2 A. De grondslagen. Ofschoon onze organisaties erkentelijkheid voor de spoedige indiening van het Wetsontwerp paren aan waardering voor de vele belangwekkende positieve elementen welke het bevat, willen zij niet nalaten op te merken, dat de strekking van het onder havige Ontwerp haar wel enigszins heeft teleurgesteld. Het wil onze organisaties namelijk voorkomen, dat de geest welke het Ontwerp ademt niet in overeenstemming is met die, welke het Nederlandse volk ten opzichte van de slachtoffers bezielt en welke op zulk een treffende wijze tot uiting is gekomen door de betoonde offervaardigheid ten bate van het Nationale Rampenfonds. Enerzijds is namelijk het Wetsontwerp naar het gevoelen van onze organisaties in de algemene opzet voor een groot deel wel aanvaardbaar minder aanvaardbare punten worden hieronder besproken anderzijds menen wij echter in de nadere uit werking de tendenz te bespeuren, de uitkering in de practijk zoveel mogelijk te beperken en de uitvoerende organen met zoveel mogelijk macht en bevoegdheden te bekleden, om vooral maar te voorkomen, dat een te hoog bedrag zal worden uitgekeerd of dat de getroffenen hun bijdrage op een, naar het oordeel van de uitvoerende organen, minder goede wijze zouden besteden. Dat dergelijke bepalingen daargelaten dat zij gemakkelijk tot onbillijkheden leiden het herstel slechts kunnen remmen, behoeft naar het oordeel van onze orga nisaties nauwelijks betoog. In dit verband zij gewezen op de redactie van artikel 8, handelend over het aan tonen van de schade, voorts op de schadevergoedingspercentages in artikel 12, de af schrijving in artikel 16, de aftrek voor kosten van onderhoud in artikel 20, het sober heidsbeginsel in artikel 22, het niet vergoeden van schade, ontstaan door verlies van geld of geldswaardige papieren in artikel 26 lid 2, de aftrekregeling voor de door derden gegeven vergoedingen in hetzelfde artikel, welke zeer onbillijk kan werken als bij het bepalen van de bijdrage eerst al de nodige kortingen zijn toegepast voor sobere uitvoering, onderhoudskosten e.d., de te lage vergoeding welke volgens artikel 29 lid 2 wordt gegeven, de straf welke in artikel 44 lid 6 aan de appellant wordt toegedacht, het zeer onrechtvaardige en onpractische verbod tot verpanden in artikel 46, zomede de regelingen vervat in artikel 50 en 51. Verwijzende naar de suggesties te dien aanzien in bijlage dezes opgenomen, menen onze organisaties te moeten stellen, dat de strekking van het Ontwerp van Wet omgebogen moet worden in een richting, welke ertoe leidt dat de getroffene snel en daadwerkelijk wordt hersteld in de vermogenspositie waarin hij zich vóór de ramp bevond. In ditzelfde verband willen wij er op wijzen, dat het onjuist is dat, zoals in het Ontwerp geschiedt, het vermogenscriterium als grondslag voor een differentiatie in de bepaling van de bijdrage langs een achterdeur weer wordt geïntroduceerd (o.a. in artikel 13). Voor het overige zouden onze organisaties willen pleiten voor een soepele en vlotte afwikkeling van de schade, in welk opzicht de in de bijlage vervatte suggesties ten aanzien van de artikelen 8, 12, 13, 46, 50, 51 en 52 wellicht van belang kunnen zijn. Wij mogen hieraan toevoegen, dat in het bijzonder voor wat de zogenaamde na- schade betreft, een soepele regeling op haar plaats is, daar immers verwacht mag worden dat, geruime tijd nadat de betrokken gebieden drooggevallen zijn, zich nog allerlei schade zal openbaren, zodat ook uit dezen hoofde bij de vaststelling van de bijdrage de gesignaleerde tendenz tot beperking van de uitkering eens te meer ver werpelijk moet worden geacht. Aangezien verwacht moet worden, dat nog enige tijd gemoeid zal zijn met de definitieve vaststelling van de schade, o.a. in verband met de procedure welke ten aanzien van de vaststelling van het onderhavige Ontwerp van Wet dient te worden gevolgd, zouden onze organisaties willen bepleiten het in ruimere mate dan tot dusverre verstrekken van voorschotten in al die gevallen, waarin de omvang van de schade mede aan de hand van rapporten van deskundigen, verificatie door gemeentebestuur e.d., aannemelijk kan worden gemaakt. B. Huisraadscliadc. Het heeft onze organisaties in hoge mate getroffen, dat het onderhavige Wets ontwerp geen enkele regeling bevat ten aanzien van de huisraadschade. Naar ons oordeel is dit een ernstige omissie, waai'in alsnog dient te worden voor zien. Immers, het gaat niet aan om, waar het Ontwerp beoogt een recht te scheppen

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - diversen | 1954 | | pagina 16