waterschappen. Hetzelfde vindt men in de Alblasser-
waard, Krimpenerwaard en andere grote gedeelten van
deze provincie.
Na de grote ramp in 1916 is zo door concentratie enkele
jaren daarna het waterschap Noord-Hollands Noorder
kwartier opgericht. Een heel groot waterschap, dat het
gehele gebied ten Noorden van het IJ beslaat en dat
belast is met de dijken, waterkeringen langs de Noord
zee, voorzover niet bij het Rijk in onderhoud, en met
de waterkeringen langs de Zuiderzee. Deze laatsten zijn
nu natuurlijk van veel minder belang dan ze in 1916 en
daarna waren. Watersnoden hebben herhaaldelijk een rol
gespeeld bij de geschiedenis van de concentratie van
waterschappen.
Zo is het ook geweest op Flakkee. Ik herinner mij,
eens een uitvoerige verhandeling te hebben gelezen over
maatregelen, door de Staten van Holland en Westfries
land beoogd, daar men geconstateerd had, dat de dijken
op Flakkee in zeer slechte toestand verkeerden. Men
wilde toen al in het begin van de 18e eeuw de polders,
welke ieder met een deel van de omringende dijk waren
belast, tehulp komen d.m.v. de achterliggende polders,
welke toch een bijna even groot belang hadden bij een
goed onderhouden dijk. Toen zijn gecommiteerden uit de
Staten naar 't Haringvliet gezonden, doch konden de
bewoners van het eiland niet overtuigen van de noodza
kelijkheid van de voorgestelde plannen. Tweehonderd
jaar later is het beter gegaan. De watersnood van 1906
in Zeeland gaf de Staten aanleiding, nogmaals de dijken
van Flakkee onder de loupe te nemen. Dit onderzoek
had tot gevolg in 1908 de oprichting van het waterschap
„De dijkring Flakkee", welk waterschap belast werd met
het onderhoud van de gehele ringdijk van Flakkee. Uit
het verschil in resultaat tussen de pogingen in 1700 en
die van 1908 moet U echter niet de conclusie tiekken,
dat inmiddels de bewoners van Flakkee volledig hier
mede instemden. De tegenstand was ook toen nog niets
geringer, doch de macht van de provinciale overheid
en de kracht van het centraal gezag waren toegenomen.
Ondanks de tegenstand werd dus in 1908 toch tot op
richting van genoemde dijkring overgegaan. Vanzelf
sprekend waren er ook wel voorstanders van de nieuwe
gang van zaken, maar het heeft enige tijd geduurd, voor
dat dit voorbeeld navolging vond. Het was eerst in 1935,
dat ook in de Hoeksewaard een dergelijk waterschap
voor het gehele eiland werd opgericht. Ook hier bleven
de bestaande polders belast met waterlozing en de zorg
voor de wegen, doch de waterkering en het onderhoud
van de dijk kwam onder het beheer van het nieuw op
gerichte waterschap.
Wat is nu echter de „reden, om op die concentratie
aan te dringen en wat zijn de voordelen ervan Door
het oprichten van een centraal waterschap voor een ge
bied, voor een streek van een provincie, voor een eiland,
wat natuurlijk in Zeeland een grote rol speelt, krijgt men
betere waarborgen voor een goed dijksbeheer en een
goed dijksonderhoud, want deze zijn dan in handen van
financieel draagkrachtiger lichamen. Het onderhoud en
inzonderheid de verbetering en verzwaring van de dijken:
gaan sommige kleine waterschappen in draagkracht over
treffen en dit wordt door concentratie voorkomen.
Bovendien kan men bij vorming van een groter lichaam,
de achterliggende polders tot het gezamenlijk onderhoud
van de ringdijk laten bijdragen. Wij hebben in de laatste
zomerzitting van de Provinciale Staten van Zuid-Hol
land gesproken over de oprichting van een centraal
waterschap voor de eilanden Voorne, Putten en Rozen
burg. De Brielse Maas tussen Rozenburg en Voorne-
Putten is enige jaren geleden afgedamd. Zodoende is er
een belangengemeenschap ontstaan tussen Rozenburg
en Voorne-Putten. Rozenburg, dat zijn noordelijke dijk.
langs de Nieuwe Waterweg heeft en Voorne en Putten
met de duinenreeks en de dijken rondom de eilanden.
Vóór de genoemde afdamming waren Gedeputeerde
Staten van Zuid-Holland reeds bezig met de voorberei
ding van een concentratie aldaar, daar men het onge
wenst vond het dijksonderhoud in handen te laten van
het zevental polders, hetwelk er nu mede belast is en
bovendien, daar de kosten van het onderhoud van de
dijkring zeer onevenredig waren verdeeld over de af
zonderlijke waterschappen en polders. In het midden van
het eiland Voorne ligt b.v. de polder Abbenbroek, welke
polder nooit iets voor het dijksonderhoud heeft bijgedragen.
Maar niettemin heeft deze polder met de watersnood van
1 Februari 1953 volkomen onder water gestaan. Een af
doende bewijs, lijkt mij, om het grote belang aan te
tonen, dat ook deze polder heeft bij de waterkering van
het eiland, waarvan hij het onderhoud en de kosten
rustig aan anderen overliet.
Ook uit het oogpunt van billijkheid heb ik dit voorbeeld
aangehaald, daar het toch redelijk is, dat ieder waterschap,
dat belang heeft bij de gezamenlijke ringdijk, zijn steentje
daartoe bijdraagt en naar evenredigheid van dat belang
in de kosten van het onderhoud daarvan bijdraagt.
Zo kan men na de vergroting van de financiële draag
kracht, het erbij betrekken van de achterliggende polders
of waterschappen en de verhoging van de billijkheid in
de verdeling van de kosten een ieder medezeggenschap
geven in het beheren en besturen van het nieuw op te
richten waterschap. Het is toch vanzelfsprekend, dat zij,,
die vanwege hun belang hebben bij te dragen in de kosten
van het onderhoud, medezeggenschap krijgen bij de ver
zorging van dat belang en kunnen meespreken in de
wijze waarop de kosten zullen worden opgebracht en
besteed.
Nu is er nog een belangrijk punt bij dit deel van mijn
onderwerp. Door de vergroting van de financiële draagt
kracht van het lichaam kan hiervoor een goed ambtelijk
apparaat met goede technische ambtenaren worden samen
gesteld. Hieraan kan in betere mate de zorg voor de
dijk worden toevertrouwd. Zo is het bij de grotere water
schappen in Zuid-Holland en Zeeland, dat men kan
zorgen voor een betere technische voorlichting door een
technische dienst, welke in staat is voortdurend op de
dijk toe te zien, en maatregelen kan voorschrijven, die
de techniek mogelijk maakt en aanwijst. Dat is alleen