de omweg Een serie verledentijdse dorpsschetsen over de gemeenschap Sint-Annaland XVIII 25e JAARGANG Ne. 50 EENDRACHTBODE 6 NOVEMBER 1969 TWEEDE BLAD Door Han Dekker 't Is dinsdagvoormiddag, tegen half twaalf. Voor de deur der tegen de kerk aangebouwde consistoriekamer groeit een groepje schooljongens ge staag aan. Binnen zitten meisjes ter 'vraogschole'straks gaan die terug naar handwerkles, en komen wij jongens hier aan bod. Erg rumoerig is de kwajongenstroep, vooral door de sneeuwpret, en verschillende malen al heeft ouderling Hage verstoord boven 't raamgordijn gekeken... Daar is het moment dat het gebouwtje wisselt van leerlingen, en oorverdovend rommelt klompengebolder op een kale plankenvloer. 'Rustig an een bitje...;' vriendelijk vermanend staat daar, eveneens op klompen, naast een roodgloeiend kolomkacheltje, de bejaarde Jan Hage, en zijn gerim pelde rechterhand omvat het grijsblauwe vragenboekje van wijlen Abram Hellenbroek. Waardige rust gaat uit van deze grijze, algemeen geliefde dorpspatriarch, die zo eerlijk-eenvoudig ons in liefde leert en waarschuwt, en wij ondankbare lummels, beantwoorden dit maar al te vaak op minder fraaie wijze Allen hebben inmiddels een plaats gevonden. Op biezen stoelen zitten wij catechisanten dooreen; die het slechtst 'de vragen' kennen, zich wat ^er- schuilend' achteraan... Hoofddeksels, die de oude baas om rigoreuze rede nen zo graag gedragen ziet, hangen bengelend aan een stoelknop, of wor den als 'ondeugdcamouflage' op een speciale manier misbruikt, want heel sterk ontwikkeld blijkt bij schooljongens, het dierlijk instinct tot zelfbe houd... Verschillende vragenboekjes namelijk, verdwijnen resp., opge slagen bij de aan de orde zijnde les, in pet of muts, die, met de opening ter eigenaar gekeerd, schijnbaar achteloos rust tegen de rug der 'overbuur man'... Ernstig vraagt de ouderling: 'Waarover gaat Gods voorzienig heid?,' en paradoxaal, strak turend naar de 'pettevoering', klinkt zonder blikken of blozen; 'Over alle dingen. Malth. 10 30. En ook de haren uws hoofds zijn alle geteld...' Twee van Jan Hage's meest geliefde psalmverzen waren respectievelijk Psalm 25 2 en 66 4. Zó vaak zongen wij die daar, dat het uiteraard voor velen de enige, uit het hoofd geleerde Datheenverzen werden... 'Gij vol keren, wilt u begeven, om God te prijzen bovenal...;' ouderling Hage 'draaide' bij 'l zingen, als zoveel oudere mensen, en wij schoolbengels, die op onze wijze tóch veel van hem hielden, 'draaiden' om 't hardst dan met hem mee... Nóg horen wij zijn oprecht-bewogen stem ons waarschuwen: 'Kinders, als we sterven, dan gaan we erven, hetzij goed, of hetzij kwaad...,' en steevast benadrukte hij aan 't eind deze zin met een gevoel vol: '...dienk t'r g'rust over 'oor!' 'Om God te prijzen bovenal...' Voor Jan Hage is dit eeuwige realiteit geworden, en wij..., 'ontwakend' uit herinneringen, ons weer wetend op Sint-Annalands begraafplaats, in een hedendaagse werkelijkheid, zullen straks met een uit 't hoofd geleerde psalm niet klaarkomen.... onverschillig in welke berijming dan ook De merels om ons heen zijn stil geworden; bijna is de zon achter de kim verzonken... Uit de verte klinkt het klaaglijk loeien van een koe, en vanuit de nabijheid dringen moderne dorpsgeluiden door. 'Hier ligt begraven...,' en zelf mogen wij nog een poosje terug, naar onze gemeenschap die daar leeft... 