Dan maar zo!
113 PAUL BRICKHILL
De levensgeschiedenis van Douglas Bader
de Engelse piloot zonder benen
Voor Bader was er bovendien nog het nodige papier
werk in zijn bureau te doen, maar dat lapte hij aan z'n
laars. Holden zat een middag bij hem toen een sergeant
een stapel papieren in het bakje „Binnengekomen Post"
legde. Bader snauwde
„Wat moet dat, sergeant
„Correspondentie, die u moet afdoen, overste."
„Goed, dan zal ik die meteen afdoen" en hij smeet
de hele zaak in de prullemand.
Maar wel vond hij tijd om aan een kleine jongen te
schrijven, aan de zevenjarige Norman Rowley, uit een
mijnwerkersdorp in Yorkshire, wien beide benen waren
afgezet, toen hij door een autobus was overreden. Ba
der schreef hem dat hij zich er niets van moest aan
trekken, want dat hij best vlieger kon worden als hij
er erg z'n best voor deed. (Daarmee hielp hij de jongen
meer dan iemand anders. Hij was er trots op de vriend
van wing commander Bader te zijn.)
In zeker opzicht dreef Bader zijn persoonlijke leiding
te ver: hij leidde niemand op om zo nodig zijn plaats in
te nemen. Hij zou niet altijd de wing kunnen aanvoeren
en een ieder begreep dat het ontbreken van een plaats
vervanger een grote handicap kon betekenen. Maar het
scheen zo volkomen onwezenlijk dat hij niet mee zou
vliegen en bovendien begreep een ieder dat hij een
bekwamer aanvoerder was dan elk ander.
Wanneer er geen sweeps waren (wat zelden voor
kwam), dan hield hij ervan met zijn Spitfire te stunten.
Dan verscheen zijn massieve gestalte in de deuropening
van Holden's kamer.
„Ken! Aerobatiek!"
„O.K., overste. Ik kom zo meteen bij u."
„Wat mankeer je, kerel? Heb je geen zin?"
„Jawel, overste, maar ik moet dit dienstschema even
afmaken."
„Ben je razend. Vooruit, kom mee!"
En het eerstvolgende uur tolden Holden, Turner en
Burton (op dezelfde manier geshanghayd) met hun
commandant door de lucht, volgden ze hem in for
matie in loops, rols, vrilles en de rest van het repertoire.
Het was streng verboden dat boven het vliegveld te
doen, maar Bader trok zich daar niets van aan. Toen hij
uit een formatie-loop kwam, zag hij dat andere Spitfires
boven het vliegveld hetzelfde deden en hij riep door
zijn radio: „Hier Dogsbody. Hou op met dat geduvel
boven het vliegveld!"
Later, nadat hij de schuldigen heftig de mantel had
uitgeveegd, zei Holden tegen hem: „Dat was wel 'n
"7
beetje erg scherp, overste, 't Is toch eigenlijk niet fair
dat u ze zo afblaft, terwijl u 't zelf ook doet."
Hartelijk lachend antwoordde Bader: „Ja, maar dat is
heel wat anders, Ken."
Maar dat was alleen maar om zich groot te houden,
en niet ernstig bedoeld. Gewoonlijk zei hij tegen vlie
gers, die de voorschriften betreffende het stunten over
traden: „Doe dat niet meer! Ik heb er mijn benen mee
verspeeld en mensen met meer ervaring dan jullie heeft
't het leven gekost. Als je dood wilt, laat 't dan door
een vijandelijke kogel gebeuren, maar niet door slecht
vliegen. Wanneer je eenmaal wing commander bent, ga
dan je gang maar. Voor je zo ver bent hou je je aan
de voorschriften."
De ergste overtreding was het stunten na een ge
vecht. Hij had nooit de foto uit de Eerste Wereldoorlog
vergeten, die in een hangar op Cranwell hing met het
onderschrift „De Laatste Loop", en waarop de staart
van een vliegtuig brak, dat tijdens een gevecht be
schadigd was. Zelf maakte hij nimmer een „overwin-
ningsrol" en hij dreigde een ieder die dat wel deed
met de strengste straf: „Nog één keer en ik laat je over
plaatsen."
