Koreanen omwonenden kunnen zich er nauwelijks nog iets van herinneren. Een tragische vaststelling is ook dat de Japanse over heersers uitvoering hebben gegeven aan een plan dat al in 1870 aan Nederlandse kant leefde. Men dacht toen aan het aan leggen van deze spoorlijn om de steen kool van de kolenvelden bij Meara in Sin gapore in de handel te kunnen brengen. (De Siakrivier verbindt Pakan Baroe met Benkalis aan de oostkust). In 'Eindstation Pakan Baroe' heeft Henk Hovinga met vaardige hand een vergrote en verrijkte versie gemaakt van zijn eer der geschreven 'Dodenspoorweg door het oerwoud'. Het eerstverschenen boek heeft hij aangevuld met veel nieuw mate riaal, geput uit nimmer gepubliceerde ma nuscripten, dagboeken e.d. en verkregen uit aanvullende gesprekken met overle venden. Dank zij Hovinga's heldere, beeldende stijl verdient zijn epos over een 'vergeten' dodenspoorweg uit de Tweede Wereldoorlog een eervolle plaats onder de documents humains van na de oorlog. Vooral de objectieve benadering van het drama is in dit verband van be lang. Die blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat het verschrikkelijke lot van de romus- ha's de aandacht krijgt die het toekomt. De sfeer in Kamp 1 bij Pakan Baroe, als op 24 mei 1944 wordt begonnen met de aanleg van de spoorweg, tekent Hovinga als volgt: 'Om acht uur - het is dan half zes Suma- tratijd - is het aantreden geblazen Schreeuwen, tellen en wachten. De tel ling klopt niet, de telling klopt nooit. Dan maar een stel kwartierzieke (herstellende zieken die op half rantsoen staan) inge schakeld. Duizend mannen, misschien meer of minder, marcheren naar de haven aan de Siak waar biels en rails hoog liggen opgestapeld. Materiaal van opgebroken spoorlijnen van Sumatra's oostkust, Java en zelfs Malakka. De tien meter lange spoorstaven die elk drie honderd kilo we gen, worden door zes man op de schou ders genomen en over de kuilen, struiken en boomstronken van het bos naar het dijklichaam gezeuld dat al eerder door romusha's is aangelegd. Slechts weinigen van de krijgsgevangenen zijn dit zware werk gewend. Ze voelen hun botten kra ken en hun pijnlijke spieren verstijven. Velen zuchten, wankelen. Maar de bewa kers hebben haast. Wie treuzelt of een moment tegen een boom leunt om uit te rusten, krijgt er meedogenloos van langs met een eind bamboe. Verder dus maar weer, hoewel het bloed sommigen in de ogen sijpelt. Ondertussen klimt de zon hoger en hoger. De gloeiend hete rails branden in de blote schouders. Enkele gevangenen die nog over een hemd beschikken, proppen het kostbare kledingstuk samen als een bundeltje vod den en leggen het op hun schouder onder de rails. De hitte wordt ondraaglijk. En de dorst. Maar de Jappen verschaffen nog geen druppeltje drinken vóór de middag pauze om één uur. Dan wordt er een mok groezelig vocht verstrekt dat de naam 'thee' niet verdient De stammen worden ten koste van ettelijke liters zweet naar de spoorbaan gezeuld, op wa gens geladen en naar de kopploegen ge transporteerd die er met zagen en kloven nieuwe biels van maken. Het is zwaar werk, maar het aanpassingsvermogen van de mens blijkt onvoorstelbaar. Ter wijl velen er die eerste dagen heilig van zijn overtuigd dat zij dit werk onmogelijk lang kunnen volhouden, treedt er toch een soort gewenning op. Het werk wordt sleur, en doffe routine, en het leven zon der het geringste comfort went gek ge noeg al evenzeer. De mannen raken vertrouwd met hun lot en met hun wanhoop. Maar op die puin hoop van ellende groeit toch ook iets van een nieuw soort levensmoed. Er worden weer grapjes gemaakt. Schertsend wordt voorgesteld een vakbond van spoorweg werkers op te richten die meer loon en konkrete werktijden eist. Zwakke broe ders die vooral met hun eigen lot zijn begaan, worden gepest, anderen sluiten vriendschappen voor het leven. Maar wie zij ook mogen zijn geweest in het burger leven of als militair, allen ervaren het als een zegen als na tien uur beulswerk de dagtaak erop zit en ze terug mogen naar hun armetierige onderkomens, waar de ratten vrijelijk in- en uit lopen. Het avondmaal is vlug genuttigd: een lik gekookte rijst met wat sajoer (groente), meestal bestaande uit gekookte ketella- bladeren die zo taai zijn als leer. Soms zit er een stukje zoute vis bij en een enkele keer een paar dobbelsteentjes vlees. Daarna strekken de meesten hun pijnlijk verstijfde ledematen op de bale-bale en beginnen aan het vaste avondritueel: de jacht op luizen die zich in de schamele kleren en vodderige bedbedekking heb ben vastgeklauwd en vooral in het begin velen afhouden van de zo bitter hard no dige nachtrust'. De dwangarbeiders waren ondergebracht in 14 kampen waarin de levensomstandig heden 'zonder meer erbarmelijk' zijn, maar die, zoals Hovinga opmerkt, toch gradaties kennen 'tussen super-slecht en minder slecht'. Beslist erg beroerd moet 't in Kamp 2 zijn geweest en, zoals uit onderstaand fragment blijkt, zijn er, door de extreme omstandigheden, - zoals in alle kampen overal in de wereld het geval was en is-, bepaalde normen losgewoeld. We maken hierin ook kennis met de Ko reanen die zich voor bezigheden in het Keizerlijke leger hebben verhuurd, veelal kampbewakers werden en waarvan er ve len tegen 't eind van de oorlog van primi tieve sadisten veranderden in vleiers die

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - diversen | 1953 | | pagina 14