U.D.
1954 XVII.l
No. 11965
b. roerende goederen, behorende tot de uitrusting van een bedrijf,
alsmede daarmede gelijk te stellen onroerende goederen, ten aanzien
waarvan artikel 51, lid 1, van de in artikel 1 genoemde wet toepassing
vindt
c. voorraden, dienende tot de uitoefening van een bedrijf;
d. levende have;
voor zover een en ander behoort tot
1. bij de Provinciale Voedselcommissaris geregistreerde landbouw-
en veeteeltbedrijven, met uitzondering van die bedrijven,, waarvan de
exploitanten slechts zijn geregistreerd voor het houden van een varken
en bovendien, dan wel uitsluitend, voor enkele stuks klein vee;
2. tuinbouwbedrijven, waaronder fruitteeltbedrijven, waarvan de
exploitanten in het bezit zijn van een tuinbouwteeltvergunning en een
oppervlakte land- en tuinbouwgrond van 50 aren of meer in gebruik
hebben;
3. boomkwekerijen, bloembollen- en sierteeltbedrijven;
4. bossen en beplantingen, .met inbegrip van wegbeplanting;
5. woeste gronden.
Artikel 3.
De in artikel 1 genoemde taak is opgedragen aan het orgaan of de
organen, aan te wijzen door de Minister van Wederopbouw en Volks
huisvesting, voor zoveel het betreft schade aan:
a. gebouwd onroerend goed, kassen en warenhuizen van tuinders
daaronder begrepen, een en ander met, voor zover daarop niet artikel 2
van toepassing is» de ondergrond en de bijbehorende erf afscheidingen,
alles voor zover artikel 51, lid 1, van de in artikel 1 genoemde wet geen
toepassing vindt
b. schepen en scheepstoebehoren.
Artikel 4.
De in artikel 1 genoemde taak is, voor zover in de artikelen 2 en 3
niet anders is bepaald, opgedragen .aan het orgaan of de organen, aan
te wijzen door de Minister van Financiën.
Artikel 5.
De in de voorafgaande artikelen genoemde organen kunnen in onder
ling overleg nadere regelingen treffen ter uitvoering v.an de voren
staande bepalingen.
2
6.4.1954