De Jaarbeurs. Jacht op de reuzen der zee. Van Malakka naar Java. 2c JAARGANG No. 20 Abonnementen: f 0.90 per kwartaal franco per post f 1.15 VERSCHIJNT IEDERE VRIJDAG 29 MAART 1946 Prijs per pummer 8 cent Mededeelingenblad voor het Eiland Tholen REDACTIEG. Heijboer, Nieuwstr. 494, St. Annaland UITGEVERFirma C. Dieleman, Oudelandschestr. 9, Tel. 57, Tholen ADVERTENTIËNf 0.10 per milimeter - Minimum f 2.00 SPIERINKJES tot en met 20 woorden f 1.00 - elk woord meer f 0.05 Advertenties worden tot uiterlijk Donderdagmiddag 1 uur aangenomen Op 2 April zal de 46e Koninklijke Nederlandse Jaarbeurs te Utrecht worden geopend. Daar dit de eerste Jaarbeurs is na de bevrijding zal de opening met enig ceremonieel plaats vinden. Om half 11 zullen de ministers Schermerhorn en Vos het woord voeren, terwijl het Prinselijk Paar heeft toegezegd, de plechtig- heid met zijn tegenwoordigheid te zullen verhogen. Eenvoudige aanplakbiljetten waarop: „211 April. Koninklijke Jaarbeurs" kondigen dit voor het zaken leven belangrijk gebeuren aan. Op het oude Vreeburg plein is men reeds lang bezig aan de herstelwerkzaam heden van het Jaarbeursgebouw. Ook hier is nog veel vernield, beschadigd en gestolen. Men is thans ook bezig, de tussenhal af te bouwen, die destijds slechts gedeeltelijk voltooid werd. Twee grote linnen tenten van 1100 en 1600 m'- zullen verrijzen, terwijl rondom houten paviljoens worden opgericht. De dui zenden monsterkamers moeten stuk voor stuk worden nagezien en verbeterd en hoewel men slechts, gezien de materialenschaarste, alles in soberheid kan her stellen, zullen zowel deelnemers als publiek tevreden kunnen zijn. Straks zal zich daar een doolhof van stands be- bevinden, een enorme hoeveelheid artikelen te bezich tigen zijn, vooral veel verrassends op buitenlands- gebied, waardoor men bij het naar buiten treden, enigs zins verdoofd zal zijn en niet bij machte alles te verwerken. Op de begane grond komt de groep bouwmaterialen, de eerste verdieping zal technische artikelen bergen, iedere groep wordt bij elkaar gehouden, zoals speel goedartikelen, textiel, bepaalde machines, schoenen, enz. enz. bevatten. Alle beschikbare ruimte is reeds bezet, nog komen aanvragen binnen. Iedere vierkante meter op deze Jaarbeurs zal uit gebuit worden, de grote gebouwen zullen letterlijk tot aan de nok toe volgestampt zijn. Ontelbare bordjes worden geschilderd met de verschillende nummers der stands er op. Het is nu al één en al bedrijvigheid. Wat zal dit straks worden, als de lange files bezoekers komen Onwillekeurig vraagt men zich af: Hoe is het mogelijk, al die gebouwen tot aan de nok toe gevuld en dat in deze schaarste-tijd. U zult het straks met eigen ogen kunnen aanschouwen, U zult ook toekomst kopen kunnen doen. Ongetwijfeld bestaat er in heel ons land, ook op ons eiland, veel animo voor een bezoek aan de Jaar beurs. Dit blijkt wel uit het feit, dat, naar wij ver nemen, reeds enige ondernemers uit enkele plaatsen van ons eiland met een vrachtwagen de Jaarbeurs zullen bezoeken, waarbij gelegenheid wordt gegeven belangstellenden mee te nemen. De dertigjarige Koninklijke Jaarbeurs op 8 April 1916 werd de ver. opgericht zal zeker ook dit jaar slagen, zo niet alle vorige beurzen overtreffen. In ons vorig nummer stipten we de Walvisvaart even aan. Interessant is het wel hierop eens dieper in te gaan, gezien de vele zeevarenden op ons eiland. Zoals bekend, heeft men ook in ons land weer het plan opgevat de walvisvaart intensief te gaan be oefenen, mede als verlichting van onze voedselvoor ziening. In October van dit jaar zal een vloot van enkele schepen, bemand met 300 koppen, het ruime sop kiezen om jacht te gaan maken op de walvis. Denkt U nu niet, dat u aan boord van deze schepen de oude harpoeniers van vroeger zult