Historie van de
(jemeente Poortvliet
de omweg
Oranje en Amsterdam
J. Vermaal
HET CAFÉ „EVEN BUITEN"
CUV)
BIJLTJESDAG IN AMSTERDAM
De Demonstratie doet tevergeefs een beroep op
Willem IV
Teleurgestelde burgerij wendt zich af van Oranje
KOELKASTEN
DIEPVRIEZERS
VERHOEVEN
II
BÉK 'HL
11 december 1969
EENDRACHTBODE
5
Weinigen zullen er in juni 1966, tijdens
de relletjes in onze hoofdstad, aan hebben
gedacht, dat Amsterdam 218 jaren geleden
in dezelfde maand eveneens het toneel was
van onlusten. Merkwaardigerwijze zijn er
zelfs punten van overeenkomst. In beide ge
vallen was ontevredenheid van de burgerij
de oorzaak, beide keren speelden timmer
lieden - bouwvakkcrr - een rol en zowel in
1748 als in 1966 liep de zaak uit de hand
en werden door het gepeupel vernielingen
aan gebouwen en andere eigendommen toe
gebracht.
Op 24 juni 1748 begint het oproer op de
Botermarkt bij de Waag. De ambtenaren,
die de boterpacht moeten innen, werden ge
molesteerd. De gealarmeerde schutterij begint
te schieten en er vallen doden. Maar de volks
woede, in de eerste plaats gericht tegen de
pachters, is niet meer te keren. Op de Kei
zersgracht worden pachterswoningen geplun
derd. Ook elders in de stad worden de
huizen van deze belastingambtenaren leeg
gehaald. Huisraad wordt op straat of in de
grachten gesmeten. De schutterij vlucht voor
de menigte.
De volgende dag geeft hetzelfde stads
beeld, doch nu worden ook de huizen van
andere leeggeroofd. Het „grauw" weet van
geen ophouden. Vernielzucht en plundering
hebban naar willekeur plaats.
De schutterij hervindt hierdoor weer de
moed om op te treden. Bovendien worden
de stedelijke werklieden gewapend en met
deze hulppolitie versterkt weten de schutters
eindelijk de orde weer te herstellen. Een
paar belhamels worden gearresteerd en óp-
gehangen
De rust is weergekeerd, tenminste op straat
want de gegoede burgerij - de middenstand -
zet het verzet vcort, zij het op een heel
andere manier. Zij vergadert gedurende de
gehele maand augustus in de Kloveniers
doelen. Zij kiest vertegenwoordigers uit
haar midden en deze vormen een soort
vroedschap. Zij hoopt op afschaffing van
vele wantoestanden. Zij heeft goede ver
wachtingen en richt daarbij het oog op
Oranje.
IS ER DAN GEEN PRINS
IN HET LAND?
De Spaanse Successieoorlog was de laat
ste in een reeks van oorlogen, die werden
gevoerd als gevolg van de politiek van
Prins Willem III tegen de hegemonie van
Frankrijk. De Prins, die door een val van
zijn paard in 1702 plotseling stierf, heeft
deze laatste strijd niet meer meegemaakt.
De oorlog verliep echter op een wijze zoals
hij zich die zou hebben gewenst. De Fransen
werden in de Zuidelijke Nederlanden ver
nietigend verslagen. Het gevaar van die
kant was nu afgewend.
Brabant en Vlaanderen kwamen onder
Oostenrijks beheer en in een aantal vesti
gingen in dit gebied kwamen Nederlandse
garnizoenen. Achter deze „Barrieère-steden"
voelde ons land zich veilig. De oorlog - met
alle daarmee gepaard gaande ellende en hoge
kosten - was voorbij. Eindelijk rust.
De Amsterdamse kooplieden konden zich
weer volledig aan de handel wijden. Dat
was wel nodig ook, want het ging minder
goed met de scheepvaart. Tot voor kort
waren de Nederlanders dé vrachtvaarders
van Europa. Dat was nu minder het geval.
De Europese landen gingen voortaan zelf
hun producten uit verre landen halen.
Niettemin bleef Amsterdam een stad van
betekenis. Een andere handel concentreerde
zich in de stad: de Geldhandel. Amsterdam
werd de bankier van Europa.
