DE NACHT
DAT DE DIJKEN BRAKEN
en de baby verdronk
ten we vlug alles bovenop zolder zetten, al is
het maar voor alle zekerheid. Je kunt nooit
weten." Ik heb toen de overburen gewaar
schuwd. De overburen hebben bij ons boven
de kachel aangemaakt, maar ik vergat hele
maal mijn moeder te waarschuwen, die twee
deuren van ons af woont. Gelukkig heeft ze de
ramp overleefd. Net toen de buren weer naar
huis vertrokken waren, kwam het water met
golven aanzetten. Ik dacht: dat gaat slecht af
lopen, maar ik zei verder niets om geen pa
niek te zaaien. Later zag ik de huizen aan de
overkant in elkaar storten, maar de buren die
juist weg waren, schenen niets te merken. Ik
gooide schoenen naar het huis, maar die wer
den weggeslagen door de wind. Om half zes 's
morgens pakte ik mijn pistool en begon op de
bovenste verdieping te schieten. Daar werden
ze gelukkig wakker van. Ik schreeuwde: „Den
Ouden, als je er niet vlug uitkomt dan verzuip
je." Ze kropen als acrobaten de dakgoot in en
sprongen op een vlot.
De voorgével van mijn huis stortte nu in en de
zijgevel ook. Ik riep tegen mijn vrouw: „Spring
op die hooiklamp. Ik neem de oudste, jij de jong
ste." Mijn vrouw sprong, ik sprong. Ik redde het,
maar zij sprong mis en de baby verdronk. Ik hees
haar op de hooiklamp en we spoelden aan bij een
grote aardappelloods. Daar zat Groenendijk
wiens vrouw en twee dochters verdronken waren,
Meijer, wiens vrouw en drie dochters in de golven
waren omgekomen, wij, die de baby kwijt waren
en het echtpaar Den Ouden, dat toen nog geen
kinderen had. Het was 1 februari 's morgens half
tien. Het was bitter koud. De gierende wind pro
beerde je van het dak af te rukken. Beneden dre
ven de lijken van vrouwen. Even ontstond er pa
niek, maar ik schreeuwde: „Als jullie je mond niet
houden, sla ik jullie in elkaar." Mijn dochtertje
had ik mijn leren jack en een wit laken om ge
daan. Ik zelf zat alleen in mijn overhemd. Mijn
buurman en ik hebben geprobeerd een gat in het
dak te maken en dat lukte ons ook. Eerst hebben
we Groenendijk, die een hartpatiënt was en
daken klom om medicijnen te halen in zijn apo
theek. Niemand wist wat er gebeurd was. Ik was
de eerste die het kwam vertellen. Ze hebben
daarna die anderen van de klamp gehaald en zo
waren we veilig. Maar pas veertien dagen later
drong het tot me door dat ik niets anders meer
over had dan het meisje dat later mijn vrouw
werd."
Toen de watergolf van drie meter hoogte als een
furie door de Ouwel andsedijk stortte, moesten de
buitenste, lager gelegen straten van Oude Tonge,
de eerste stoot opvangen.
Die huizen waren daar niet op berekend en het
dramatische was dat juist in die buurt de meest
kinderrijke gezinnen woonden.
De Julianastraat, de Nieuwstraat en de jozefdreef
werden eenvoudig voor het grootste deel wegge
vaagd. Ook aan de Kapelweg, de Emmastraat, de
Stationsweg en de Beneden Schoolstraat werd
enorme schade aangericht. Het verhaal van Toon
Pieterse illustreert duidelijk hoe onverwacht het
water hen en anderen overviel.
„We hadden," vertelt Pieterse nu twintig jaar la
ter, „een baby van negen maanden en een dochter
van twee en een half. Midden in de nacht begon
de kleinste plotseling te huilen, wat ze nooit deed.
Mijn vrouw maakte me wakker: „Toon, hoor je
dat, de klokken luiden." Nu was het de gewoonte
in het dorp dat elke ochtend de klokken om die
tijd voor de dienst luidden, dus keek ik op mijn
horloge en zag tot mijn verbazing dat het pas vier
uur was. Ik begreep er niets van.
„Er is iets niet in de haak," zei ik tegen mijn
vrouw. „Ik ga eens in het dorp kijken." Ik pak
te mijn fiets, hoorde nu ook brandweersirenes
en zag de burgemeester met een Zuidwester
op. Ik reed door de dijk op naar de sluis en
daar zag ik schuimkoppen op het water. Zelfs
op dat moment begreep ik nog niet dat de dij
ken waren doorgebroken. Ik ben terug ge
gaan naar huis en zei tegen mijn vrouw: „La-
22