Wanneer het op belangrijke dingen aankwam, was hij
uitermate punctueel. Er werd wel eens gezegd dat hij
„veel te bazig" was, maar alle dynamische leiders wor
den nu eenmaal zo; trouwens, negentig procent van zijn
mensen hadden alleen maar adoratie voor hem. Zelfs na
het invallen van de duisternis, wanneer ze niet langer
klaar hoefden te staan, had Bader nog niet genoeg en
hij probeerde altijd Tom Pike, de commandant van het
squadron nachtjagers, te bewegen hem in 'n Beaufighter
mee te nemen als hij achter de nachtbommenwerpers
aanging. Zijn argument was dan: „Ik zou zo verduiveld
graag zon kreng in vlammen naar beneden zien ko
men. 's Nachts is dat een veel mooier gezicht." Maar
Pike kon hem niet meenemen omdat er niet genoeg
ruimte in een Beaufighter was. Er bestond een merk
waardige vriendschap tussen deze twee mannen. Pike
was een lange, schrale man, met een gevoelig gezicht
en een rustige manier van doen. Toen hij verscheidene
Duitse bommenwerpers had vernietigd, kreeg deze vrien
delijke, bescheiden kerel n.b. de bijnaam van „Moor
denaar."...
Op 12 Juli, toen ze boven Hazebrouck zaten, liet Ba
der 616 omlaag duiken op vijftien 109's. Hij vuurde op
een ervan en toen hij er langs joeg zag hij een vlam uit
de cockpit van de vijand schieten. Hij vuurde op een
tweede, die recht op hem af kwam en zag de stukken
van de 109 vliegen toen deze onder hem door schoot.
(Wordt vervolgd)
sauriër Johan Plevier den Eersten steen
gelegt den XXII Maert MDCCXXXVir.
Laten wij, aan de hand van de nog aan
wezige bescheiden, berustend in het Thoolse
gemeentearchief beproeven iets uitvoeriger
in te gaan op de feiten, welke zo beknopt en
duidelijk op de gedenksteen vermeld staan,
en zo mogelijk ook nog enkele gebeurlijkhe
den achterhalen, welke de lotgevallen van
„de Hoop" ook nadien bepaalden.
In de stadsresolutiën van zondag 1 april
1736 lezen wij
„Is verders goed gevonden aan de werck-
lieden van den nieuwen moolen te vergun
nen een fooie van sestien Ricxdaelders,
voor het leggen van den eesten steen door
den Thesaurier, de heer Joan Plevier, volgens
last van haer Ed. Agtb. gelegt en het silver
truweel, door gemelte wercklieden vereert,
alhier ten stadshuyse te bewaeren, zullende
daervan een inscriptie in blaauwen steen
gemaeckt werden, met de naemen der heeren
onder wiens directie gemelte moolen is aen-
gelegt en ter gedagtenis in de muer der-
selver ingemetselt werden.2)
Hier worden dus door de stadsresolutiën
de feiten bevestigd, welke de inscriptie op
de gedenksteen ons mededeelt.
Opmerkenswaard is het overigens, dat de
gedenksteen als datum van de eerste-steen-
legging vermeldt: 27 maart 1737, terwijl,
zoals we uit de resolutie kunnen lezen,
reeds op 1 april 1736 over de steenlegging
geschreven wordt als over een dan bereids
plaats gehad hebbend feit. Klaarblijkelijk is
hier dus de juiste datum van de eerste
steenlegging op de gedenksteen vervangen
door die van de later gevolgde inmetseling
van laatstgenoemde. Deze inmetseling kan
en zal zeer wel op 27 maart 1737 hebben
plaats gehad.
Laten wij echter, teruggaande tot het be
gin van de bouwgeschiedenis de zaken op
de voet trachten te volgen.
Reeds bij resolutie van zondag 28 augus
tus 1735,3) werd een zekere Barend van
Doesburgh uit Breda aangesteld als „fa-
briek"-meester, en opzichter in verband met
de voorgenomen bouw van een wind-koren-
molen, te exploiteren door de stedelijke
Magistraat. Door burgemeester Bodel werd
namelijk aan de stadsregering kennis ge
geven van de ontvangst van een brief van
een zekere van Domburg", moolemaeker tot
Breda", waarin deze, onder bijvoeging van
een tekening voor de bouw van een wind
en korenmolen, verzocht om een aanstelling
als „Fabricq- en opsiender" (sic). Aan de
sollicitant werd dus deze post vergeven,
waarbij hij werd „geauctoriseert, omme voor
rekeninge vande stadt 't zij in de Baronie
van Breda ofte elders, daer hij het best
sal konnen, by provisie te koopen soo-
daenige materiaelen als hij tot het maken
van het binnenwerk, dat tot Breda moet
gemaeckt werden, sal noodig hebben, gelyk
den selven oock geauctoriseert werd om
yserwerck, dat tot den voorsz. moolen no
dig sal wesen op conditiën, in syne memorie
vermeld, tot Breda te laten maken".
