Zuiderzeewerken vergelijkbaar met Deltaplan? 5 ^EELAND IS EEN LAND IN DE ZEE. Van rivieren of beken zoetwaterstromen spreekt men daar niet, en terecht. Van beken is er alleen een schuchter begin in de duinstreken bij Renesse op Schouwen, bij Koudekerke op Walcheren. Maar al spoedig lossen die zich op in het binnenwater van de polders en wordt het duinwater ziltig van smaak. Rivieren kent men in Zeeland nauwelijks: Ooster- en Wester-Schelde worden nooit rivier genoemd. Alleen de niet zo brede, in 1928 overbrugde Een dracht, wordt wel eens als rivier aangeduid. Het is een getijde rivier: een met eb en vloed, dus met de zee op- en neergaande rivier. Zeeland is het land van zeegaten en zeeboezems en Goeree- Overflakkee met zijn brede wateren aan alle kanten sluit zich daarbij volledig aan. Het zoutgehalte in dit brakwater gebied is wel iets, maar toch niet veel minder dan in volle zee: in het toch al vrij ver landinwaarts gelegen Bruinisse is het zoutgehalte zo, dat op 8 waterdelen één zoet en zeven zout voorkomen. Ook in de Wester-Schelde brengt de Belgische rivier de Schelde maar voor enkele percenten zoet water. Voor rivieren zijn deze zeearmen veel te diep. Het lood daalt bij laag laagwater bij Brughsluis op Schou wen tot 36 meter, in de Pas van Terneuzen tot 37 meter, ten Noor den van Noord-Beveland tot 47 meter beneden laag laagwater, vóór Zierïkzee tot 55 meter, dicht bij de haven zelfs tot 60. Ook bij de Hoornse hoofden in het Haringvliet komen grote diepten voor. Het kan er spoken op die zeeboe zems de vluchthaven van het Zij- pe en die aan het Volkerak zijn voor menig, bij zwaar weer in gevaar ver kerend schip een welkom toevluchts oord. De eerste indruk, die ieder krijgt van deze zeegaten, is: hoe geweldig ze zijn. Men steke eens over van Zierik- zee naar Colijnsplaat: het kan een wonderschoon schilderij zijn van zee- en stadsgezicht; het kan ook zo zijn, dat wie in het bezit is van zeebenen, daar groot gemak van heeft. Wie dat gezien heeft en voor zijn geestesoog de fantasie ziet oprijzen, dat dit alles niet meer wezen zal, die kan een glimlach niet onderdrukken, als hij dan in zijn avondblad leest met grote kop: Een gigantisch pro ject. Het betrof de afsluiting van de Hollandse IJsel, even ten Noorden van Krimpen aan de IJsel. Ook zon der de verdienste van dit werk in 't minst te verkleinen, gaat het hier om een stormstuw van 75 meter en een schutsluis van 24 meter, een breedte van de Hollandse IJsel dus van nog geen 100 meter. BETER VERGELIJKING Als er van reuzenwerk gesproken moet worden, dan dringt zich een ver gelijking met de afsluiting van de Zuiderzee vanzelf op. Het doet aan het indrukwekkende van dit grootse waterstaatswerk niets af, als melding wordt gemaakt van enkele, door Moe der Natuur verstrekte gunstige fac toren. Het tijverschil was er b.v. niet meer dan een derde van dat der Zeeuwse stromen en dat betekent een negende van de kracht, zodat het werken op tij bij lange na zo veeleisend niet was. De diepte van het water 314 tot 454 meter was er heel wat minder dan een derde. In de Zeeuwse stro men kan dat tot 30 meter en hoger gaan. Het zeer vasthoudende keileem, nog aanmerkelijk beter dan klei te gen wegstromen bestand, was op de bodem van de Zuiderzee maar daar dan ook alleen in overvloedige hoe veelheid aanwezig. De bodem was er veel beter bestand tegen uitspoeling. Het zand was er veel grover dan het wel zeer fijne zand in het Zuidwesten, waar de korrel een middellijn van niet meer dan een zesde of een ze vende van een millimeter heeft. En dan: de Zuiderzee was een vrij stille zee; in ieder geval gelegen ach ter de sehutse van een rij van voorlig gende eilanden. Ondanks dat alles was de aanleg van de Afsluitdijk en is en zal de ge deeltelijke droogmaking van de Zui derzee, waarvan men de voltooiing „De stalen kotter, het moderne oestervaartuig'

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - diversen | 1953 | | pagina 4