HERINNERINGEN AAN DE WATERSNOODRAMP VAN 1953.
Ten tijde van de Februari Watersnoodramp van 1953 was ik geplaatst bij het marine detachement
afbouw kruiser "De Ruyter" bij de werf Wilton Feyenoord te Schiedam. Het detachement liep
administratief in de rol van Hr.Ms."Karel Doorman, en was aldaar ook ondergebracht. Hr.Ms."karei
Doorman" lag voor reparatie eveneens bij de werf Wilton Feyenoord. De ramp voltrok zich in de
nacht van zaterdag 31 Januari op zondag 1 Februari en ik was toen, voor het weekend bij mijn
gezin in Den Helder, waar wij een huis hadden aan de Bremstraat.
Van de ramp zelf hadden wij, behalve van de enorme windstoten gedurende de nacht, weinig
gemerkt. Bij het opstaan stond de storm nog in voile kracht door, en mijn drie-jarig zoontje werd
buiten omgeblazen. Bij Luitenant ter zee Feith, die schuin tegenover ons woonde, waren ruiten
ingeblazen, en aangezien dat weekend van huis was, belden wij de politic, die ons beleefd mede
deelde, dat zij andere zaken aan het hoofd had. Naar mate de ochtend vorderde, begrepen wij uit
de radio berichten, dat zich, vooral in Zuidwest Nederland een ramp had voltrokken, en spoedig
daarna kwam over de radio het bericht, dat alle militairen moesten terugkeren naar hun
onderdelen.
Ik begaf mij dus met de bus naar het station (o.m. in gezelschap van Luitenant ter zee Bottema,
die ook op de Bremstraat woonde) De ernst van de situatie begon visueel te worden, toen wij
door het utilitair gebouwde deel van Nieuw Den Helder reden (populair Tel-Aviv genoemd) en
zagen dat complete daken waren afgerukt en naast de huizen lagen. De trein om de Zuid was
voor het overgrote deel gevuld met teruggeroepen militairen.
In Schiedam aangekomen, begaf ik mij naar Hr.Ms. "Karei Doorman", waar ik in de longroom rond
veertig, reeds eerder aangekomen officieren aantrof, allen wachtende op nadere orders. De
gedachte van "Er zijn nog zoveel wachtenden voor U" vond ik beklemmend, en dus begaf ik mij
naar de kajuit en meldde mij bij de (wnd) commandant en vroeg wat ik kon gaan doen. Bij het "De
Ruyter" detachement behorende, kreeg ik een van de, bij de "De Ruyter" behorende schouwen,
met de opdracht een bemanning van vrijwillers te zoeken, en mij, met schouw, te melden bij de
Commandant van de Onderzeedienst in de Waalhaven.
Vrijwillers waren gauw gevonden, en ik vormde een bemanning bestaande uit een
Kwartiermeester, een machinist, een ziekenverpleger en enige matrozen. We laadden een extra
drum dieselolie, noodrantsoenen en blikken eten, enige stapels dekens, seinlamp, EHBO kistjes,
enige doosjes morfine, en uit de wapenkamer haalde ik een pistool.
Rond vier uur 's middags staken wij af, gekleed in oliegoed en waakjassen. Na de oversteek naar
de Waalhaven meldde ik mij bij KTZ. de Booy, Commandant van de Onderzeedienst, die belast
was met de coördinatie van de Marine reddingsdiensten in het gebied van Rotterdam en de
Zuid-Hollandse eilanden. De opdracht was kort en duidelijk: Vaar naar Hellevoetsluis, meld mij zo
mogelijk de situatie en vaar door naar Stellendam, dat is ondergelopen, en begin de evacuatie.
Rond vijf uur waren wij op weg, inmiddels in de duisternis. Het eerste stuk, het afzakken van de
Nieuwe Waterweg ging zonder problemen, we hadden kaarten en de betonning was nog
aanwezig. Anders werd het bij de doorsteek naar het Voornse kanaal.
De betonning was vrijwel geheel weggeslagen, en de donkere nacht, de regen en de storm
maakte het moeilijk. Geluk is echter met de dommen, want het bleek dat mijn kwartiermeester
geboren en getogen was in de Berepolder, en dus navigeerden wij op zijn aanwijzingen van "Dat
is de boerderij van Piet" en van "Hier moeten stuurboord aanhouden, want de geul gaat vlak
langs die schuur van boer Jan". Zo vonden wij de Noordtoegang tot het Voornse kanaal, en bij
dagworden bereikten wij Hellevoetsluis.
Hellevoetsluis was ontwricht - misschien is het woord chaos hier op zijn plaats - en gezagsloos.
Het stadje was in de grote stormnacht volgelopen en weer leeggelopen, er waren, als ik het mij