vinden, neen, die zijn verdwenen. De huidige walvisvaarders, zijn technici, die met behulp van vliegtuigen en radar de dieren opsporen en met een bom een einde aan him leven maken. Aan boord van de huidige walvisvaarders zijn complete laboratorium en een staf van geleerden be hoort tot het equipement van deze schepen. Voor de harpoeniers moet u een paar eeuwen terug. Tot de eerste beoefenaren van de walvisvangst moeten, voor zover is na te gaan, de Noren worden gerekend. Deze togen in de 9de eeuw er al op uit om walvissen te verschalken. In de 14e en 15e eeuwen waren het de Basken, die als walvisvaarders een naam verwieven. Reeds in 1372 wisten deze met hun schepen tot New-Foundland te komen. Op grote schaal werd walvisvangst echter pas uitgeoefend in de 17de eeuw en wel door de Hollanders en de Engelsen. Omstreeks het midden van de 18de eeuw bereikte zij haar hoogtepunt. Speciale schepen werden gebouwd om jacht op de dieren te maken. In 1885 bedroeg de opbrengst van deze visserij niet minder dan 18 millioen gulden. Omtrent de geschiedenis van de Nederlandse walvis vaart het volgende. In 1612 werd door enige Am sterdamse en Hoornse burgers de Groenlandse of Noorse compagnie opgericht. Dit Handelsvennootschap verkreeg van de Staten van Holland octrooi om voor de tijd van de eerstkomende 10 jaren alleen te mogen handelen van Nova-Zembla tot Straat Davis toe, daaronder begrepen Spitsbergen, Bereneiland, Groen land en andere landen, die onder de voorgeschreven limieten zouden mogen gevonden worden. Spitsbergen bleek voor de walvisvaart buitengewoon gunstig gelegen te zijn. De Hollanders vestigden daar hun traankokerijen en stichtten er een dorp, dat de welluidende naam kreeg van Smeerenburg. De Engel sen noemden het niet minder kernachtig Blubbertown. In de 18de eeuw hadden de Hollanders, hoewel nog niet het monopolie, toch het leeuwenaandeel van de vangst. Ieder jaar werden er een tweehonderd schepen uitgezonden, die beladen met buit terugkeerden. Doch allengs begonnen de walvissen de omgeving van Smeerenburg te mijden en de vangst werd al slechter en slechter. Dit was voor een groot deel te danken aan het feit, dat de vissen uitgeroeid waren. Men moest dus nieuw jachtterrein gaan zoeken, waardoor het eens zo drukke eiland tot de eenzaamheid van vroeger kwam te vervallen. Op zo n walvisjacht kon het rauw toegaan. De ge varen aan deze jacht verbonden, waren talrijk. De schepen, die men gebruikte, waren niet groter dan 118 voet. Ieder schip had een aantal sloepen aan boord. Zodra men nu een walvis ontdekt had, het dier verraadde zich altijd door het zgn. spuiten werden de sloepen uitgezet en met zes of zeven matrozen bemand, roeide men er heen. In de beginne roeide men tot vlak bij de vis en de harpoenier wierp dan met de hand zijn harpoen in het lichaam van de walvis, later echter bleef men op enige afstand en men schoot de harpoen met een musket af. De beste harpoeniers waren de Basken, die ook op de buiten landse schepen veel werden gevraagd. Zodra nu de walvis gewond was vluchtte hij met een ongelooflijke snelheid, zodat als men niet vol doende lijn had, men onherroepelijk mee naar de diepte getrokken werd. Daarom moest men ook zor gen, dat de lijn nergens bleef haken en dat zij voort durend nat werd gehouden om te voorkomen dat sloep en lijn door de sterke wrijving in brand zouden raken. Zodra de vis nu weer boven kwam wierp men hem een tweede harpoen in het lijf, en meestal was dit voldoende. De vis schoot weer naar de diepte, maar aan de lijn kon men voelen, dat het dier zijn krachten begon te verliezen. Na een geruime tijd kwam hij dan meestal met de buik naar boven aan de oppervlakte. Voordat een dergelijk dier echter dood was, konden er nog heel wat ongelukken gebeuren, vooral wanneer