WAAR BLIJFT ZIJN STANDBEELD? we verdrinken!!! koppig en antwoordde: „Burgemeester, het zal niet meevallen, geloof me nou." En toen is die het dorp gaan waarschuwen en begonnen de klokken te luiden en de brandweersirenes te loeien. En ik stond daar maar. Ik herinnerde me dat ik op die zaterdagmorgen ook optimistisch was geweest. Tegen mijn vrouw had ik ge zegd: „Er komt geen water." Maar toen de wind kromp naar het Zuid-Oosten en het hard ging regenen, besefte ik dat het gevaarlijk kon worden. Hard regenen en wind vanuit het Zuid-Oosten. Dan krijg je op een zeker ogen blik even een stilte. Je hoort dan niets meer. Ze noemen dat „de stilte voor de storm", grie zelig om er kippevel van te krijgen. Dan draait de wind ineens naar het Noord-Westen. Wij noemen dat: de Noord is over de Zuid ge komen. Nou dan wordt het menens en dan met die springvloed erbij. Ik zag de ramp aankomen, maar durfde niet weg. Ik zag dat de Suyspolder volliep, toen was de Zuiddijk aan de beurt. Bij „Klein Grondbezit", even voorbij de Molenweg sloeg een gat in de dijk. Een reusachtige watergolf stortte zich in de Molenpolder en daarna kwam er nog een gat in de Ouwelandsedijk en liep ook de Molenpolder Nederland heeft enkele zeer zwakke pun ten. Een van de meest zwakke was een ge bied dat ligt dicht bij de stad Rotterdam, iets ten Oosten daarvan. De ondergrond bestaat uit veen. Door de bodemdaling en door het inklinken van het veen, ligt hier het land 6 meter beneden N.A.P. De plaats waar dit het geval is, is de Alexander- polder en wanneer de noordelijke IJssel- dijk zou doorbreken loopt een sterk geïn dustrialiseerd gebied van meer dan ander half miljoen inwoners gevaar van inunda tie. (Nu is er een stormvloedkering.) Er loopt hier een bijzonder grillige rivier, de Hollandse IJssel. Deze rivier kan ontstel lende hoeveelheden water vervoeren en wordt binnen zijn bedding gehouden door enkele betrekkelijk lage dijken. Zoals iedere rivier zal de Hollandse IJssel uiteraard zijn water naar de zee trachten te brengen. Met een Noord-Westerstorm zal de zee echter pogen het water via de ri vier het land in te stuwen. We krijgen dan een stuweffect dat ertoe kan leiden dat het water zo hoog komt, dat de dijken het niet meer houden. Dat gebeurde in de noorde lijke dijk langs de Hollandse IJssel tussen Capelle a.d. IJssel en Moordrecht. Daar ontstond op I februari 1953 om 5.30 uur een doorbraak met een lengte van 7 meter en een diepte van 2.60, beneden de oorspron kelijke kruinshoogte. Toen kwam schipper E. Evengroen uit Ouwerkerk a/d IJssel in het geweer. Om streeks 7.00 in de ochtend gelukte het hem zijn scheepje van 120 ton op de buitenberm te varen, waardoor de kracht van het met geweld naar binnen stromende water werd gebroken. Met behulp van zeilen en zand zakken werden daarna de beide openingen tussen het buitentalud en het scheepje ge dicht. Voordat het tweede hoogwater op 1 februari kwam opzetten, werd de bres achter het schip met zandzakken gevuld. In totaal werden bij deze operatie 50.000 zandzakken verwerkt. Wanneer Evengroen met zijn scheepje er niet was geweest, zou de ramp nog ver schrikkelijker zijn geweest. Waar blijft het standbeeld voor deze man? vol. Ik hoor nog hoe Piet de Laat in de goot van zijn huis om hulp stond te roepen. Maar wij kon den niets doen dan kijken. De wind gierde, bulkte, loeide. Het water steeg. De mensen gilden. We hadden geen boot. Dat huis lag nog achter de dijk ook." Hans Knoope was tijdens de rampnacht 19 jaar en hij besloot zijn meisje in Achthuizen op te gaan zoeken, een dorpje dat vijf kilometer verder ligt. Hij was op de fiets en had wind mee. Toen hij naar huis wilde gaan, probeerde ze hem over te halen om toch te blijven, maar hij weigerde om dat hij de volgende dag voetballen moest als de wind tenminste wilde gaan liggen. Maar juist die wind speelde hem parten en hij belandde bij een kennis