'Dienk t'r g'rust over kinders en steeds is daar die stem..., waarschuwend, al wie nog leven mag, en denken kan Sint-Annaland, Zomer 1969. rrnrrr door MAARTJE ZELDENRIJK 39 „Wie is het? Woont-ie ver weg?" „Vlakbij!" Ze lachte nog meer. „Dat jullie nog niet eens door hebben, wie het is. Of we het ook goed voor ons gehouden hebben Moeder Langeveld schudde haar hoofd. „Geen idee." Plotseling ging ze rechtop zitten. „Toch niet die jongen van Bot van hiernaast?" vroeg ze ongerust. „O, moeder heb ik zo'n slechte smaak?" „Nee je hebt gelijk. Ik zou niet graag willen, dat je met zo iemand Ze sprong overeind. „Ik haal hem tevoorschijn. Nog voor ik terugben, hebben jullie 't geraden." Het meisje liep naar de keuken, waar Jaap Witvliet zich stond te scheren. Ze trok het apparaat uit zijn han den en de stekker uit het kontakt. „Kom mee ze heb ben het door, maar weten nog niet wie het is, waarmee ik scharrel Zul je ze zien kijken." „Ik ben nog niet eens klaar met scheren prote steerde hij. „Ga je straks maar verder. Je ziet er netjes genoeg uit. Of durf je niet?" vroeg ze tartend. Hij trok haar wild in zijn armen. „Met jou durf ik alles Dien." Ze kuste hem vluchtig, doch maakte zich meteen los. „Kom kunnen we lachen om twee verbaasde gezich ten!" Gearmd liepen ze naar de kamer en daar zei Dien met pretogen in haar gezicht: „Mijn vriend Jaap Witvliet. Hij is in de kost bij de familie Langeveld op de Zuiderweg Langeveld was even van zijn stuk gebracht Toen begon hij ook te lachen en knikte enkele malen. „Wel alle dui vels dat heb ik niet gedacht. Dat hebben jullie goed voor ons verborgen gehouden." „Mag 't? Vroeg Dien, beurtelings haar ouders aankij kend. „Het zal niet veel helpen, als we nee zeggen, wel?" vroeg haar moeder. Ze antwoordde droog: „Hij heeft een heleboel fouten, maar die leer ik hem wel af." Jaap verontschuldigde zich. „Misschien was het niet helemaal juist, omdat we in hetzelfde huis wonen, maar ik kon er niets aan doen. Ik vind haar erg lief." „Dat is belangrijk," vond Langeveld. „En mag ze jou een beetje?" Jaap dacht na. „Net zoals u zegt: een beetje. Maar de rest leer ik haar wel aan." „Dan hebben jullie beiden nog veel te doen. Nou. dat weten we dan ook weer, niet moeder? Vanavond komen Ans en haar vrijer ik zou zeggen: jullie moesten ook maar van de partij zijn. Maken we er een klein feestje van." Een klein jaar gingen Jaap en Dien met elkaar toen zijn baas hem op een maandagmorgen bij zich in het kantoor tje riep. „Ga zitten, Jaap, we hebben wat te bepraten. Sigaret?" „Graag, meneer." „Daar staan ze. Steek maar op. De kwestie is ik wil er mee stoppen, en het kalmer aan gaan doen. Mijn vrouw denkt er net zo over; daarom ga ik de zaak verkopen. Maar jij bent al wat jaartjes bij ons. Als je er soms in teresse voor hebt, kun jij hem overnemen." Een eigen zaak was Jaap's liefste wens. En dat wist zijn baas ook. Maar hoeveel geld heb je nodig om zoiets over te nemen? Een beetje verlegen antwoordde hij: „Interesse heb ik natuurlijk, dat weet u. Het zou geweldig zijn, als ik deze zaak zou kunnen overnemen. Maarwat moet dat kosten? Ik kan wel vooruit zeggen, dat ik op geen stukken na de koopsom bezit. Al heb ik natuurlijk een spaarpot." „Met een spaarpot doe je niet veel Jaap Laat maar eens horen, hoeveel je in contanten kunt fourneren." Jaap rekende snel uit, hoeveel hij op de bank had staan en hoeveel op een spaarbankboekje. Hij noemde het totaalbedrag, zijn baas aankijkend. Doch deze reageerde in het geheel niet. Zodat hij er aan toevoegde: „Ik zou misschien wat kunnen lenen". (wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Eendrachtbode /Mededeelingenblad voor het eiland Tholen | 1969 | | pagina 5