Een Stadhouder was er niet in Holland en
Zeeland. Willem III was kinderloos gestor
ven. Jan Willem Friso, de Stadhouder in de
Noordelijke provincies, verdronk bij de
Moerdijk in 1711.
De Regenten waren oppermachtig. Zij
zaten stevig in het zadel en hesen ook hun
familieleden op het paard. Families regeerden
de steden. Zo handhaafde zich in Amster
dam lange tijd een oligarchie, bestaande
uit een 40-tal bestuurders, meest behorende
tot de families Corver, Hooft en Trip, en
de heren verdienden een aardige duit. Sala
rissen van 10 a 20 duizend gulden per jaar
waren voor stedelijke overheidsfuncties heel
gewoon. En als de functionnaris er nu heel
hard voor moest ploeteren, dan zou het
jaargeld misschien niet ten onrechte zijn uit
gekeerd, maar degene, die het geld opstreek,
kon soms nog niet eens lopen of praten, laat
staan werken. Een Amsterdamse burgemees
ter gaf bijvoorbeeld aan ieder van zijn drie
kleinzoons een halve „postmeesetrschap" van
6000 gulden 's jaars. Een collega van hem
benoemde zijn pasgeboren zoon tot „post
meester'' met een jaarwedde van 12 duizend
gulden.
Aldus verzekerd van een familie-inkomen
van ettelijke duizenden guldens lieten de re
genten het breed hangen. Zij bouwden hun
fraaie buitenplaatsen langs de Vecht. De
Pruikentijd had zijn intrede gedaan.
Belastingzorgen kwelden de „Vechtkan-
ters" ook niet, want de pachters - belast mei
het innen van de belastingen in de vorm
van pacht en accijns - spaarden hun brood
heren. Daarentegen gooiden zij er bij de la
gere burgerij en boeren een schepje bovenop.
Het kon niet anders of door deze gang
van zaken moest de ontevredenheid van het
volk toenemen.
Toen ook nog tot overmaat van ramp
ondanks een zorgvuldige politiek van afzij
digheid, een oorlog uitbrak en Franse troe
pen met succes de Zuidelijke Nederlanden
binnenvielen, was de maat vol.
,,L' historie se répète". Het volk riep weer
om Oranje.
Maar was er wel een Prins in het land
Jawel, in Friesland en Groningen, Drenthe
en Gelderland was de 36 jarige Prins Wil
lem Karei HendriK Friso - zoon van Jan
Willem Friso - Stadhouder.
Aanvankelijk verzetten de Hollandse ste
den zich tegen het benoemen van een Stad
houder in hun gewest, maar teen in 1747
Bergen op Zoom in Franse handen viel en
de toestand zeer bedenkelijk begon te wor
den, gaven de stadsbestuurders maar al te
graag toe. De ene benoeming na de andere
viel de Prins te beurt. Nimmer was er een
Stadhouder, wie zoveel macht in handen
werd gelegd als Prins Willem IV. Het stad
houderschap werd erfelijk, later zelfs in
vrouwelijke linie.
Nimmer ook werd er meer van een Stad
houder verwacht dan van Prins Willem IV.
Op zijn minst zou Oranje - zo dacht men -
een einde maken aan de wantoestanden, die
er in de Republiek heersten.
Hoe reageerde de 'Prins op deze verwach
tingen?
Dames en Heren Kapsalon
Grote Markt 31
Bergen op Zoom
Heeft nu 'n speciale afdeling op gebied
van haarwerken.
Afspraken voor 's avonds en bij u aan
huis omtrent pruiken en heren toupets
is mogelijk.
Telefoon 01640-43 24
adv.ing.med.
Koeltechniek
Lievevrouwestraat 33 - Tel. 4898
Bergen op Zoom
DE PRINS,
DIE DE SLEUTEL NIET MAKEN KON
De Amsterdamse burgerij, in de Klove
niersdoelen bijeen, stond in verbinding met
de Prins.
De leider van de „Doelisten", de chirur
gijn Boekelman, de patroontekenaar van
Gimnig, de refugé Jean Rousset de Missy
de porseleinkoopman Daniël Raap, de Rot
terdammer Laurens van der Meer en de pro
cureur Huyser, stelden hun eisen op papier.
