heer geconcentreerd werd, volgt niet, dat de bemalings-
belangen voor dat hele eiland de zelfde zijn. Wanneer
men, zonder op de vraag te letten of bij de bemaling
alle onderdelen van het te stichten waterschap gezamen
lijke belangen hebben, tot concentratie overgaat, is het
mogelijk dat mén geschillen oproept tussen hoog en laag
gelegen eigendommen. Want daar zijn verschillende me
ningen over het peil, hetwelke gehandhaafd moet worden.
Evenzo is het met verschil in cultuur. Wanneer men een
polder heeft met uitsluitend landbouw, is het eenvoudig
genoeg. Doch wanneer er verschillende cultures als
landbouw, tuinderij en weidebediijf zijn, krijgt men van
zelf verschillende eisen en belangen. Wanneer men in
een grote streek met al die verschillende belangen gaat
samenvoegen met één beheer voor de bemaling, loopt
men kans daar geen goede resultaten te bereiken. De
grondslag voor een samenvoeging moet liggen in de
gelijksoortigheid en gelijkgeaardheid van de belangen bij
de werking van het waterschap, en men moet niet
samenvoegen, wat niet bij elkaar behoort.
Wat de wegen betreft, liggen de zaken enigzins anders.
Men mag veronderstellen, dat voor de polderwegen,
welke tegenwoordig niet door overheidshulp worden be
kostigd, in de naaste toekomst een regeling zal worden
getroffen, waardoor de waterschappen zeer zullen wor
den ontlast van het wegenbeheer. Zoeven hebben we
van de Voorzitter vernomen, dat voor het gehele land
een bedrag uit 's Rijks schatkist ter beschikking is ge
steld voor de z.g. quartaire wegen en daarom mogen we
aannemen, dat dit een begin is van een verbeterde toe
stand ten opzichte van de bekostiging van het wegen-
onderhoud. Het zal nu wenselijk zijn om, in afwachting
van de eisen, die zullen worden gesteld ten opzichte van
de uitkeringen, welke het Rijk beschikbaar zal stellen,
niet op deze regeling vooruit te lopen. Het lijkt mij beter,
met reorganisatie van de waterschappen in dit opzicht te
wachten tot de bedoelde regeling is tot stand gekomen.
Zoals gezegd, geven wij in Zuid-Holland de voorkeur
aan centralisatie van het dijksbeheer alleen. Op de Hoek-
sewaard, om dat voorbeeld maar weer te noemen, heeft
men dus een gecentraliseerd dijksbeheer, een waterschap,
dat zich uitsluitend met het dijksbeheer belast, zowel wat
de buitenwaterkering als de binnendijken betreft. De zorg
voor de waterlozing is overgelaten aan de polders, die
vanouds bestonden.
Wanneer men het Eiland van Dordrecht in ogenschouw
neemt, is het zeer de vraag of met afzonderlijke con
centratie van het dijksbeheer hier kan worden volstaan.
Zo zal men ieder geval afzonderlijk moeten bekijken,
evenals dit het geval in Zeeland zal zijn.
De instemming van de belanghebbende bij de concen
tratie is zeer gewenst, doch niet noodzakelijk. De Staten
van een provincie kunnen tot de maatregelen, welke zij
beogen, overgaan zonder dat zij de instemming van
de meerderheid van de belanghebbenden verkrijgen.
Anderzijds is het natuurlijk wel gewenst, dat die instem
ming wel bestaat, want men heeft immers de mensen
nodig voor de uitvoering van de plannen, welke de
Staten smeden en welke door het hoger gezag worden
goedgekeurd. Ik heb U gesproken over Voorne-Putten.
Ongeveer in 1935, in dezelfde tijd dat men bezig was over
het waterschap, dat voor de Hoeksewaard zou worden
opgericht, trad men ook in bespreking met de streek
over de oprichting van een gezamenlijk waterschap
voor Voorne-Putten. Maar Gedeputeerde Staten van
Zuid-Holland hebben daarvan afgezien, omdat naar hun
gevoel de tegenstand van de streek daar te groot was.
De tegenwoordige Staten en het college van Gedepu
teerde Staten hebben zich thans niet laten beïnvloeden
door de oppositie tegen de plannen, welke zij meenden,
dat goed waren. Ik kan dus begrijpen, dat ook in andere
provincies, waar tegenstand bestaat, het moeilijk is, deze
tegenstand helemaal te negeren. Maar vooral na de
watersnood is het toch wel heel duidelijk geworden, dat
men niet in gebreke mag blijven en ingrijpende maat
regelen moet nemen. Zo zien wij het tenminste in Zuid-
Holland, zonder te beweren, dat daar het einde van alle
wijsheid is gevonden. De bezwaren van de localiteit zijn
toch niet altijd van dien aard, dat men daarvoor mag
wijken. Ik weet wel, dat het voor leden verschillende
polderbesturen, die een groot deel van hun leven heb
ben gegeven aan het beheer van hun polder en voor
de belangen van de ingelanden hebben geijverd, een
hard gelag is, nu op zij te worden gezet. De grote be
langen, welke op het spel staan, mogen niet achter ge
steld worden bij de overwegingen en bezwaren van
traditie, historische ontwikkeling, het behoud van de
zelfstandigheid van de kleinere polders, kortom allerlei
gevoelsoverwegingen. De Provinciale Staten dragen de
verantwoordelijkheid, dat de waterschappen goed geleid
worden en een behoorlijke organisatie hebben. Daarom
dienen zij de maatregelen te nemen, dat deze organisaties
tot stand komen.
Ten slotte wil ik opmerken, dat het op den duur met
de tegenwerking wel meevalt. Ik heb gesproken over
de tegenstand, welke bestond in 1908 tegen de oprichting
van de dijkring Flakkee. Bij het 25-jarig jubileum in
1933 heb ik als Secretaris van de Zuid-Hollandse Water-
schapsbond het woord gevoerd en daarbij enigszins
spottend herinnerd, dat de dijkgraaf, die tevoren in zulke
vreugdevolle woorden had gesproken over de uitstekende
werking van de dijkring, in 1908 behoorde tot de eerste
rij der opposanten. Hij was verrast dit te horen, want
hij had zich er eigenlijk geen rekenschap meer van ge
geven. Precies zo is het gegaan in de Hoeksewaard,
waar men in 1935 grote bezwaren had tegen de gemeen-
making van de dijken op dit eiland. Men betoogde daar,
dat de polders het altijd goed hadden gedaan en het
beste voor een groot deel met het dijksbeheer belast
konden blijven en dat men in uiterste concessie zou
kunnen berusten in een waterschap voor het westelijk
en een voor het oostelijk deel van het eiland. Dat is niet
gebeurd, het is één waterschap geworden. Nu is men
doordrongen van de gelukkige greep, die toen gedaan
is, dat er een gecentraliseerd bestuur voor het gehele