Naschrift
eiland was, dat na 1 Februari met grote kracht heeft
kunnen optreden.
Ik herhaal nogmaals, dat de versterking van de finan
ciële draagkracht van de onderhoudsplichtigen daarbij
een grote rol heeft gespeeld. Daardoor heeft men dijken,
die min of meer in een onverantwoorde toestand verkeer
den, op grote schaal kunnen verbeteren.
Ik durf en kan ook niet beweren, op grond van de
ervaringen, die wij hebben opgedaan, dat een geconcen
treerd dijksbeheer de absolute waarborgen schenkt te voor
koming van overstromingen. We weten al te goed, wat op
Flakkee gebeurd is. Het is hier van hetzelfde laken een
pak als wat zich op Schouwen en zovele andere Zeeuwse
eilanden heeft voorgedaan. Op de Hoeksewaard is het
niet minder erg, terwijl daar de dijken toch in uitstekende
toestand verkeerden. Niemand heeft rekening kunnen
houden met omstandigheden zoals die zich in de nacht
van 31 Januari op 1 Februari hebben voorgedaan en de er
varing speelt immers altijd een grote rol bij de inrichting van
de dijken. Doch wanneer men het dijksbeheer op een
betere voet organiseert, worden de waarborgen en de
mogelijkheden toch sterk vergroot om dergelijke rampen,
als waardoor wij zijn getroffen, te voorkomen. Dat men
de mogelijkheden daarom versterke.
Iemand, die zich te Goes onder mijn gehoor bevond,
heeft mij gezegd, dat Mr. Schilthuis niet had voldaan aan
de verwachting, die de leden van de Zeeuwse Polder-
bond omtrent zijn voordracht gehad hadden. Men had
verwacht, dat ik hun zou vertellen, hoe de samenvoeging
van waterschappen in Zeeland tot stand gebracht zou
moeten worden. In plaats daarvan had ik als een rem
daartegen gewerkt.
Ik meen, een protest en een verweer daartegen niet
achterwege te moeten laten en dank de redacteur, dat hij
mij daartoe in de gelegenheid heeft willen stellen.
Indien de leden van de Bond hebben verwacht, dat
ik hun zou komen vertellen, hoe de Staten van Zeeland
de samenvoeging van waterschappen zouden moeten be
werkstelligen, hebben zij zich vergist. Het lag niet op
mijn weg, daarvoor aanwijzingen te geven, Zoals ik in
Goes heb gezegd, paste het mij niet, de rol van een
schoolmeester in Zeeland te komen spelen. Ik miste daartoe,
afgezien van andere redenen, de bevoegdheid, omdat ik
de daarvoor noodzakelijke kennis van de Zeeuwse toe
standen mis.
De beschuldiging, dat ik als een rem zou zijn opge
treden, is ernstiger en die kan ik niet op mij laten zitten,
omdat dit ver van mijn bedoelingen ligt. Ik ben volkomen
overtuigd, dat er in Zeeland ten aanzien van de polder
organisatie veel te doen is en een ernstige achterstand
in te halen valt. Een toestand, zoals die in Zeeland op
het stuk van het dijksbeheer bestaat, met een versnip
pering zoals men elders niet aantreft, behoort zo spoedig
mogelijk opgeruimd te worden.
Ik heb in Goes melding gemaakt van de vraag of met
de concentratie van het dijksbeheer samenvoeging van
de polders gepaard zou moeten gaan, zodat de concen
tratie niet alleen het dijksbeheer zou moeten betreffen,
maar tevens de waterlozing en de bemaling. Daaraan
heb ik een beschouwing gewijd. Het wegenbeheer kwam
er ook aan te pas, maar dat laat ik nu maar rusten. Ik
heb gezegd, dat het mij niet verstandig leek, de concen
tratie van het dijksbeheer met die van de waterlozing
te combineren. Daarvoor heb ik aangevoerd, dat con
centratie van waterschapsbeheer steeds op sterke tegen
stand pleegt te stuiten. Als men de waterlozing in de
concentratie van het dijksbeheer betrekt, maakt men die
tegenstand sterker dan hij zonder dat reeds is. Het is
toch zo, dat het gebied, dat gezamelijk belang heeft bij
een ringdijk, niet steeds samenvalt met gezamelijk be
lang bij de waterlozing en bemaling. Door ook de water
lozingnaast het dijksbeheer in de concentratie te betrekken,
brengt men dus koren op de molen van de tegenstanders.
Ik heb dus bedoeld, dat men voorzichtig moest zijn, in
dien men iets wilde bereiken en niet de zaak der con
centratie van het dijksbeheer moest bederven door er te
veel bij te halen.
Menen de Zeeuwen, dat mijn vrees ongegrond is, dan
heb ik daar vrede mee. Maar ik heb niet de indruk, dat
zucht tot behoud van het bestaande in Zeeland niet aan
wezig is en dat hervormingen daar gemakkelijk doorge
voerd kunnen worden, gemakkelijker dan in Zuid-Holland,
waar dergelijke hervormingen op tegenstand plegen te
stuiten. Ik mag lijden, dat men niet na een aantal jaren
in Zeeland teleurgesteld zal zijn. Ik zou niet graag als
een rem willen werken tegen verbeteringen op het ge
bied van de organisatie van het dijksbeheer, die naar mijn
gevoelen eindelijk tot stand gebracht behoren te worden.
G. J. C. Schilthuis.