Hierbij ontstonden al gauw twee partijen
De gematigden o.l.v. Daniël Raap hadden
slechts vier wensen: Verbetering van de
misbruiken bij het weggeven van ambten,
herstel van de voorrechten der gilden, be
noeming van de officieren ded schutterij door
de burgers en afdracht van de „posterijen"
aan de Prins i.p.v. aan de stedelijke over
heid.
De anderen, onder leiding van Grimnig,
hadden elf punten opgesteld, waarvan,
naest de reeds genoemde vier eisen, de voor
naamste waren: Verkiezing van de burge
meester, schepenen en bewindhebbers der
Compagnieën door de burgerij en afschaf
fing van de pachten eu accijnzen.
De „doelisten" werden bij hun acties krach
tig gesteund door de „Bijltjes" - gewapende
scheepstimmerlieden en felle Oranjeklanten.
De toestand in Amsterdam werd gespan
nen. De Bijltjes paradeerden op straat. De
Kloveniersdoelen was het hoofdkwartier van
de georganiseerde burgerij. De burgemeesters
namen een afwachtende houding aan.
Dan komt het bericht: De Prins zal Am
sterdam bezoeken. Groot is het enthousiasme
van de burgerij. Nu zal er eindelijk wat
gebeuren.
(Zie vervolg pagina 6)
door ir M. A. Geuze
(met medewerking van C. L. Steenpoorte)
In de Molenstraat, waar thans de woning staat van mevrouw Vroegop-
Uijl en het pakhuis van de landbouwvereniging, stond op het laatst der
vorige eeuw het café „Even Buitenmet de smidse.
Zeer waarschijnlijk is de naam „Even Buitenontstaan, omdat om
streeks die. tijd daar verder geen andere woningen waren gebouwd.
BEENHOUWER SLAGER
Op hel laatst van de vorige eeuw moet het gebouwencomplex in de Mo
lenstraat ongeveer een eeuw oud zijn geweest. Dat bleek uit de o|) de zij
gevel aangebrachte muurankers. Men vond er een ruime gelagkamer,
waarin biljart. Verder een woonhuis, waarvoor een grote lindeboom, die
vooral in de zomer het sterke zonlicht in de huiskamer weerde. Aan
gebouwd was verder een slachthuis, van waaruit men door een deur in
de aangrenzende schuur kwam. Achter deze behuizing lag een grote
moestuin.
De bewoonster uit die dagen was de weduwe J. E. Slager, die het café
bedrijf afzonderlijk beheerde. Haar man was op middelbare leeftijd over
leden.
Deze oefende voordien het beroep uit van slachter, tevens rietdekker en
mandenmaker. In die dagen las men op het aangebrachte muurbord:
„Beenhouwer". Tegenwoordig heet dat slagerij of zelfs edelslager.
Het rietdekken, wat ook door Slager werd uitgeoefend, bestond in het
leggen van riet op de daken van landbouwschuren, terwijl manden wer
den gemaakt van tenen of van dun rijshout en gebruikt bij het aardappel-
rooien.
De uitoefening van het nevenbedrijf was het gevolg van onvoldoende werk
voor de slager tijdens de zomermaanden.
Wanneer echter de slachttijd aanbrak moest men paraat zijn. In die da
gen slachtte bijna ieder een varken. De slachter ging dan op weg met
zijn gereedschap, soms uren ver te voet bij koude en vorst.
Gewoonlijk was dat vroeg in de morgen, maar ook dikwijls tot midder
nacht toe. Iiet loon was aan de lage kant. Overuren werden niet geteld,
noch betaald naar tegenwoordige normen.
Na de dood van haar man werd de vleesverkoop door de weduwe Slager
nog voortgezet, mede door hulp van familie uit een naburige gemeente,
die het bij de klanten thuisbezorgde.
Na enkele jaren werd dit bedrijf opgeheven.
LASTIGE MARSKRAMERS
Gewoonlijk was er druk bezocht in het café van kooplieden uit Noord-
Brabant, die hun negotie langs de huizen kwamen aanbieden. Om ook
deze mensen van dienst te kunnen zijn, waren er glaasjes in de tapkast,
waarvan de inhoud met drie centen wérd betaald.
