DE NACHT DAT DE DUKEN BRAKEN in de polder die nog steeds leeft naar beneden laten zakken. Toen hebben we de oude mevrouw Sweeris naar binnen gelaten en daarna de rest. Pas maandag middag om 1 uur kwam er een bootje aan. We werden erin gehesen. Eindelijk!" Maar in de polder, op de dijk was het al even erg, dat ontdekte Arensman op de Oostendesedijk 4 in Oude Tonge. Hij, zijn vader, zijn moeder en zijn twee zusters hebben hun leven te danken aan een boom, die er nog altijd staat en die er altijd zal blijven staan als een monument ter herinnering aan hun redding. Twintig jaar na de ramp zochten we Arensman in zijn boerderij op in gezelschap van de huidige wethouder van Oude Tonge, P. Groenendijk, wiens vrouw zovele mensen heeft geholpen tij dens de rampnacht. Het land was zwart, de sui- kerbietenoogst was voorbij, maar het landschap was grijs van de mist. Zoals overal werden we gastvrij ontvangen en daarna vertelde hij: „Die zaterdagavond ben ik gewoon naar huis gegaan in Stad aan het Haringvliet. Om drie uur 's nachts werden we gewekt. We moesten eruit, zeiden de mensen, want het water stond hoog. Ik ging direct kijken en dacht: als dat fout loopt, moet ik bij mijn ouders op de boerderij zijn. Goed dat ik ben gegaan, want het water steeg en steeg en ze wilden het niet geloven. Met zijn allen hebben we toen toch maar de schuur leegge maakt, de koeien en de paarden de dijk opgedre ven. Ons huis stond bovenop de dijk en we dach ten: ons kan niets gebeuren. We hebben toen alle kostbare dingen naar de zolder gebracht en zagen niet hoe het water onder aan de dijk knaagde on der het huis door. Totdat ik ineens in de verte de boerderij van mijn buurman zag verdwijnen. Eén huizenhoge golfslag en weg was de boerderij als of die er nooit gestaan had. Op dat moment be gonnen ook de muren van ons huis te scheuren en hals over kop zijn we toen op het dak gevlucht van een klein huisje met een enorme boom er voor. Mijn vader, moeder, mijn twee zusters en ik konden ons aan de takken van de boom vastgrij pen. Daar zagen we dode paarden, dode koeien en dode varkens voorbij drijven. We zaten daar de hele nacht tot de volgende morgen laat. Einde lijk werden we gered door mijn broer, die ons met een boot kwam halen." Zwijgend reden we met Groenendijk naar het dorp terug. Het was er stil. Oude Tonge scheen uitgestorven. „Als het stormt tegenwoordig dan komen ze vaak naar beneden en gaan rondom de tafel zitten," zegt Groenendijk. „Ziet u die beeltenis daar van een koe tegen de gevel van dat huis. Daar is een koe de trap op naar boven gestormd. Ze hebben het dier af moeten laten maken, want ze kregen hem niet meer naar beneden toen het water was gezakt." En zo vertellen ze in Oude Tonge. Boogerman, die de lijken hielp te identificeren, Groenendijk over de honderden doodkisten die later uit Rot terdam kwamen, over het massagraf waar de 300 doden werden begraven. O, neen, dit is niet de geschiedenis van Oude Ton ge. Het is het verhaal van een paar mensen, een verhaal dat zo ongeveer illustreert wat er in wer kelijkheid is gebeurd. Na de ramp bestond Oude Tonge niet meer. Maar de mensen zijn er taai. Ze begonnen aan de wederopbouw en nu is Oude Tonge weer welvarend en af en toe, zoals van daag, spreken de mensen over de nacht dat de dijken braken. Over Halsteren rijden we Tholen binnen, slaan richting St. Maartensdijk in en komen tenslotte in Stavenisse gelegen op de uiterste noordwestelij ke punt van het eiland. Het werd in de nacht van 31 januari op 1 februari „beschermd" door de Scheldtse dijk ten Westen van het dorp. Beschermd ja, want men zwoer in In de vier huisjes aan de dijk dachten 80 men sen redding te vinden. Toen de dijk open scheurde, werden er 43 verzwolgen. het verstilde Stavenisse op „de diek", die al zoveel zware stormen had opgevangen. Hoog en massief stond zij daar. Met zo'n dijk kon je niets gebeu ren. Dat schrijven ook Jac Broersen en Ton Koopman in het direct na de ramp uitgegeven boekje „Stavenisse, kroniek van een dorp", een boekje dat in vrijwel elke huiskamer de eerste ja ren na de ramp te vinden was. „Ook in Stavenisse dreigt gevaar," schrijven zij, „en aan de haven daar achter de Stoofdijk, is men op post. Met ont zetting ziet men toe, hoe het water meer en meer stijgt. Natuurlijk, de vloedplanken zijn aange bracht, maar ze lijken nietig tegenover het beu kende geweld, ze kreunen en steunen onder de druk en het water slaat er overheen. Er moet hulp komen, dringende hulp, maar waar vandaan. Dit handjevol mannen vermag hier niets. De haven was het kritiek punt. Daar sloeg een bres, die niet meer te dichten viel. Hier zag men het gevaar en niemand dacht aan de Scheldtse dijk. Maar nu in deze onheilsnacht rijst het water naar zijn kruin. De golven beuken met steeds woedender kracht en de flarden schuim schieten ver in het duister weg. De springvloed jaagt het water hoger op, nog hoger en tenslotte golven de eerste water massa's in het polderland. De voet van de dijk is breed en zwaar en de glooi ing is onverwoestbaar sterk. Maar wie heeft er ooit rekening mee gehouden dat ook de kruin eens het water zou moeten doorstaan. De dijk breekt niet en de zee slaat geen gat in zijn flank, maar ergens, eerst nog bijna onmerkbaar, is het of de kruin los laat en verschuiven gaat. Niemand die het ziet, niemand die het kan zien, maar het proces voltrekt zich daar niet minder zeker om. Nog een ruk, nog een knauw en dan splijt er iets in het gevaarte van klei en leem. Het bovenge deelte laat los. Bij stukken wordt het opgenomen en neergeduwd en een brede gaping geeft het wa ter yrij baan. Een kolkende en bruisende waterval stort zich neer, een muur van ziedend water trekt zich op en dondert over het land met niets ont ziende kracht. Met razende snelheid zoekt deze muur zijn weg, meesleurend wat hij tegen komt, verpletterend wat weerstanden mocht bieden. En daar op enkele kilometers, in het duister, ligt Sta venisse, onbeschermd." Wat zich in Stavenisse in die rampnacht heeft af gespeeld is met geen pen te beschrijven. Nu, na twintig jaar, zie je nog iets van wan hoop op de gezichten van de mensen, die je erover vertellen. Want de onverwachte water- dood kwam als een enorme dief in de nacht. Van Prooyen, toen brandweercommandant: „Het stormde wel meer. We zijn gewoon, naar bed gegaan." 24

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - diversen | 1953 | | pagina 6