Onder anderen werd nog geconditioneerd,
dat de Heer Doesburg voor elke dag, welke
hij te Tholen voor toezicht op het werk
moest doorbrengen of voor de reizen, die
hij voor de inkoop van hout te Dordrecht
zou moeten ondernemen vijf gulden per
dag in rekening zou mogen brengen.
Verteringen, scheeps-, kar-, of wagen
vrachten mochten boven dit bedrag niet
extra in rekening worden gebracht.
De knechts, welke hij tot zijn hulp in
dienst zou mogen nemen zouden beloond
moeten worden met een daggeld van vier
stuivers.
Wat de materialen betrof: van de beno
digde aankopen moest bij voortduring aan
de Burgemeesters van Tholen verantwoor
ding worden afgelegd.
Waren de afrekeningen deugdelijk be
vonden dan werden aan de fabriekmeester
Doesburg telkens opnieuw machtigingen tot
inkoop en verrekening van het benodigde
materiaal verstrekt.
Dat de uitvoering van de bouw goede
vorderingen maakte, blijkt uit een aante
kening in de stadsresolutiën d.d. 9 december
1736,4) waaruit blijkt, dat de Burgemeesters
van Tholen voor gemachtigd worden ge
houden tot het doen rooien van enige bo
men op de stadswal," staande over den
nieuwen molen". Uit deze bijzondere plaats
bepaling mag men dan de gevolgtrekking
maken, dat de molen, alhoewel zeker nog
niet geheel afgewerkt in hoofdzaak wel vol
tooid zal zijn geweest, zodat er in de loop
van vijftien maanden tijds ten naaste bij,
flink gewerkt moet zijn.
Flink gewerkt, maar ook degelijk en
nauwkeurig, zoals het in die tijden toeging.
Maar daarom was het ook niet verwonder
lijk, dat de molenbouw aan de stadsregering
geld had gekost, véél geld.
Hierover spreekt in hoofdzaak de stads
rekening van Tholen over de jaarkring
1736/37 een nuchtere, klare taal.5)
Aan salaris en verschot beurde Barend
van Doesburg alleen reeds in dit tijdsbestek
tot viermaal toe, respectievelijk de ontzag
wekkende bedragen van £.102-19-2, £.11-8-7,
£.101-16-10, £.81-,-, het pond Vlaams te
rekenen op 6,vóóroorlogse nederlandse
geldswaarde.
Nicolaas Mauthaan staat genoteerd voor
een zeer aanzienlijk bedrag aan daggelden
voor door zijn werklieden geleverd metsel
werk.
Pieter van Oostzanen heeft voor £.95-2-6
aan hout geleverd.
Een zekere van den Berg ontvangt aan
vrachtloon £.107-16-8.
Leendert Vrankensteyn leverde 28000 ste
nen voor £.19-19-6, en nog eens 16000
stenen voor £.11-8-4.
Jacob Buys Buys bezorgde 12000 van de
beroemde „Zeeuwse Moppen", waarvoor hij
£.12-18-4 ontvangt, terwijl ten slotte in dit
jaar Leendert Pijl en Hendrik Hordijk ge
noteerd staan voor de levering van een
niet nader omschreven hoeveelheid steen,
waarvoor zij respectievelijk worden betaald
met £.99-3-4 en £.10-6-8.
De weduwe van Hendrik de Rijke ont
vangt voor het vervoer van de molen, voor
zoverre betreft de onderdelen, welke te
Breda zijn gebouwd, benevens voor de le
verantie van lood en glazen: £.25-3-4.
Besluiten wij met de vermelding van een
post van £.41-10-8, voldaan aan de ijzer
smid Hendrik Scholting en van één van
£.10-3-4, betaald aan Cornelis Crol te Breda
voor het overbrengen van een zending hout
uit Breda. Als crediteuren voor minder aan
zienlijke bedragen worden in de rekening
der stad Tholen 1736/37 nog genoemd: Bou-
dewijn Bornwasser, handelaar in kalk en
tras, Martinus Blok, leidekker, Anthony
Baenders, touwslager, Marynus van Dort,
schipper van Amsterdam, Cornelis Huys-
mans, timmerman, de Wed. Jacob Manné,
die in zakken handelt, en Jan Lippens, kalk-
handelaar.