die met de auto naar Middelharnis moest en hem wel in Oude Tonge af wilde zetten. Onwe tend reed Hans Knoope zijn nachtelijk drama te gemoet. Toen hij thuiskwam op de Stationsweg 81 was zijn vader nog op. Ze bleven wat napraten, terwijl de wind aan hun huis trok, er omheen loei de, maar dat waren ze wel gewoon. Omstreeks 1 uur gingen zijn vader en hij naar bed zonder zich te realiseren dat op dit moment het woedende water, dwars door de dijken gebroken, al op weg was naar de Stationsstraat. Hans Knoope nu twintig jaar later: „Op zeker moment wekte moeder ons allemaal, mijn vader, mijn broertje Piet van dertien, mijn zusje Ans van acht en mijn jongste broertje Adrie van twee. „Er staat water in het huis." Eerst dachten we dat er iets met de waterleiding was, maar toen het water steeg, begrepen we dat de dijken waren doorgebroken. We besloten naar zolder te gaan en sleepten alles wat van waarde was naar boven. Daar bleven we zitten totdat het water ook op zolder kwam. Mijn vader was normaal nogal drif tig, maar toen was hij verschrikkelijk kalm, voor al toen hij zag dat de huizen aan de overkant be gonnen in te zakken. Hij keek me aan en zei: „Meteen verdrinken we allemaal." Hij had het nog niet gezegd of ons huis zakte ook in elkaar en mijn vader, moeder, mijn twee broertjes en zusje verdwe nen in de diepte en ik heb ze nooit meer te ruggezien. Nu doe je allemaal iets voordat je dood gaat. Dus ik pakte me ergens aan vast en zat meteen buiten. Het bleek het dak van het huis te zijn dat losgeslagen was en ging drij ven. Na enige tijd ontdekte ik dat er ook nog een oom van me op zat en soms zag ik in het donker dat er ook kleine kinderen op het vlot kropen. De wind was zo hard dat ik ze niet eens hoorde schreeuwen. Ik trok ze af en toe omhoog, maar merkte even later dat ze weer verdwenen waren. Het moeten er zeker acht zijn geweest. Mijn oom viel er ook af en dus zat ik nog alleen op dat vlot. Ik weet niet hoe ik me vast heb kun nen houden, maar de storm, de kreten, het gegil gaven me een kracht, die ik niet voor mogelijk had gehouden. Op zeker ogenblik liep het vlot tegen het Tram station van Coen Ouwes op. Het was een nogal hoog huis en ik ben toen vanaf het vlot op de zol der gekropen. Daar trof ik Coen Ouwes, zijn vrouw en een kindje van een maand of acht. Coen was nogal zeker van zichzelf. „Dit huis gaat nooit in elkaar," zei hij. „Ik heb het zelf zien zetten." Ik zei: „Nou, we zullen wel zien" en toen hoorden we gekreun aan de andere kant en daar was mijn oom. Bram van Wijk, gewond en hélemaal naakt. We hesen hem naar binnen en net toen we dat gedaan hadden, begon het hele huis te kraken. Ik had één ding door. Hier moet ik ook zo spoedig mogelijk vandaan, anders over leef ik het niet. Haastig hesen we de vrouw van Coen op het dak, daarna mijn oom en vervolgens kroop ik naar boven. Coen bleef alleen met dat kind achter. „Ik zal het aangooien," schreeuwde hij. Hij deed het en ik pakte mis. Dus dat kind verdronk ook. Hoe het heette, weet ik niet meer. Zo hebben we daar op dat dak gezeten totdat er ineens een grote klamp hooi kwam aandrijven. We zijn erop geklommen en dreven even later aan bij het watergemaal. Het was toen 1 februari, zondagochtend, half acht. Van Wijk was al be wusteloos. Ik heb gezegd: „Blijven jullie maar zit ten. Ik ga proberen om op de dijk hulp te halen." Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. Want de dijk lag vol met aangespoeld wrakhout en het was niet gemakkelijk er overheen te klimmen. Na een tijd lopen kwam ik bij het huis van Groenen dijk. Geweldig zoals hij en zijn vrouw me opvin gen en ze hadden toch al zoveel te doen, want het hele huis zat vol mensen. Ze gaven me droge kle ren. Ze wisten het bloed van mijn gezicht en ze haalden die fantastische dokter Voogd, die over 21

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - diversen | 1953 | | pagina 3