1960 XVI1.1
Nr. 19448
Onze Minister, dan wel aan Onze Minister van Landbouw en Visserij,
indien de afwikkeling van de schade aan een onder hem ressorterend
orgaan is opgedragen, om erkenning van zijn aanspraak heeft verzocht en
alsnog van het bestaan van een tijdig geldend gemaakte aanspraak blijkt.
Op de beslissing op een dergelijk verzoek door Onze Minister is artikel 3
van overeenkomstige toepassing.
4. Het Koninklijk Besluit van 18 juni 1946 (Stb. nr. G 152) x) vervalt.
Artikel 6.
1. Aanspraken tot uitbetaling van de in het eerste lid van het vorige
artikel bedoelde bijdragen, tegemoetkomingen en schadeloosstellingen of
rente daarover, aanvullende bijdragen en vergoedingen vervallen, ongeacht
de vraag, of voor het geldend maken daarvan de vervulling van een be
stedingsplicht vereist is, met ingang van 1 april 1961.
2. Het vorige lid lijdt uitzondering in gevallen, waarin de aldaar
bedoelde aanspraak afhankelijk is van een uitspraak of een beslissing, als
bedoeld zijn in het tweede en derde lid van het vorige artikel, en deze pas
na 30 september 1960 wordt verkregen. Alsdan dient de bestedingsplicht,
voor zoveel de uitbetaling daarvan afhankelijk is, binnen zes maanden na
de dagtekening van de uitspraak of de beslissing te zijn vervuld.
3. Eveneens lijdt het eerste lid uitzondering in gevallen, waarin de
rechthebbende vóór 1 januari 1961 per aangetekende brief aan Onze
Minister, dan wel aan Onze Minister van Landbouw en Visserij, voor
zoveel de zaak hem aangaat, te kennen heeft gegeven, dat aan zijn aan
spraak op uitbetaling nog niet is voldaan, doch uitsluitend, indien alsnog
van een tegoed blijkt en mits de bestedingsplicht, voor zoveel de uitbe
taling daarvan afhankelijk is, vóór 1 april 1961 is vervuld.
Artikel 7.
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 augustus 1960.
Artikel 8.
Deze wet kan worden aangehaald als „Liquidatiewet Oorlogs- en
Watersnoodschade I".
x) Zie VII.4, nr. 1853/1946.
5
6.9.1960