men een potvis tot jachtobject had gekozen. Dit dier bepaalde zich er niet toe om te vluchten, maar het viel zijn aanvallers aan. En meerdere malen gebeurde het, dat de sloep met bemanning naar de bodem van de zee verdween. In 1869 vond Svend Foyn het harpoenkanon uit. Deze harpoen werd aan de uiteinde van een bom voor zien, die in het lichaam van 't geschoten dier ontplofte, waardoor als gevolg van de door de ontploffing ont stane gassen, het lichaam boven komt drijven. Men was echter van mening dat het dier, dat vaak nog leefde, teveel leed, zodat deze jacht onmenselijk wreed was, waardoor in Scandinavië zelfs een ver eniging werd opgericht, die zich beijverde, de walvis vaart op meer humaner grondslagen te beoefenen. Het is de bedoeling voorlopig niet in de Noorde lijke-, maar in de Zuidelijke IJszee ter walvisvaart te gaan, daar de Noorderlijke wateren vrijwel zijn uit geput. Daar krijgen dus de „visjes" weer gelegenheid zich uit te breiden. Het is nu wel algemeen bekend, dat de Thoolse oorlog'svrijwilligers van 11-14 R.I. van Malakka naar Java zijn verhuisd. Wellicht hebben ook enkele families bericht gehad wan zoon of verloofde met een min of meer uitvoerige reisbeschrijving. Heden ont vingen wij een brief van korporaal C. P. de Hond, waardoor wij in de gelegenheid zijn onze lezers een korte reisbeschrijving te geven van de Thoolse mili tairen, die thans gedetacheerd zijn in de onmiddellijke nabijheid van Batavia. Volgens korp. de Hond bestaat hun opdracht uit „wachtjes kloppen". „Het is net als vorig jaar bij de Bewakingstroepen in Tholen" schrijft hij, „alleen nu onder betere omstandigheden, want we zijn in de eerste plaats behoorlijk getraind en hebben voorts prima kleding en schoeisel." Zij namen daar de diverse posten over van de Brits-Indiërs. Voor we de reisbeschrijving in het kort hieronder laten volgen brengen wij U langs deze weg, op verzoek van Korp. de Hond de hartelijke groeten vanuit Batavia, speciaal voor ouders, verloofde en verdere familie. Zondag 24 Februari: Eindelijk zijn we dan van daag vertrokken na ons langdurig verblijf op Malakka (de laatste tijd op Penang). Vanuit ons tentenkamp liepen we vijf kwartier naar de haven. Toen we ver trokken regende het en werden we nat, toen het droog werd bleven we nat van het zweet, daar met volle bepakking in de tropen marcheren nooit een peul schilletje geweest is. Om 7 uur 's avonds voeren we met de veerboot naar het troepentransportschip „Aronda". Het inschepen verliep vlot, maar het werd toch 12 uur eer ieder een slaapplaatsje had bemachtigd. Nog weten we niet, waar we nu eigenlijk naar toe gaan, hoewel de hardnekkigste geruchten over Java lopen. Ook Japan, Boreno, Celebes, Sumatra worden genoemd, zekerheid heeft niemand van ons. Maandag 25 Februari: Acht uur werd het anker gelicht en we stomen niet voor de eerste maal naar Singapore. De stemming onder de manschappen is uitstekend, want we gaan in elk geval weer nieuwe avonturen tegemoet en zelfs op Malakka werd het alweer een „te droge boel" voor ons. Behalve ons Bataljon (14 R.I.) bevinden zich ook 11 R.I. en kwartiermakers van 8 R.I. plus een afdeling Jagers aan boord. Het slapen in de hangmatten leerden we al op de „Alcantara", dus daarover maken we ons geen zorgen meer. Dinsdag 26 Februari: Om drie uür stomen we voor de derde maal Singapore binnen. Het anker wordt uitgeworpen en we zijn razend benieuwd, hoelang we hier weer zullen moeten liggen, gezien vorige malen. Vanavond was er gelegenheid „post voor huis" in te leveren, wat grote bedrijvigheid teweegbracht. Hier na bevonden zich zowat alle jongens op de diverse dekken en staarden over de reling naar de tientallen schepen, die zich in deze wereldhaven bevinden. Even verder de stad Singapore met z'n honderden