11
ie nacht vlogen wat pannen van de daken,
een boom bezweek in 't rukkende getier
van storm, die hier geen mens ontsteld zou maken,
maar die de kust bevloog als een wild dier.
Hij zag de zee zich op de dijken werpen.
Hij zag hoe 't water aan de duinvoet vrat.
Hij kende 't vlagend jachten van het scherpe,
speldscherpe stuifzand dat in d' ogen stak.
Hij kende 't zeegeweld; gezweepte ruggen
der branding, waarvan 't schuim in vlokken stoof
en d' enkele mens, een visser, die zijn stugge
manschouders tegen wind en regen boog.
Hij zag dit toen ivat pannen van de daken
tot scherven sloegen in zijn bange droom.
Noodklokken luidden in hem bij 't ontwaken
en mensen zag hij worst'len met de stroom.
I il licht schoof moeizaam door de grauwe morgen.
De wind klaroende luid boven de dag.
Wat hield het uur aan leed in zich geborgen
toen hij naar 't westen liftte en het water zag?
Hij vond de mannen radeloos op de dijken
verbeten vechtend om een laatst behoud.
Zij moesten verder van hun have wijken
Eén droeg een kind aan land, al dood en koud
En vrouwen riepen van de wrakke daken
en koeien loeiden angstig in de stal.
Maar ook de laatste barricaden braken,
huizen verspoelden in de waterval.
En met het stormgeweld waaiden de flarden
van klokgelui uit een nieuw rampgebied.
Een slaperdijk bezweek onder het harde
vloedwater en ivinds buld'rend zegelied.
I I ij schepte zand in zakken, sleepte stenen.
Hij redde uit de stroom een roepend kind,
wiens vader in de golven was verdwenen,
wiens moeder omkwam onder balk en bint.
Hij vocht verkleumd tot aan zijn laatste krachten
een weergaloze strijd tegen de dood.
Twee dagen streed hij en twee donk're nachten
toen ving de vloed hem weerloos in zijn schoot.
Zo stierf een man. Wat mocht zijn oog ontwaren
voordat het brak in deze grote nood?
Het lieve land herrezen uit de baren
het leven bloeiend uit de water dood?
Maar op zijn graf zal men het inschrift vinden
dat luidt: „Geen mens heeft meerder lief dan hij,
die 't eigen leven inzet voor zijn vrinden
En 't zal een teken zijn voor U, voor mij.