O.B.
1953 -rfc XVII.l
No. 10599
e. degenen, die in verband met de ramp geen, al of niet verplichte,
onderhoudsbijdrage meer ontvangen van personen, van wie zij voor
het verkrijgen van hun levensonderhoud voor ten minste 75
afhankelijk waren en dientengevolge niet in 'hun levensonderhoud
kunnen voorzien;
d. degenen, die hetzij in verband met het onbewoonbaar worden hunner
woning door of in verband met de ramp, hetzij uit vrees daarvoor of
eigener beweging hun woning hebben verlaten, zolang zij daarheen
niet kunnen terugkeren en dientengevolge geheel of ten dele buiten
staat zijn in hun levensonderhoud te voorzien.
HULPVERLENING.
Voor de hulpverlening moet worden onderscheiden:
A. Eigen huisvesting.
B-. Inkwartiering.
A. Eigen huisvesting.
Indien het rampslachtoffer en/of' zijn gezin (geheel of gedeeltelijk)
in de rampgemeente dan wel in een andere gemeente zelfstandig is
gehuisvest in een, al dan niet hem toegewezen afzonderlijke woning of
afzonderlijk woongedeelte, en een eigen huishouding voert, is de
„Regeling" onverkort van toepassing, met dien verstande, dat het
bepaalde in de Regeling de volgende wijzigingen ondergaat
1. Hoofdstuk II sub 3 onder b vervalt en in plaats daarvan dient te
worden gelezen
„de inwonende dan wel elders verzorgde kinderen zowel van het
gezinshoofd als van diens echtgenote, voor wie zij wettelijk onder
houdsplichtig zijn, met uitzondering van de kinderen, die in verband
met de ramp elders zijn ondergebracht";
2. Hoofdstuk IV, laatste alinea is tijdelijk niet van toepassing ten
aanzien van degenen, die in een andere gemeente zijn gehuisvest;
3. Van het bepaalde onder Hoofdstuk V sub 5 „Gezinsgrootte" vervalt
het gestelde onder puilt 3 „voor wie, indien de Kinderbijslagwet van
toepassing was, kinderbijslag zou kunnen worden genoten;" (Het
gestelde onder punt 4 en 5 komt te vervallen).
4. Het causaliteitsbeginsel vervat in Hoofdstuk VII van de Regeling
met name, dat slechts vergoeding voor bijzondere voorzieningen
2
10.2.1953