-O.B. 1950 -0-g XYII.3.2 No. 7773 Gezinsleden. 3. Als gezinsleden worden aangemerkt a. de echtgenote van het gezinshoofd; b. de inwonende dan wel elders verzorgde kinderen zowel van het gezinshoofd als van diens echtgenote, voor wie zij wettelijk onderhouds plichtig zijn; c. cle pleegkinderen, die op het ogenblik van het oorlogsgebeuren als inwonend lid deel uitmaakten en nog uitmaken van het gezin en voor hun onderhoud waren of mede waren aangewezen op de inkomsten van het hoofd dan wel van de kostwinner van het gezin en dit nog zijn; d. de ouders van het hoofd dan wel van de kostwinner van het gezin, die op het tijdstip van het oorlogsgebeuren als inwonende deel van het gezin uitmaakten en nog uitmaken en die voor hun onderhoud waren en nog zijn aangewezen op de inkomsten van het hoofd dan wel de kostwinner van het gezin. Kostwinner. 4. Als kostwinner wordt aangemerkt degene, die op het ogenblik van het oorlogsgebeuren geheel of voor meer dan de helft in het onderhoud van het gezin, waartoe hij behoorde, voorzag. Alleenstaande. 5. Als alleenstaande wordt aangemerkt: a. de meerderjarige niet zijnde gezinslid als bedoeld onder 3; b. de meerderjarige genoemd onder 3, sub b en c, die ten gevolge van het oorlogsgebeuren invalide is geworden; c. de wees, ongeacht zijn leeftijd, die niet meer in het oorspronkelijk gezinsverband samenleeft. Normaal inkomen. 6. Onder normaal inkomen wordt verstaan het inkomen, hetwelk uit op het ogenblik van het oorlogsgebeuren bestaande bronnen zou worden genoten in de gemeente van inwoning ten tijde van de hulpverlening, ware men niet door de oorlog, de oorlogsomstandigheden, handelingen of maatregelen van de bezetter getroffen, met dien verstande, dat geen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van bevordering of grotere vakbekwaamheid, uitbreiding van bedrijf of anderszins. Voor alleenstaanden beneden de leeftijd van 23 jaar, die arbeid in loondienst verrichten of na liet oorlogsgebeuren verricht hebben, wordt 2 12.9.1950

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - diversen | 1953 | | pagina 432