lichtjes. Rondom ons, op het water, eveneens overal brandende lampen op de schepen, die hun schijnsel op het water werpen. Fantastisch mooi. Een zacht windje verfrist ons. Onze gesprekken lopen over de tijd, toen Singa pore werd overweldigd door de Jap. Nu kunnen we pas beseffen, wat een geweldige slag dit voor de Geallieerden geweest is. Donderdag 28 Februari: Om half zes wordt het anker gelicht. Gelukkig, de Woensdag duurde lang, want van boord mochten we niet, wat aan ene kant een gunstig teken was voor een spoedig vertrek, aan de andere kant het wachten verdraaid eentonig maakte. De blijdschap is echter van korte duur, want half 8 wordt het anker alweer uitgeworpen, er komt een loods aan boord, het anker wordt opnieuw gelicht en waarachtig daar draait het schip weer terug. Met het terugdraaien van het schip zakt de stemming onder ons zienderogen. Omstreeks 11 uur wordt het anker uitgegooid in een vluchthaven van Singapore. Voor een buitenstaander lijkt dit wel heel erg vreemd, wij zijn er min of meer aan gewoon, al vragen we ons bij dergelijke dingen toch weer af; vooral als zoiets enige dagen duurt: „Zijn we weer vergeten of over bodig En ook nu gebeurt er niets voor Zondag 3 Maart: Om kwart voor twee .vannacht werden we wakker gemaakt en moesten behulpzaam zijn bij het inladen van levensmiddelen, liefst voor 3 weken tegelijk. Wat dat betreft, kunnen we dus even vooruit. Maar de rest van de onrustig begonnen Zondag verloopt heel rustig, evenzo de Maandag en Dinsdag tot Woensdag 5 Maart: Om 6 uur, wat een lawaai. „Hé, sufferd, ouwe slaapkop, kom er eens uit, hoor je dan niet, dat ze het anker weer lichten". „Hou je lieve snoet**, brom je terug, „en smoes morgen". Maar de slaap is weg en inderdaad, de „Aronda" komt weer in beweging en we zetten koers, naarwe weten het niet. Om 10 uur scheepsinspectie. We staan vol spanning te wachten. Wordt er iets bekend gemaakt Of komt er straks weer door de geluidsversterker het bekende eentonige, haast onverdraaglijke commando: „De com pagniescommandanten kunnen hun afdelingen laten inrukken." Nee,: „Hallo, hallo," klinkt het „de Compagniescommandanten worden verzocht de compagnieën in de houding te zetten". En dan horen we een boodschap van Dr. van Mook, waarin deze zijn leedwezen betuigt, dat we zo lang hebben moeten wachten, voor we voet aan wal konden zetten op ons Insulinde. „Maar nu", zo gaat de boodschap verder „is het tijdstip niet ver meer of jullie wens zal vervuld worden. Binnen 14 dagen landen jullie in Indië." Met een driewerf „Hoera voor de Koningin" werd deze boodschap ontvangen. Eindelijk, eindelijk naar Indië. Om 8 uur worden de lichten gedoofd en om 3 uur passeren we de Evenaar. Zoals bekend hebben de zee lui de gewoonte van deze gebeurtenis een feestje te maken. Ook nu mocht het niet onopgemerkt voorbij gaan. Op B-dek is alles in gereedheid gebracht en op het moment dat we de Evenaar passeren, worden enige officieren op een stoel gedeponeerd en met een verfkwast goed voorzien van een soort waterverf, bewerkt. Vervolgens worden de brandslangen er op gezet met gevolg, dat niet enkel de verf van de ge zichten der officieren wegspoelde, maar dat ze zelf ook wegdreven. De manschappen genoten natuurlijk enorm van dat schouwspel, welk genot echter van korte duur was, want de brandslangen werden gekeerd en nu spoelden de manschappen op hun beurt weg. On danks Maart is zo'n stortbad een kostelijke verfrissing, al is het midden in de nacht. Na dit intermezzo zoeken we verheugd onze hangmatten op, verheugd omdat we de Evenaar passeerden en ons op het Zuidelijk half rond bevinden op weg naar ons doel: Java. Vrijdag 8 Maart. We varen al geruime tijd op

Krantenbank Zeeland

Eendrachtbode /Mededeelingenblad voor het eiland Tholen | 1946 | | pagina 1