U.K. 1950 15 XVII.3.2 No. 7773 IX. BEËINDIGING DER UITKERING. Ongeacht het bepaalde onder hoofdstuk V, wordt de uitkering inge volge deze regeling in elk geval beëindigd 1. aan alle oorlogsslachtoffers genoemd onder IV, A en B, bij over lijden, door andere dan oorlogsomstandigheden, van het gezinshoofd oorlogsslachtoffer dan wel de kostwinner-oorlogsslachtoffer, dan wel derden, aan wie de aanspraak op uitkering krachtens deze regeling is ontleend, alsmede ingeval het hoofd dan wel de kostwinner het gezin verlaten 2. aan alle gezinsleden bij huwelijk van de kostwinner-oorlogsslacht offer, aan wie de aanspraak op uitkering krachtens deze regeling is ontleend 3. bij huwelijk van een weduwe-oorlogsslachtoffer ten aanzien van haarzelf. Ten aanzien van de uitkering aan overblijvende gezinsleden geeft do Directeur nadere voorschriften; 4. bij huwelijk van een vrouwelijk gezinslid of van een vrouwelijk oorlogsslachtoffer, dat als alleenstaande uitkering geniet; 5. aan personen genoemd onder IV, C, wanneer zij terugkeren of naar het oordeel van de Inspecteur kunnen terugkeren naar de herkomst- gemeente, tenzij zij kunnen worden aangemerkt als oorlogsslachtoffers genoemd onder IV, A of B. X. STAKING VAN EEN UITKERING GEDURENDE EEN BEPAALDE TIJD. Uitkeringen op grond van deze regeling worden niet uitbetaald over de tijd gedurende welke: 1. een vrouwelijk oorlogsslachtoffer in concubinaat leeft of zulks redelijkerwijs kan worden aangenomen. Gedurende deze periode worden eveneens geen uitkeringen ten gunste van gezinsleden verstrekt; 2. het oorlogsslachtoffer zich buiten Nederland bevindt, behoudens bij verpleging op medisch voorschrift. Voorts wordt een uitkering niet uitbetaald zolang het oorlogsslacht offer zich, mede naar het oordeel van de Directeur, schuldig maakt aan wangedrag. XI. TWIJFELGEVALLEN. Ingeval twijfel aanwezig is of ten aanzien van bepaalde personen deze regeling van toepassing is, beslist de Directeur na overleg met het uitvoerend orgaan. 12 12.9.1950

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - diversen | 1953 | | pagina 442