Een gewone borrel kostte vijf cent; een half kruikje bier hetzelfde; een
grote kruik een dubbeltje; sigaren, die overigens in de week niet werden
gerookt kostten een dubbeltje de vijf stuks. Ook was tabak in voorraad
(Rode Leeuw van Zwartendijk), een half pond voor een kwartje.
Om die tijd waren vele marskramers trouwe bezoekers, die ook wel eens
behoorlijk lastig konden zijn. Met goede uitzonderingen waren het veelal
mensen, die door een slechte levenswandel op het verkeerde pad dwaalden
Deze mensen sliepen gewoonlijk in de boerenschuren op „Welgelegen"
of ook wel op de hofstede „Kruitenburg". En na de nacht in het hooi
te hebben doorgebracht ging het de volgende morgen weer verder. Het
verdiende geld werd dan weer zoals vorige dagen voor sterke drank uitge
geven. Niet zelden arriveerden deze schuurslapers op de boerderijen in
benevelde toestand.
Toch waren er onder hen nog, die van goede huize waren.
GEEN ZOUTLOOS BROOD
Voor het café stond een welput, waarin water van een zeer hoog zoutge
halte. Dit was voor de bakker van het dorp zeer geschikt bij het kne
den van brood. Het bijvoegen van zout kon worden nagelaten. Daarom
was de bakker een groot afnemer van het water uit de welput.
De knechts of zoons haalden met een ton op de kruiwagen wat voor ge
bruik nodig was. Een vrij zware vracht en een rustpoze was dringend
nodig. De wagen werd dan aan de zijkant van de straat gezet, waarna de
bakkerszoon even uitblazend een praatje hield met de buren. Het ge
beurde echter, dat dit werd opgemerkt door een paar jongens, die van zo'n
gelegenheid gebruik maakten een flinke duw tegen de wagen te geven,
waardoor de ton omkiepte. Een vloed van water over de straat.
De bakker opgeschrikt door het lawaai tracht dc jongens te achterhalen,
maar die weten zich sneller en er zit hem niets anders op, dan met een
boos gezicht terug te keren naar de welput om de ton opnieuw te vullen.
Nu zonder oponthoud naar de bakkerij.
Dat is allemaal reeds vele jaren geleden en de daders zijn er niet meer.
Na het overlijden van de toenmalige bewoonster werd het cafébedrijf nog
vele jaren voortgezet door haar schoonzoon, die het later door verkoop in
andere handen deed overgaan. Het oude pand werd daarna geheel ver
bouwd en door verschillende personen bewoond. Hoe het er thans uitziet
werd reeds in de aanhef vermeld.
ZEVEN CAFE'S
In 1896 trouwde de dochter Mietje met Jan Voshol en het echtpaar be
heerde het café tot 1930. Daarna is ter plaatse de garage van P. Jansen
gebouwd. Het terrein moest daartoe behoorlijk worden opgehoogd. Nog
twee andere exploitanten zouden er resideren voor het onderwijl uitge
breide pand, als pakhuis, zou overgaan naar de coöperatie. Beheerder
werd Piet J. Vroegop.
D. Vogelaar, schoonzoon van wethouder Jan van der Slikke had er te
voren een graanzaak. De firma D. van der Ploeg uit Zwijndrecht met als
beheerder de familie Murre handelde in zaden.
Jan Voshol en zijn vrouw moesten als de meeste caféhouders ter plaatse
b ij verdienste hebben. De omzetten en de marges in de zeven plaatselijke
café s waren niet zo groot - evenmin als de bevolking zo welvarend -
dat men allemeal uit zo'n zaak of een vergunning kon leven.
Jan Voshol ging daarom leuren op de fiets en met een kar. Hij handelde
in kaas en had vele jaren een span paarden, wat hem toestond ook ko
lenboer te zijn en grint te karren voor de polder.
Ik herinner me hem nog goed, meestal in het zwart met de onafscheide
lijke pet scheef op het hoofd; bij ons als kinderen een geliefd man om
zijn vriendelijkheid. Zelfs kan ik mij nog zijn vader Mcrien Sol herinneren
met een grijs jasje en zijn waren als leurder op een kruiwagen. Het zeel
over de schouder.
