitvoerig terugkomen. Het poldertje
zelf zal genoemd zijn naar één van de eerste eigenaren; eerst (1327)
werd namelijk gesproken van Jans Polder van Steeland.
Wat de meeste lezers niet zullen weten is dat het tot 1645 bij Scherpe
nisse behoorde. In zee, voor Gorishoek, voor de 's Landse Keet en voor
de Schoondorpse hoek heeft vroeger - vóór 1600 nog veel grond ge
legen, die door het water verzwolgen is. Daartoe behoorde ook de ge
heimzinnige polder Wulpdal, waaraan overigens de naam van de boer
derij van C. van Daalen (thans J. Versluijs) in Westkerke herinnert.
De kustlijn van Scherpenisse liep dan ook van ergens voor de punt van
Gorishoek tot de nol van de zeesluis van Poortvliet in Klaas van Steeland
500 - 800 meter zuidelijker dan de huidige zeedijk.
In de hoek van Schoondorp (de loohoek) moet zelfs een vliedberg gelegen
hebben. Er was dus eertijds rechtstreeks verband tussen Scherpenisse en
Klaas van Steeland over Scherpenisse grond, wat nu reeds meer dan 3
eeuwen niet meer het geval is.
In 1645 werd Scherpenisse zodanig overstroom dat Poortvliet Klaas van
Steeland in onderhoud kreeg. Merkwaardig is door Jan van der Velde,
(de vader van onze latere vroedjuffrouw mej. Lena v. d. Velde,, weduwe
van Gabriël Hartog) waterbouwkundig ambtenaar uit Scherpenisse in
zijn in 1902 voor de Bond van Waterbouwkundig Ambtenaren in Zee
land gehouden voordracht over „Water- of stormvloeden in Zeeland" -
een zeer gedegen overzicht - deze ramp niet vermeld.
Het verband met Scherpenisse bleek uit het feit dat tot de verkaveling
boeren uit Scherpenisse in Klaas van Steeland percelen bebouwden.
Naar ik meen had de Kerk van Scherpenisse die percelen in eigendom.
Nagtglas schrijft dat het ambacht Poortvliet door de grote vloeden der
14e eeuw minder schade leed dan andere streken in Zeeland, doch dat
het dijkwezen toch veel zorg en onenigheid gaf. Uit de Statennotulen
blijkt dat in 1645 de bijstand der Staten moest worden ingeroepen om de
onwilligen tot he tverzwaren der dijken te dwingen.
ZELFS WOLVEN OP THOLEN
Strenge winters moeten ook voorgekomen zijn, waarom trouwens niet.
Maar zoals er nu wel eens een ree over de Eendracht naar Tholen zwemt,
kwamen in 1603 wolven over het ijs. In de dorpsrekening over dat jaar
van Scherpenisse was te vinden: betaald de wolfjagers uit Poortvliet, van
dat zij drie wolven gevangen hebben en dat voor onze portie 20 schel
lingen
Op het afgedrukte kaartje ziet men dat het eiland Tholen omstreeks 1400
nog slechts voor de helft bestond en wel hoofdzakelijk het Zuid-Oostelijke
deel met de oudste combinatie Scherpenisse-Poortvliet-Schakerloo.
Hoe komt het nu dat van de oude kernen de bedijkingsjaartallen (van
vóór 1200) niet bekend zijn, terwijl die van de jongere tegen de oude
kernen aangedijkte polders wel genoemd worden in de archiefstukken.
Kuipers geeft daarvan het volgende vermoeden. „Voor elke bedijking
van nieuwe gronden moest men vergunning hebben van de Graaf.
In Zeeland, waar het Romeinse recht heerste, vervielen de uit het zee
water opgewassen gronden aan de Graaf.
De aanwassen daarentegen kwamen aan de ambachtsheren van het ge
bied, waartegen de grond was aangeslibd.
Als tussen het oude land en de nieuwe gronden een kreek lag, die met
de bilhozen aan (tegenwoordig zeggen we lieslaarzen) niet kon worden
doorwaad, dat was deze grond te beschouwen als een opwas. De grafe
lijke bedijkingscharters (oorkondes) zijn veelal bewaard gebleven.
De oudste bedijkingen waren echter noch opwassen, noch aanwassen. Het
was oud, reeds bestaand land (oer-land zou men als het ware mogen zeg
gen), dat alleen tegen verdere aantasting door de zee beschermd werd
door middel van dijken.
Hier was dus geen uitgiftebrief van de Graaf tot bedijking nodig waar-
door men van de aanleg van deze, in wezen inlaagdijken, in de oude
stukken niets terugvindt."
BEDIJKINGSTOESTAND 1400 NA CHRISTUS
1 Bedijkt ca 1200, omstreeks 1400 nog aanwezig, doch nadien verloren
gegaan (bij Stavenisse)
2 Bedijkt ca 1200;
3 Bedijkt tussen 1200 1300;
4 Bedijkt tussen 1300 - 1400;
5 Onbedijkt.
door
MAARTJE ZELDENRIJK
HOOFDSTUK 20
Een jaar na de dood van Willem Keesom trouwde
zijn tweede zoon. De bruiloft werd gevierd aan het Noor
derpad in een grote schuur van Ina's vader. Er waren
ook hier veel gasten, zodat Lena verscheidene nieuwe
gezichten zag. Daaronder waren Riek Blauwboer, die
inmiddels getrouwd was met haar Naco-chauffeur en in
Purmerend woonde. Hoewel Lena vrijwel geen omgang
meer met haar vroegere vriendin had gehad sinds Griet
de verkering tussen Lena en Jaap Witvliet had ver
boden, was het weerzien ongekend hartelijk. De beide
vrouwen hadden elkander veel te vertellen en het gesprek
kwam ook op Jaap.
