3
op een vergoeding van materiële schade, hiervan hen die huisraadschade hebben ge
leden uit te zonderen.
Onze organisaties achten het, waar de vergoeding van huisraadschade in meer
dan één opzicht van groot belang is voor het bedrijfsleven, dan ook dringend nood
zakelijk dat alsnog terzake dienende bepalingen in de Wet worden opgenomen.
Aldus wordt niet alleen het recht op een bijdrage wegens huisraadschade
geschapen, doch worden tevens de normen, krachtens welke het Rampenfonds de
terzake strekkende uitkering verricht, in de wet vastgelegd, terwijl bovendien op een
voudige wijze een regeling van het beroepsrccht wordt verkregen.
Waar mag worden aangenomen dat toch reeds de registratie en vaststelling van
de huisraadschade zal plaatsvinden op dezelfde wijze als de overige materiële schade,
sluit de bepleite oplossing geheel aan bij de terzake te verwachten practijk.
Aangezien in het door ons gedachte stelsel de uitkeringen zullen geschieden uit
en door het Rampenfonds, dient in de wet een bepaling te worden opgenomen dat, voor
zover dit Fonds niet over toereikende middelen beschikt, suppletie uit de Rijkskas zal
plaatsvinden.
C. Immateriële schade.
Ofschoon onze organisaties zich kunnen verenigen met het gestelde in de
Memorie van Toelichting ten aanzien van de immateriële schade, willen zij niet nalaten
stelling te nemen tegen de indruk welke in deze Memorie wordt gewekt, als zou terzake
een bevredigende toestand bestaan. De practijk leert, dat de uitkeringen welke ingevolge
de Regeling Hulpverlening Oorlogsslachtoffers worden gegeven, te enenmale onvol
doende zijn.
Het gevolg is dan ook dat vele zelfstandige ondernemers, wier debiet verloren
is gegaan, interen op hun bedrijfskapitaal en derhalve niet in de mate welke wenselijk
is te zijner tijd kunnen bijdragen tot een spoedig en volledig sociaal-economisch
herstel van de rampgebieden.
Met klem zouden onze organisaties dan ook willen pleiten voor een regeling,
krachtens welke de betrokkenen zich kunnen handhaven op het inkomensniveau dat
voor hen als normaal mag worden beschouwd. Daarbij ware rekening te houden met
de bijzondere omstandigheden, waarin de individuele getroffene zich vóór de ramp
bevond.
Gezien het verband dat er bestaat tussen de materiële schade en de immateriële
schade, nemen onze organisaties de vrijheid, ook al regelt het onderhavige Ontwerp van
Wet deze materie niet, Uw Hoge Vergadering te verzoeken er bij de Regering op aan
te dringen, dat een regeling in de hierboven aangegeven zin met spoed tot stand wordt
gebracht.
Met deze beschouwingen over de grondslagen van het onderhavige Wetsont
werp, over het gebrek aan een regeling voor de huisraadschade en over de immateriële
schade willen onze organisaties volstaan.
Zij hopen, dat Uw Hoge Vergadering aan deze beschouwingen haar gewaardeerde
aandacht wil schenken, en dat zij ertoe zullen bijdragen dat het getroffen gebied een
spoedig herstel deelachtig zal worden.
Voor de Christelijke Middenstandsbond:
JOH. DE JONG,
Voorzitter.
Voor de Koninklijke Nederlandse
Middenstandsbond:
L. DE GROOT,
Voorzitter.
Voor de Nederlandse Katholieke
Middenstandsbond:
Voor de Kamers van Koophandel en
Fabrieken voor
Westelijk Noordbrabant te Rreda,
Dordrecht en Omstreken te Dordrecht,
Gouda en Omstreken te Gouda,
de Zeeuwse Eilanden te Middelburg,
Rotterdam te Rotterdam,
Zeeuwsch-Vlaanderen te Terneuzen,
de Reneden-Maas te Vlaardingen,
Noordelijk Noordbrabant te Waalwijk,
J. A. KOOPS,
Voorzitter.
K. P. VAN DER MANDELE.