DE SMIDSE
Die zijde van de Molenstraat was een familiebuurt. Meer naar het dorp
toe bouwde Kees Slager, die schoenmaker was, een huis. Het vak zou
daar later door zijn schoonzoon C. L. Steenpoorte, de latere gemeente
ontvanger en kassier van de Boerenleenbank, die met een andere doch
ter (Jane) trouwde, worden voortgezet.
Aan de andere kant woonde in de smidse (later van Donker Kesteloo)
Davida Slager, die getrouwd was met de smid Izaak van de Ameele.
De smid van dc Arncele kwam uit Sint Anna ter Muiden.
De smederij was omstreeks 1880 gebouwd door Iz. van den Ameele aan
het begin van de Molenstraat. Het was destijds uit de richting Tholen
komende, dc eerste behuizing van het dorp Poortvliet, gelegen aan de
linkerzijde van de straat.
Zijn familienaam was niet van Thoolse oorsprong. Als jongeman was hij
uit Zeeuws Vlaanderen hier terecht gekomen, teneinde als smidsknecht
te gaan werken in de smidse van Gerrit de Graaf (thans dc zaak van
J. A. Kesteloo aan de Markt). Tijdens zijn verblijf in Poortvliet trad hij
in het huwelijk met Davida slager. Daarna bouwde hij het bedrijf.
De smidse had vele smederijen destijds, een onder- en bovendeur. Naast
de werkplaats was de woonkamer, die men zonder hal of voorportaal kon
binnengaan.
Voor de smidse stond de hoefstal, waarin de paarden van nieuwe ijzers
werden voorzien. Van machines was toen nog geen sprake.
Alleen een aan de muur bevestigde kleine boormachine, welke met de
hand moest worden bediend.
Een aambeeld, werkbank met bankschroef behoorde mede tot de inven
taris.
Het haardvuur werd aangehouden door met een touw op en neerhalen
van de blaasbalg, die op de zolder boven de werkplaats was neergelegd.
Van den Ameele werkte alleen en het was dikwijls niet gemakkelijk, om
dat in die dagen vele gereedschappen met de hand werden gemaakt. In
de winteravonden was een voorslager dringend nodig, wanneer zwaar
ijzerwerk moest worden belegd.
Gok bij het aanleggen van ijzeren banden aan de wielen van boerenwa
gens was hulp nodig. Dergelijk werk was alleen onuitvoerbaar.
Vele jaren werd het bedrijf door hem gedreven. Tengevolge van een lang
durige ziekte moest het worden neergelegd. Later is I. van den Ameele
aan die ziekte overleden.
Een van zijn zoons zette het bedrijf nog enige jaren voort, doch na ver
trek naar elders werd de zaak verkocht aan de hoefsmid Danker Kesteloo.
Deze uit Stavenisse overgekomen smid was gehuwd met Martina Nortier,
dochter van A. Nortier, toen wonende in het café van W. J. Gunter.
Vele jaren dreef Kesteloo de oude smederij, welke na zijn dood werd
verkocht. Thans is het dc woning van Huibrecht Uijl Dzn.
De twee zoons van Van de Ameele gingen, meen ik, naar Schiedam. Ze
kerkten bij Ds Hemmes, die dat wel eens verteld heeft, wanneer hij op
Sint Maartensdijk kwam. Eén van hen, Jacob, is twee jaar geleden ge
storven en op Poortvliet begraven.
De Molenstraat met rechts de smidse met de „stervoaltje" ervoor.
Daarachter de lindeboom voor het café „Even Buiten"
adv. ing. med.
door
MAARTJE ZELDENRIJK
44
Ze gaf geen antwoord. Moch ze gaan veroordelen?
Wat had ze indertijd zelf aan Jaap gevraagd En
naderhand aan Giep Zij was zelf ook een vrouw ge
weest, die aan Jaap's kop had gezanikt, zoals Piet het
uitdrukte. Hij kan het niet weten, want Jaap is ge
trouwd en zal daarover nooit met iemand spreken. En
Giep is dood. Hij hoeft het ook niet te weten. Ze kon
Hilda achteraf ook nog begrijpen. Hillie had altijd
enige vrees voor haar aanstaande schoonmoeder. Omdat
ze geen boerendochter was .alleen maar winkelmeisje.