„Heb je hem nog wel eens gezien?" vroeg Riek.
Lena knikte. „Hij heeft nu zelf een zaak in Purmerend"
Ik weet het. Frans heeft er ons radiootje gekocht.
„Weet je met wie hij getrouwd is?"
„Ja, Met de oudste dochter van zijn hospita Dientje
Ik herinner me haar nog wel, als ik hem kwam halen.
Ze had het niet erg op me begrepen. Waarschijnlijk was
het een soort jaloezie."
Riek knikte. „Ik ken haar wel. Een jaar of wat ge
leden werkte ze in het ziekenhuis in de stad, toen ik
er lag."
„En hoe maak jij het?"
„Riek lachte gul. Best Kun je het niet aan me zien?"
Ze boog zich naar haar vroegere vriendin en fluisterde:
„Ik ben nu vier maanden."
Lena kreeg een steek en dacht aan haar eigen dood
geboren dochtertje. „Vind je het fijn?"
„Natuurlijk. En Frans helemaal. We zijn al twee jaar
getrouwd."
Ik ben blij dat ze niets aan mij vraagt. Niemand heeft
er wat mee te maken, dacht Lena. Ik benijd haar. Waar
om is het zo met mij gelopen? Ik wil ook een baby
Ze gingen al vrij vroeg weg van het feest. Hoewel
Bart nog graag een poosje gebleven was, stond hij on
middellijk op, toen Lena zei, dat ze zo'n hoofdpijn had
en liever naar huis wilde.
In de wagen zei ze: „Als jé me thuisgebracht hebt,
mag je nog best gaan, hoor"
„Ben je mal, meid, er zullen nog wel eens meer brui
loften komen. Hoe gaat 't nou?"
„Een gangetje."
Ze hield zich in tot ze thuis was, maar daar brak ze
in een zenuwachtige huilbui los. Bart schrok en probeer
de er achter te komen, wat haar plotseling scheelde. Tot
hij het hoge woord eruit kreeg: „Ik wil zo graag een
baby we zijn al zo lang getrouwd en nog altijd
is er niets
De grote man nam haar in zijn krachtige armen en
wiegde haar als een kind. „Kalm aan, vrouwtje van me,
daar moet je niet zo om huilen. Je maakt jezelf overstuur
Dat komt wel in orde op de duur, als je weer helemaal
de oude bent."
„Maar ik ben toch weer helemaal gezond? Ik werk
toch weer en ik eet en drink goed en ik ben haast nooit
meer moe
Hij wist er niet goed raad mee. „Waarom ga je niet
eens naar een specialist? Die zijn er toch, nietwaar?
Misschien in Amsterdam Zal ik het eens uitzoeken?
Of wacht misschien kun je in het ziekenhuis in de
stad terecht. Weet je, wat je doet? Bel morgenochtend
eens op. Daar zulen ze je wel de nodige inlichtingen
kunnen geven. Maar ik ben ervan overtuigd, dat je je
zorgen maakt om niks. Vandaag of morgen is het wel
zover en dan lach je om al die onnodige zorgen van
nu."
Ze snikte, met haar hoofd tegen zijn schouders. Mis
schien had Bart wel gelijk. Riek ook al twee jaar ge
trouwd en nu pas in verwachting. Maar zij had al een
baby gehad. Als er nu eens iets niet in orde was, als
gevolg van die val, die ze gemaakt had? Als ze daardoor
nu eens geen kinderen meer kon krijgen? Dat gebeurde
toch wel eens?
„Je hebt nog van die zenuwendrank, he? Neem een
lepel en desnoods een hoofdpijntabletje en dan gaan
we lekker slapen. Morgen zie je alles weer heel anders"
Ze liet toe, dat hij de drank en een tabletje haalde.
Daarna ging ze met hem naar de slaapkamer. Maar in
bed lag ze nog te piekeren, toen Bart al lang snurkte.
Enkele dagen later onderwierp ze zich in het zieken
huis aan een nauwgezet onderzoek. Ze vertelde van
haar doodgeboren kindje en wat de waarschijnlijke oor
zaak was. De dokter luisterde belangstellend, waarna
hij zijn onderzoek verrichte.
Terwijl ze zich weer aankleedde zei hij: „Zo op het
eerste oog kan ik niets abnormaals ontdekken, me
vrouw. Volgens mij is alles in orde en bent u in staat
kinderen te krijgen. Maar voor alle zekerheid stuur ik
u naar een collega van mij in Utrecht. Ik zal hem schrij
ven, dan krijgt u wel een oproep. U bent een normale,
gezonde vrouw met geen enkele afwijking, dus
(wordt vervolgd)