U.JB.
1954 TH* IV.l
No. 12509
het verrichten van diensten als bedoeld in artikel 57a ARAR onder
scheidenlijk 36a A.O.B.
Voorts is de Minister van Binnenlandse Zaken de bevoegdheid toe
gekend om in afwijking van de normale overweikregeling een voor
alle leden van de heschermingsploegen gelijke vergoeding vast te stellen
voor het buiten de diensttijd verrichten van werkzaamheden ten behoeve
van de bedrijfszelfbescherming. Gezien de nagenoeg uniforme bijzondere
taak der betrokkenen, zie ik n.l. geen aanleiding de gedifferentieerde,
op de ,aan hun normale taak verbonden salariëring afgestemde overwerk
vergoeding te verlenen. Het ligt in mijn voornemen de vergoeding voor
het deelnemen aan oefening en opleiding (waartoe de taak van het hier-
bedoelde personeel in vredestijd zal zijn 'beperkt) conform de voor de
noodwachters geldende regeling op 1,per opkomst te stellen, zijnde
een onkostenvergoeding, waarover geen belasting verschuldigd is. Do
vergoeding voor het buiten de normale werktijden daadwerkelijk optreden
in het kader der zelfbescherming, waarvan eerst sprake zal zijn in tijd
van oorlog, zal worden gericht naar de beloning van de parttime-nood-
wachters. Deze bedraagt thans 1,25 per uur, doch het ligt in de
bedoeling haar te verhogen tot 1,40 per uur.
Naar .aanleiding van punt 3h van meergenoemd verslag teken ik nog
aan dat, aangezien aan het bij de bedrijfszelfbescherming in de particuliere
bedrijven ingeschakeld personeel niet de status van noodwachter wordt
toegekend, bezwaarlijk een ander standpunt kan worden ingenomen ten
aanzien van het overheidspersoneel. Zodanige discriminatie toch zou een
bevredigende ontwikkeling van de bedrijfszelfbescherming in de parti
culiere sector in de weg kunnen staan, hetgeen dient te worden voor
komen.
Om die reden acht ik het dan ook niet gewenst de rechtspositieregeling
van het hierbedoelde Rijkspersoneel te conformeren aan die van de
noodwachters. Daarenboven ben ik van mening dat dit ook niet nodig
is nu de positie der arbeidscontractanten en tijdelijke ambtenaren in
belangrijke mate is verbeterd, waardoor het risico in oorlogstijd voor
de betrokkenen op behoorlijke wijze is gedekt. Eventuele bezwaren om
zich op te geven voor de 'bedrijfszelfbescherming zullen naar mijn
verwachting wel kunnen worden opgeheven, indien een en ander de
betrokkenen duidelijk voor ogen wordt gesteld.
De Minister van Binnenlandse Zaken,
BEEL.
14.9.1954