1953 u XYII.l
U.D.
No. 10745
Een opgave van de aldus in Uw gemeente gehuisveste gezinnen wordt
- voor elk van de onder a en b genoemde categorieën afzonderlijk
gaarne ingewacht, onder mededeling van de overeengekomen pension-
prijs e.q. verpleegprijs. In geval van twijfel omtrent de vaststelling van
de te verstrekken vergoeding ware overleg te plegen met het Hoofd van
het Bureau van mijn Departement in de provincie.
II. Mede onder verwijzing naar het gestelde onder B van het rond
schrijven van 7 Februari 1953, no. U 38606, Afdeling B.M.Z., wordt er
de aandacht op gevestigd, dat bij de vaststelling van een uitkering of
vergoeding de bepalingen van de Regeling Hulpverlening Oorlogsslacht
offers (1940—1945) 1), zoals deze nader zijn aangevuld en gewijzigd met
het bepaalde ouder A van het evenvermelde rondschrijven, onverminderd
van kracht blijven. De voorschriften vervat onder B van evenvermeld
rondschrijven hebben geen andere bedoeling, dan de mogelijkheid te
openen om in de daarin genoemde gevallen een hogere uitkering te
kunnen verlenen. Dit houdt onder meer in, dat de uitkering voor levens
onderhoud, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van genoemde
Regeling, slechts wordt vervangen door kwartiervergoeding en zakgeld
in die gevallen, waarvan blijkt, dat bedoelde uitkering voor levens
onderhoud niet voldoende is om daaruit de kosten voor inkwartiering
te bestrijden, alsmede die wegens kleine persoonlijke uitgaven.
III. Het bepaalde onder B 3 van het rondschrijven d.d. 7 Februari 1953,
no. U 38606, Afdeling B.M.Z., komt te vervallen. In de plaats daarvan
dient het volgende te worden gelezen
Aan het rampslachtoffer kan, met ingang van 22 Maart 1953, bij
gebleken behoefte aan zakgeld worden toegekend ten bedrage van:
voor een echtpaar, dat geen kinderen ten zijne laste
heeft, voor welke een zakgeld wordt toegekend 9,per week,
voor een echtpaar, dat kinderen ten zijne laste heeft,
voor welke wel een zakgeld wordt toegekend 8,per week,
voor kinderen beneden 10 jaar 2,per week,
voor kinderen van 10 tot 18 jaar 2,50 per week,
voor alleenstaanden, die ten tijde van de ramp geen
inkomsten uit arbeid of bedrijf genoten, en voor per
sonen van 18 jaar en ouder 3,per week,
Zie XVII.3.2, no. 7773/1950.
2
24.3.1953