Een zo degelijk gebouwde en voortreffe
lijk uitgeruste windkorenmolen wekte ver
trouwen voor de toekomst en beloofde een
belangrijke bron van inkomsten voor de stad
Tholen te zullen worden. Hoe hoog de ver
wachtingen gespannen waren, valt wel
enigszins af te leiden uit de naam, welke
de molen ontving, n.l. „de Hoop". Wellicht
heeft het kostbare bouwsel aanvankelijk wel
aan de verwachtingen beantwoord, maar
men zou uit het vervolg van de geschie
denis af kunnen leiden, dat de voorspoed en
het gewin niet van blijvende aard geweest
zijn.
Immers in het jaar 1805 wordt besloten
tot de verkoop van de molen „de Hoop" in
combinatie met de „materialen" of werk
tuigen, thans behorend bij de watermolen."
Op 28 november 1805 wordt, „na delibe
ratie" e) door het stadsbestuur goedgevon
den, zulks na het schriftelijk uitgebracht
rapport van de Raden Huysen, Lichtenberg,
de gemeentesecretaris en de thesaurier van
de stad, om over te gaan tot de voorge
nomen verkoop van de „beide" stedelijke
korenmolens. De andere van deze „beide",
was de watermolen, welke door dit besluit
haar droevig einde tegemoet zou gaan.
Waar door deze verkoop in vervolg van
tijd de windkorenmolen na stedelijke exploi
tatie in handen van een particulier zou
overgaan, besloot de stadsregering, voor
een gerechte gang van zaken, een maal-
tarief vast te stellen, waarnaar de toekom
stige eigenaar van de molen zich zou heb
ben te gedragen. Er werd dientengevolge
bepaald, dat op de windkorenmolen „de
Hoop" voor het malen van een zak tarwe
£.-,1-4, voor een zak rogge £.-.-.10, voor
een zak gerst £.-.-8, en voor het malen van
een zak bonen of erwten £.-1- in rekening
mocht worden gebracht.
Tevens zou de toekomstige koper zich
moeten verplichten om, in geval de molen
door de één of andere oorzaak in het on
gerede zou geraken, of onbereikbaar zijn, op
eigen kosten de aan zijn molen bezorgde
partijen veldgewas, tegen de gewone gel
dende prijs elders te doen malen.
Op 6 januari 1806, zou, zo werd aan
vankelijk bepaald, de molen „de Hoop" pu
bliek ten verkoop worden aangeboden, één
en ander ten overstaan van een commissie,
gekozen uit het plaatselijk bestuur, nadat
vóórdien aan de voorgenomen verkoop
ruchtbaarheid zou zijn gegeven door middel
van advertenties in de stedelijke couranten.
Het aanbod tot publieke verkoop zou wor
den gedaan door de stadsthesaurier.7)
De „Conditions et charges", waarop,
„sauf approbation du Gouvernement Dépar-
temental de Zélande", bij opbod de molen
„de Hoop" zou worden verkocht, hadden
tot resultaat, dat op 4 januari 1806, ten hui
ze van Jan Segboer de koop werd opge
houden voor 15100,welke som op
11 januari d.a.v. niet werd verhoogd.
Op 18 januari 1806 werd dan de molen
verkocht voor 16.300,waarbij Johannes
Bakker en Ary de Hond kopers bleven.
Hendrik van Gorsel en Ary Willemsetra-
den hierbij, ten behoeve van de kopers als
borgen op.
Voor de schepen-commissarissen van
Tholen en Schakerlo trad bij deze verkoop
Daniël Marselis, Thesaurier van Tholen als
procurator op. Eén van de alreeds genoemde
kopers, de minderjarige Ary de Hond, Abra-
hamszoon, werd bij deze koop geassisteerd
door zijn voogden. Bij de koop, was mede
inbegrepen: „het gaande werk van de Wa
termolen, staande aan de Stadshaven" zo
als het in de koopcondities stond omschre
ven.
En met deze verkoop eindigde de ge
schiedenis van de windkorenmolen „de
Hoop" voor zoverre hij als stadskorenmo-
len van Tholen heeft bestaan.
7) Tegenwoordige Staat Deel XX,
Bladz. 82-83.
2) Voorl. Inv. nr. 5.
Stadsres. 1732-1745, folio 59 recto.
3) Ibid., folio 47 verso.
4) Ibid., folio 67 recto.
5) Voorl. Inv. nr. 242 en daarin stads
rekening 1636/37, ongef.
e) Voorl. Inv. nr. 15.
Stadsres. 1804-1809, ongef.
7) Voorl. Inv. nr. 97.