U.D.
1954 n XVII.l
No. 11992
HOOFDSTUK III.
De middelen voor de financiering.
Artikel 8.
1. De financiering van de bouw of het herstel geschiedt met inacht
neming van lid 6 met de volgende middelen
a. een door de rechthebbende zelf te verschaffen bedrag, gelijk aan
een bepaald percentage van de maximum bouwsom;
b. een door de rechthebbende zelf te verschaffen bedrag, gelijk aan
dat gedeelte der werkelijke kosten, hetwelk naar het oordeel van het
orgaan een gevolg is van:
1. het aanbrengen van bijzondere voorzieningen, welke niet in de
berekening van de maximum bouwsom zijn opgenomen en niet geacht
kunnen worden in landbouw-technische zin voor het desbetreffende
bedrijf een verbetering te zijn;
2. een minder sobere uitvoering van het ingediende plan, met uit
zondering van de onder 1 bedoelde voorzieningen, dan waarvan bij de
berekening van de maximum bouwsom is uitgegaan;
3. het bouwen van een grotere woning, dan waarvan bij de berekening-
van de maximum bouwsom is uitgegaan;
c. een door de rechthebbende zelf te verschaffen bedrag, gelijk aan
het verschil tussen de werkelijke kosten, nadat deze met het onder b
genoemde bedrag zijn verminderd en de maximum bouwsom, ingeval deze
lager is dan die, eventueel verminderde, werkelijke kosten;
d. een door de Staat aan de rechthebbende te verstrekken bijdrage
ten belope van het verschil tussen de maximum bouwsom en het onder a
genoemde bedrag.
2. Het in lid 1, onder a, bedoelde percentage is afhankelijk van:
a.. de bedrijfsgroep, waartoe het desbetreffende bedrijf volgens advies
van de Directeur-Generaal van de Landbouw moet worden gerekend te
behoren
b. de oppervlakte der tot het bedrijf' behorende landerijen;
c. de ouderdom en de staat van onderhoud der oude boerderij.
3. In verband met lid 2, letter a, worden naar aard, grondsoort en
rentabiliteit de volgende bedrijfsgroepen onderscheiden
groep A, waartoe als regel gerekend worden te behoren akkerbouw-
en gemengde bedrijven op klei of veen;
5
20.4.1954