Misschien wilde ze zich zekerheid verschaffen. Welke
noodsprong maakt een vrouw in zo'n geval
Lena antwoordde enkel op zacht toon: „Laten we
hopen, dat te zijner tijd de schok niet al te hard aan
komt." Waarop hij zei: „Maak je geen zorgen voor de
tijd, zus. Het is nog niet helemaal zeker. Hilda is best
in staat om ons allemaal in de boot te nemen."
De bruiloft was ouderwets. Lena had terstond door,
dat haar moeder alles op alles had gezet om te laten
uitkomen, dat Piet niet zo maar iemand was, maar de
rijke erfzoon wiens ouders niet op een paar duizend
gulden hoefden te kijken. Ze gingen met rijtuigen naar
het gemeentehuis en op het feest waren bijna honderd
gasten: familieleden en vrienden, buren en collega's.
Griet kende er heel wat niet. Lena evenmin.
Doch het feest slaagde en dat was het belangrijkste.
Hilda was een lieve, frêle bruid in haar lange witte
japon, slank en knap. Ontegenzeggelijk knap, dat moest
Lena toegeven. De smaak van haar broer was niet
slecht. En zo te zien kon Han met zijn meisje ook wel
voor de dag komen. De kittige Ina danstte met Bart
een rondje, beiden schenen veel plezier te hebben. Ze
zag, dat haar man zich naar het meisje toeboog en wat
in haar oor fluisterde, waarop ze het uitschaterde.
Bart is als getrouwde man een rustige kerel, maar op
een feest kan hij best meedoen. Enfin, ik ben niet jaloers
Mijn toestand laat niet toe, dat ik mee doe, maar dat
hindert niet. Ik vermaak me evengoed.
Griet keek bezorgd naar haar dochter. „Alles goed?
Is het niet te druk voor je?
„Welnee, moeder, waarom? De dokter zei vorige
week, dat ik het prototype van de gezonde boeren
vrouw ben. Alles is prima in orde bij me. Ik heb ner
gens last van. Wat wil ik nog meer?"
In de vroege zomer verhuisden Griet en Willem met
hun beide kinderen naar een huisje op Halfweg, dat ze
gekocht hadden. Niet groot, maar goed onderhouden
en met een klein lapje grond, zodat Willem wat om
handen had. En tot ieders grote verwondering ontpopte
Hilda Keesom zich als harde, zichzelf niet sparende
vrouw, onvermoeibaar in het voor haar zware boeren
werk, omdat ze maar één verlangen had: Zo spoedig
mogelijk een goeie boerin worden. „Moeder heeft het
hier al die jaren netjes bijgehouden. Het minste wat ik
kan doen is, proberen in haar voetsporen te treden" En
zowel bij Griet als bij Lena groeide het respect voor
deze, nauwelijks twintigjarige vrouw.
Begin juli kwam onverwacht de slag. Op een morgen
werd Griet wakker en vond haar man dood naast zich
in bed. Een in allerijl gewaarschuwde arts constateerde
hartverlamming. Maar Griet was radeloos. En de jon
gen, die de boodschap naar de Noordbeemster moest
brengen, deed dit zo abrupt en stom, dat Lena lijkbleek
werd van schrik, een gil gaf en een flauwte kreeg. Voor
iemand haar kon opvangen, viel ze languit op de stenen
keukenvloer.
Anderhalf uur later bracht ze in het Purmerender
ziekenhuis, waarheen ze met bekwame spoed was ge
reden, een dood dochtertje ter wereld. Zelf zweefde ze
enige dagen tussen leven en dood. Willem Keesom was
al lan gbegraven, toen Lena in zoverre weer haar ge
dachten kon rangschikken om te realiseren, wat er alle
maal gebeurd was.
HOOFDSTUK 19
Op de grote boerderij van Bart Pereboom had Griet
Keesom tijdelijk de teugels in handen genomen. Al had
Bart voldoende werkkrachten en een paar flinke mei
den, hij kon niet overal tegelijk zijn en ook niet er op
letten, of in huis alles ging, zoals het behoorde. Op zijn
verzoek was zijn schoonmoeder, hoewel zelf nog lang
niet hersteld van de dubbele schok: Willem dood en
Lena een levenloos kindje, terstond gekomen.
(wordt vervolgd)